ECLI:NL:RBAMS:2015:2562

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
AMS 13-1220
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van boventalligheidsstatus aan ambtenaar in het kader van reorganisatie en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, stond de toekenning van de boventalligheidsstatus aan eiser centraal. Eiser, werkzaam bij de Dienst Stadstoezicht, werd per 8 september 2012 boventallig verklaard in het kader van een reorganisatie. De rechtbank oordeelde dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, voldaan had aan zijn verplichtingen in de plaatsingsfase op basis van het Sociaal Plan. Eiser had geen belangstelling getoond voor de beschikbare functies, wat leidde tot de conclusie dat hij geen functievolger was en derhalve boventallig kon worden verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen rechtsplicht op verweerder rustte om maatregelen te treffen voor de feitelijke inpassing van eiser in een functie, en dat de procedure zorgvuldig was gevolgd.

Daarnaast werd eiser schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. De rechtbank stelde vast dat de behandeling van de zaak meer dan twee jaar had geduurd, wat in strijd was met de normen van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Eiser kreeg een schadevergoeding van € 1.000,00 toegewezen, omdat de overschrijding volledig aan de rechterlijke fase kon worden toegerekend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de Staat der Nederlanden tot betaling van de schadevergoeding aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/1220

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2015 in de zaak tussen

[naam], te Amsterdam, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. P.A. de Jong).
Tevens is bij de procedure betrokken
De Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie).

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser per 8 september 2012 de boventalligheidsstatus toegekend.
Bij besluit van 14 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en de ingangsdatum van de toekenning van de boventalligheidsstatus herzien naar 10 september 2012. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door [belanghebbende] (voormalig collega).
Als vertegenwoordigers van verweerder zijn mr. [naam 1] (voormalig [functienaam]) en [naam 2] ([functienaam]) verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1.1.
In het Reorganisatieplan Dienst Stadstoezicht, Bedrijfsvoering (inclusief het Bedrijfsbureau) en Strategie & Communicatie van 8 december 2011 (het Reorganisatieplan) is vastgesteld dat de Dienst Stadstoezicht kleiner in omvang is geworden als gevolg van ontvlechting en decentralisatie van taken. De uitvoering zal in omvang terug gaan naar ongeveer 230 fte.
In het Reorganisatieplan is een was-/wordt-lijst opgenomen, waarin staat dat de functie van [functienaam] vervalt.
Op de reorganisatie is het Sociaal Plan Gemeente Amsterdam van 30 maart 2010 (het Sociaal Plan) van toepassing.
1.2.
Eiser was voorafgaand aan de reorganisatie in vaste dienst aangesteld als [functienaam] bij de Dienst Stadstoezicht.
1.3.
Bij brief van 25 juli 2012 heeft verweerder eiser te kennen gegeven dat hij in de gelegenheid wordt gesteld om zijn belangstelling voor de functies van relatiemanager en coördinator/senior P&O-adviseur middels het belangstellingsregistratieformulier kenbaar te maken alvorens een besluit wordt genomen over zijn status in de reorganisatie.
1.4.
Eiser heeft bij brief van 29 juli 2012 medegedeeld dat hij het belangstellingsregistratieformulier niet zal invullen omdat dit voor het overgrote deel gegevens bevat die wel bekend zullen zijn bij de dienst en het invullen van die lijst derhalve “een zinloze exercitie” is. De functie van relatiemanager ambieert hij niet en ten aanzien van de functie bij P&O zal hij de bevindingen van de dienst afwachten.
1.5.
Eiser heeft bij brief van 5 augustus 2012 – in reactie op de brief van verweerder van 2 augustus 2012, waarin hij is uitgenodigd voor een selectiegesprek op 9 augustus 2012 – kenbaar gemaakt dat het antwoord op de vraag naar zijn eventuele belangstelling voor de functie van coördinator/senior P&O-adviseur zich eenvoudigweg niet laat reduceren tot een simpel ja/nee-antwoord.
1.6.
Vervolgens heeft op 9 augustus 2012 het selectiegesprek plaatsgevonden tussen eiser en de heren [gemachtigde] en [gemachtigde 1]. Tijdens dit gesprek heeft eiser herhaald dat hij geen simpel ja of nee kan antwoorden op de vraag of hij interesse heeft in de functie van coördinator/senior- P&O adviseur. Alhoewel de functie zoals deze is beschreven volgens eiser op zich heel goed bij hem past en hij aan de eisen voldoet, kan hij de vraag niet met een “ja” beantwoorden vanwege de omstandigheden waaronder die functie vervult moet worden, meer precies de verhouding met de huidige directie, die eiser ongezond noemt. Volgens eiser ligt de bal bij verweerder, die moet beslissen of hij geschikt is voor de functie.
1.7.
Verweerder heeft eiser daarna op 16 augustus 2012 meegedeeld dat hij voornemens is hem per 1 september 2012 de boventalligheidsstatus toe te kennen. Eiser heeft op 28 augustus 2012 zijn zienswijze op dit voornemen gegeven.
1.8.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser per 8 september 2012 de boventalligheidsstatus toegekend.
1.9.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en de ingangsdatum van de toekenning van de boventalligheidsstatus herzien naar 10 september 2012. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder – voor zover van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
In de plaatsingsfase vóór toekenning van de boventalligheidsstatus is hoofdstuk 3 van het Sociaal Plan van toepassing. Vertrekpunt in die fase is de categorie-indeling van functies in categorie 1 (ongewijzigde en licht gewijzigde functies) en categorie 2 (sterk gewijzigde en nieuwe functies). De functie van eiser is vervallen en daarom geldt voor eiser de procedure die hoort bij categorie 2-functies. Bij categorie 2-functies is een belangstellingsregistratie het uitgangspunt. Eiser heeft geen belangstelling getoond voor de functie van coördinator/senior P&O-adviseur. Op grond daarvan kon eiser boventallig worden verklaard.
Juridisch kader
2.1.
In artikel 2.8 van het Sociaal Plan is onder meer bepaald dat functies die zijn ingedeeld in categorie 1 ongewijzigde en licht gewijzigde functies zijn, die voor wat betreft de inhoud niet of beperkt wijzigen en waaraan beperkte eisen ten aanzien van de competenties kunnen zijn toegevoegd. De enkele verandering van de functiebenaming is niet van invloed. Deze medewerkers worden één op één geplaatst. Indien er niettemin sprake is van boventalligheid (er zijn meer medewerkers dan formatieplaatsen) dan is de plaatsing zoals opgenomen in hoofdstuk 3.5 van toepassing (afspiegeling in combinatie met anciënniteit).
Functies die zijn ingedeeld in categorie 2 zijn sterk gewijzigde functies, die voor wat betreft de inhoud van de functie, de vereiste competenties of de situering binnen de organisatie, wezenlijk wijzigen. Tevens vallen nieuwe functies binnen deze categorie. Een verandering in functiebenaming is niet relevant. De criteria voor geschiktheid voor een functie worden vastgelegd in een functieprofiel. Hierin worden de vereiste kennis, ervaring en vaardigheden vermeld waaraan de kandidaten moeten voldoen. Voor deze functies geldt een selectie op kwaliteit. De plaatsing zoals opgenomen in hoofdstuk 3.6 en 3.7 is voor deze functies van toepassing.
2.2.
Op grond van artikel 3.6 van het Sociaal Plan geldt voor categorie 2-functies een selectie op kwaliteit. Voor deze functies komen in de eerste plaats de medewerkers in aanmerking van wie de oude functie sterk is gewijzigd of vervallen en degenen die op grond van de plaatsingsprocedure van categorie 1 uiteindelijk boventallig zijn geworden. Aan de hand van de belangstellingsregistratie kan de medewerker zijn belangstelling voor een functie kenbaar maken. De selectieprocedure onder 3.7 is op deze functiecategorieën van toepassing.
Beoordeling
3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de functie die eiser laatstelijk voor de reorganisatie vervulde, die van [functienaam], is vervallen. Eiser is daarmee geen functievolger.
3.2.
Verder is niet in geschil dat eiser geen belangstelling had voor de functie van relatiemanager.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat partijen van mening verschillen over de gevolgde procedure met betrekking tot de functie van coördinator/senior P&O-adviseur.
3.4.
Niet is in geschil, en ook de rechtbank twijfelt daaraan niet, dat het hierbij gaat om een categorie-2-functie (en niet een functie in categorie 1). Eiser kon dan ook niet één op één worden geplaatst, zoals het uitgangspunt is bij categorie 1-functies.
3.5.
Nu het hier een categorie 2-functie betreft, volgt uit de artikelen 2.8 en 3.6 van het Sociaal Plan dat een selectieprocedure moest worden gevolgd. Aan de hand van de belangstellingsregistratie kan de medewerker zijn belangstelling voor een functie kenbaar maken.
3.6.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om hem te plaatsen vóór toekenning van de boventalligheidsstatus. Verweerder heeft zijn inspanning ten onrechte afhankelijk gesteld van het antwoord van eiser op de belangstellingsregistratie. Verweerder had, ongeacht of eiser zijn belangstelling had kenbaar gemaakt, moeten beoordelen of deze functie passend voor eiser was. Dit is ook zo overwogen door de Awb Commissie Personele Aangelegenheden van de Dienst Stadtoezicht. Verweerder had moeten onderzoeken in hoeverre plaatsing op de functie van coördinator/senior P&O-adviseur mogelijk zou kunnen worden gemaakt door maatwerk te leveren. Een deel van de taken had bij een collega kunnen worden belegd in verband met de te verwachten moeizame werkverhouding van eiser met de directie.
3.7.
De rechtbank overweegt het volgende.
3.8.
Naar door eiser ter zitting ook is erkend, is hij geen functievolger. Evenmin is gebleken van de mogelijkheid van plaatsing van eiser in een categorie 1-functie. Eiser heeft ook niet gesteld dat een dergelijke functie voorhanden was. Daarmee is in beginsel de mogelijkheid van overtolligheid ontstaan.
3.9.
Voorafgaande aan het besluit tot overtolligverklaring heeft verweerder aan eiser (nog) de vacatures voor relatiemanager en coördinator/senior P&O-adviseur voorgehouden en eiser uitgenodigd zijn belangstelling kenbaar te maken.
Dat verweerder onvoldoende inspanning heeft verricht om de overtolligheidsstatus van eiser te voorkomen, kan dan ook niet worden staande gehouden. In dat verband wijst de rechtbank er met name op, dat niet is betwist dat deze beide functies als mogelijk geschikt kunnen worden aangemerkt.
3.10.
Voor vernietiging van het bestreden besluit is evenmin grond gelegen in de stelling van eiser dat verweerder had dienen te oordelen over de vraag of de functie van coördinator/senior P&O-adviseur passend was voor eiser.
Daartoe stelt de rechtbank voorop dat, anders dan eiser meent, op verweerder geen rechtsplicht rustte om maatregelen te treffen voor de feitelijke inpassing in de organisatie van de functie van coördinator/senior adviseur P&O, zodanig dat die functie voor eiser aantrekkelijk genoeg werd om ondubbelzinnig belangstelling voor te tonen.
Het aannemen van een dergelijke rechtsplicht gaat het juridisch bestek van een reorganisatie c.q. herplaatsing zoals die voorligt, te buiten. In een dergelijk bestek bestaat geen verplichting voor verweerder om andere organisatorische problemen of verschillen van inzicht op te lossen. Die zijn daarbij niet relevant. Ook artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht leidt daarom niet tot het aannemen van een plicht voor verweerder tot het treffen van inpassingsmaatregelen.
De rechtbank wijst er verder op dat verweerder de functie heeft voorgehouden aan eiser, en dat eiser de mogelijkheid heeft gehad om zijn belangstelling voor die functie kenbaar te maken.
3.11.
Verweerder heeft daarmee voldaan aan zijn verplichtingen in de plaatsingsfase op grond van het Sociaal Plan. Eiser heeft verder niet concreet aangevoerd welke andere functies verweerder destijds meer dan deze twee functies had moeten voorhouden. Ook zo bezien is er geen aanleiding om het bestreden besluit als onvoldoende zorgvuldig voorbereid of genomen te beoordelen.
3.12.
Eiser heeft nog aangevoerd dat de toekenning van de boventalligheidsstatus niet op objectieve en zakelijke gronden berust. Eiser heeft ter zitting ook erkend dat het hem ontbreekt aan bewijs voor deze stelling. De rechtbank volgt eiser reeds daarom niet in zijn stelling.
3.13.
Het bestreden besluit ziet op de toekenning van de boventalligheidsstatus aan eiser. Het is daarmee (alleen) de beoordeling van de nakoming van de verplichtingen in de plaatsingsfase, die voorafgaat aan de toekenning van de boventalligheidsstatus, die in deze procedure ter beoordeling voorligt.
In de herplaatsingsfase, die op de plaatsingsfase volgt, gelden andere verplichtingen voor verweerder. De herplaatsingsfase ligt op dit moment niet ter beoordeling voor. Zoals verweerder ook ter zitting heeft aangegeven, zal de nakoming van de verplichtingen in die fase in een later stadium nog aan de orde kunnen komen. Dat geldt ook voor de vraag of de reactie van eiser op het voorhouden van de functie van coördinator/senior P&O-adviseur zou moeten worden aangemerkt als een eerste afwijzing van een functie in het kader van het Sociaal Plan. Het antwoord op die vraag kan niet bijdragen aan de door de rechtbank in het voorliggende geschil te nemen beslissing, en zal door de rechtbank in deze uitspraak dan ook niet worden gegeven.
3.14.
Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hij recht heeft op schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij alleen aanspraak maakt op vergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase.
3.15.
De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen. Uitgangspunt daarbij is maximaal zes maanden voor het bestuursorgaan voor de behandeling van het bezwaar en maximaal achttien maanden voor de rechtbank voor de behandeling van het beroep. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen.
3.16.
De rechtbank stelt vast dat er vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van eiser op 15 oktober 2012 ten tijde van deze uitspraak twee jaar en ruim zes maanden zijn verstreken. Er is geen aanleiding om deze lange behandelingsduur gerechtvaardigd te achten. Dit betekent dat de procedure ruim zes maanden te lang heeft geduurd. Deze overschrijding moet geheel worden toegerekend aan de rechterlijke fase, omdat alleen sprake is van een te lange behandelingsduur bij de rechtbank.
3.17.
Uitgaande van een overschrijding van de redelijke termijn van in totaal ruim zes maanden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, heeft eiser recht op in totaal € 1.000,00 schadevergoeding. Bijzondere omstandigheden die een verhoging of verlaging van de standaardvergoeding rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken.
3.18.
De rechtbank ziet gezien de hoogte van de schade en de per 1 oktober 2014 in werking getreden beleidsregel van de minister van Veiligheid en Justitie over het voeren van verweer in procedures bij een bestuursrechtelijk college waarin verzocht wordt om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter van 8 juli 2014 (Stcrt. 2014, nr. 20210), aanleiding de minister van Veiligheid en Justitie in dit geval niet te vragen om verweer te voeren en direct uitspraak te doen op het verzoek. De minister van Veiligheid en Justitie moet voor de Staat der Nederlanden worden veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van € 1.000,- aan eiser in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in deze procedure.
3.19.
Waar niet is gebleken van gronden voor vernietiging van het bestreden besluit of van een aan verweerder toe te rekenen overschrijding van de redelijke termijn, is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.000,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en mr. B.C. Langendoen en mr. J.M. Jongkind, leden, in aanwezigheid van mr. C. Pol, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015.
griffier
voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op:
D: B