ECLI:NL:RBAMS:2015:2539

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
4 mei 2015
Zaaknummer
13/730010-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en uitbuiting van minderjarigen en kwetsbare volwassenen in de prostitutie

Op 21 april 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel. De zaak betreft de uitbuiting van zowel een minderjarig als een meerderjarig slachtoffer in de prostitutie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 2013 tot en met 11 februari 2014 betrokken was bij de uitbuiting van [persoon 1], die op het moment van de feiten nog geen achttien jaar oud was. Daarnaast heeft de verdachte ook [persoon 2], een meerderjarige vrouw, geworven en uitgebuit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede feit, dat betrekking had op kinderpornografie, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel door gebruik te maken van de kwetsbare posities van de slachtoffers en hen te dwingen tot prostitutie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een behandelverplichting bij De Waag. De rechtbank heeft benadrukt dat mensenhandel een ernstige inbreuk op de menselijke waardigheid en integriteit van de slachtoffers vormt, en dat de wetgever de strafmaat voor dergelijke delicten recent heeft verhoogd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730010-14 (Promis)
Datum uitspraak: 21 april 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres 1, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 maart, 2 en 7 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.F. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. I.R. Rigter naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – onder 1 ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 september 2013 tot en met 11 februari 2014 in Nederland schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van mensenhandel jegens [persoon 1], terwijl zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt.
Onder 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 21 december 2013 tot en met 11 februari 2014 in Nederland, schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verspreiden, aanbieden, vervaardigen, verwerven of in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen.
Onder 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 november 2013 tot en met 11 februari 2014 in Nederland, schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van mensenhandel jegens [persoon 2].
De tekst van de, op de terechtzitting van 31 maart 2015 gewijzigde, tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste niet kan worden bewezen, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken. Uit het dossier blijkt immers niet of de door de zedenrechercheurs omschreven foto’s die op de telefoon van [persoon 3] zijn aangetroffen ook op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Inleiding
Op 7 januari 2014 heeft verbalisant [verbalisant] in verband met een “niet vergunde prostitutie” controle telefonisch contact opgenomen met telefoonnummer [telefoonnummer 1] dat in de seksafsprakenadvertentie van “[naam 1]” op
[website A]stond vermeld. Deze advertentie was sinds 21 december 2013 in gebruik. De telefoon werd opgenomen door een Nederlandssprekend meisje en met haar heeft hij een seksafspraak voor 18:00 uur gemaakt. Ter plaatse heeft verbalisant [verbalisant] nogmaals telefonisch contact opgenomen met “[naam 1]”. Zij zou hem op straat ophalen. [verbalisant] is naar haar toegelopen en net als zij bij de toegangsdeur van het adres [adres 2] naar binnengegaan. Daar heeft hij zich – evenals zijn collega’s die inmiddels ook binnen waren – als politieagent geïdentificeerd. “[naam 1]” verklaarde vervolgens dat haar echte naam [persoon 3] (hierna: [persoon 3]) is en dat zij op [geboortedag] 1996 is geboren.
Gezien het feit dat [persoon 3] als minderjarige prostituee was aangetroffen, is door de politie nader onderzoek gedaan naar de gegevens in de telefoon van [persoon 3] en naar advertentie- of seksafsprakensites die verband houden met de advertentie van “[naam 1]”. Hierop is de politie op ene “[naam 2]” gestuit, een vermoedelijk minderjarige prostituee. Uit onderzoek is de politie gebleken dat “[naam 2]” de werknaam is van [persoon 1] (hierna: [persoon 1]), geboren op [geboortedag] 1996.
Wanneer de politie in belang van het onderzoek de telefoon van “[naam 2]” c.q. [persoon 1] afluistert, blijkt dat [persoon 1] de aanhouding van [persoon 3] op 4 februari 2014 diezelfde avond bespreekt met, naar later blijkt, verdachte. Als de politie [persoon 1] op 6 februari 2014 op haar woonadres in [plaats 1] bezoekt, belt zij dit direct daarna door naar verdachte. Ook blijkt uit de inhoud van de afgeluisterde gesprekken dat [persoon 1] meerdere seksafspraken met klanten maakt en dat zij in de woning op het adres [adres 3, te plaats] verblijft. Op 11 februari 2014 gaat de politie naar dit adres in [plaats 2] om een seksafspraak van [persoon 1] te verhinderen. In de woning worden [persoon 1], verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn vervolgens op verdenking van mensenhandel aangehouden. De onder verdachten en in de woning aangetroffen mobiele telefoons heeft de politie in beslag genomen. Uit onderzoek naar de inhoud van de telefoons blijkt dat verdachte, samen met anderen, betrokken is bij de prostitutiewerkzaamheden van [persoon 1].
Bij de rechter-commissaris heeft [persoon 1] als getuige desgevraagd verteld dat zij was gestopt met school en in [plaats 1] begeleid woonde, nadat zij in pleeggezinnen en instellingen had gewoond. Haar moeder is overleden toen [persoon 1] vier jaar oud was door drugsgebruik, haar vader heeft zij nooit gekend.
Uit onderzoek van de politie naar chatberichten in de telefoon van verdachte blijkt dat verdachte ook betrokken is bij de prostitutiewerkzaamheden van een vrouw die in de telefoon van verdachte staat vermeld onder de naam [naam 3]. Onderzoek door de politie naar het telefoonnummer waarmee zij in verdachtes telefoon staat vermeld, levert op dat het hier gaat om [persoon 2] wonende te [plaats 3]. Uit de inhoud van de berichten blijkt dat [persoon 2] op [website A] adverteert voor seksafspraken onder de naam “[naam 4]”.
Op 18 februari 2014 verklaart [persoon 2] tegenover de politie dat zij in de prostitutie werkt zodat zij geld heeft om haar zoontje eten te geven; haar moeder heeft het niet breed en bij de vader van haar kind kan ze ook niet aankloppen. Zij heeft eerder geprobeerd een uitkering aan te vragen, doch tevergeefs.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, in haar schriftelijk requisitoir uitgebreid en hier verkort weergegeven, op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 1 december 2013 tot 11 februari 2014 in Amsterdam, tezamen en in vereniging met een anderen [persoon 1] heeft geworven, vervoerd, overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van [persoon 1]. Ook heeft verdachte, samen met anderen, haar ertoe gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en opzettelijk voordeel getrokken uit de seksuele handelingen van die [persoon 1] met een derde tegen betaling, dit alles terwijl zij de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt.
Ook kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 1 november 2013 tot 11 februari 2014 in Nederland, [persoon 2] door misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, geworven, vervoerd en overgebracht, met het oogmerk van uitbuiting van [persoon 2]. Hij heeft haar met die middelen bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden, heeft opzettelijk voordeel getrokken uit de uitbuiting van [persoon 2] en met eerdergenoemde middelen bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, in zijn pleitnota uitgebreid en hier verkort weergegeven, op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 sub 2 en het onder 3 ten laste gelegde, omdat bij verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft ontbroken. Ook van feit 2 moet verdachte worden vrijgesproken.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen, zoals hierna vermeld. De rechtbank grondt haar beslissing op de bewijsmiddelen zoals die in bijlage II van dit vonnis zijn opgenomen.
De rechtbank overweegt aanvullend als volgt.
5.4.1
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde ([persoon 1])
Pleegperiode
Van de aangetroffen seksadvertentie op
[website B]met de werknaam “[naam 2]” zijn de historische gegevens gevorderd bij
[website B]. Uit die gegevens is gebleken dat de advertentie op 26 december 2013 is aangemaakt. Anders dan de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat [persoon 1] zich vanaf deze datum met prostitutie heeft beziggehouden.
Oogmerk van uitbuiting als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het oogmerk van uitbuiting kan worden bewezen. Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte [persoon 1] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen. Van een uitbuitingssituatie is blijkens de wetsgeschiedenis sprake als een betrokkene verkeert in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee verkeert. De rechtbank stelt in dit kader vast dat [persoon 1] minderjarig was. Uit de in de bewijsmiddelen opgenomen chatgesprekken, bijvoorbeeld “Wanneer gaan we verdienen dan schatje”, “kom je niet naar deze kant, dan kunnen we nog verdienen ook”, en “wil verdienen man” blijkt verder dat verdachte doelbewust heeft gehandeld, en het oog heeft gehad op verbetering van zijn financiële positie. Verdachte heeft daarnaast ook daadwerkelijk geld en goederen ontvangen afkomstig van of in verband met de door [persoon 1] uitgevoerde prostitutiewerkzaamheden. Bovendien is om vast te stellen dat er sprake is van uitbuiting, niet relevant dat er geen sprake is geweest van dwang, aangezien het gaat om voordeel uit prostitutie door een minderjarige.
4.4.2
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde ([persoon 2])
Gedeeltelijke vrijspraak
Medeplegen
Met de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat de hierna bewezen verklaarde mensenhandel tezamen en in vereniging met een ander of anderen is gepleegd, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Het dossier biedt immers onvoldoende concrete aanknopingspunten voor de vaststelling dat sprake is van de voor een bewezenverklaring van medeplegen vereiste ‘nauwe en bewuste samenwerking’ tussen verdachte enerzijds en een ander of anderen anderzijds.
Nadere bewijsoverwegingen
Pleegperiode
Van de aangetroffen seksadvertentie op
[website B]met de werknaam “[naam 4]” zijn de historische gegevens gevorderd bij
[website B]. Uit die gegevens is gebleken dat de advertentie op 13 januari 2014 is aangemaakt. Anders dan de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat [persoon 2] zich vanaf deze datum met prostitutie heeft beziggehouden.
Dwangmiddelen
Anders dan de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende bewijs aanwezig is om te kunnen oordelen dat sprake is van misleiding.
Anders dan de raadsman en met de officier van justitie acht de rechtbank bewezen dat verdachte door misbruik te maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie [persoon 2] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van [persoon 2].
Om te beoordelen of sprake is van de dwangmiddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie’ zijn twee factoren van belang. Ten eerste dient sprake te zijn van feitelijke omstandigheden waaruit overwicht voortvloeit en van een kwetsbare positie en ten tweede moet verdachte zich van die feitelijke omstandigheden en kwetsbare positie bewust zijn. Daarbij is niet van belang of de verdachte een rol heeft gespeeld in het ontstaan van de omstandigheden en die positie en ook niet of het slachtoffer heeft ingestemd met de prostitutiewerkzaamheden.
Het slachtoffer in de onderhavige zaak, [persoon 2], is moeder van een tweejarig zoontje en draagt daarvoor alleen de zorg. Al op jonge leeftijd is [persoon 2] gestopt met school en op straat met loverboys in aanraking gekomen. [persoon 2] heeft verdachte in die tijd leren kennen. [persoon 2] had onvoldoende financiële middelen om zichzelf en haar kind te onderhouden, had meerdere malen zonder resultaat een uitkering aangevraagd en zocht daarom naar een manier om voldoende geld te verdienen. Verdachte heeft [persoon 2] gevraagd of zij interesse had om in de prostitutie te gaan werken en [persoon 2] heeft daarmee ingestemd omdat, zoals zij heeft verklaard, ‘haar zoontje toch moet eten’. Verdachte had de kennis en middelen om de prostitutiewerkzaamheden van [persoon 2] mogelijk te maken, naar eigen zeggen vertrouwde zij hem. [persoon 2] droeg daarom de helft van haar geld aan verdachte af. Deze verdeling vond zij niet echt eerlijk omdat zij al het werk deed.
Uit de verklaringen van verdachte en [persoon 2] blijkt dat verdachte op de hoogte was van de kwetsbare positie van aangeefster en zich bewust was van de feitelijke omstandigheden die ervoor zorgden dat hij overwicht over haar had. Verdachte kende [persoon 2] al sinds langere tijd. Verdachte wist dat [persoon 2] geld nodig had voor haar zoontje en niet bij haar familie kon aankloppen voor hulp. Verdachte verzorgde een seksadvertentie, regelde een kamer waar [persoon 2] haar klanten kon ontvangen en vervoerde haar van en naar haar huis in [plaats 3] met als gevolg dat [persoon 2] tot op zekere hoogte afhankelijk van verdachte was en hij een zekere mate van overwicht over [persoon 2] verkreeg. Vanuit die positie heeft zij ingestemd met de in haar ogen oneerlijke afspraak dat zij de helft van haar verdiensten aan verdachte zou afdragen. Bovendien heeft verdachte ook kenbaar gemaakt aan [persoon 2] dat hij zelf schulden had die hij moest aflossen en daardoor in de stress zat, hetgeen zij als ‘niet leuk’ ervoer, zoals zij verklaarde. Verdachte heeft daarmee misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van [persoon 2] en van zijn overwicht over haar.
Oogmerk van uitbuiting als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, onder 1, Sr
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het oogmerk van uitbuiting kan worden bewezen. Van een uitbuitingssituatie is blijkens de wetsgeschiedenis sprake als een betrokkene verkeert in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee verkeert. Zoals hierboven is overwogen, kan op grond van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat verdachte door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie [persoon 2] heeft geworven, vervoerd, overgebracht en gehuisvest. Van omstandigheden vergelijkbaar met de situatie waarin een mondig prostituee verkeert is dus geen sprake. Daarnaast heeft verdachte met haar de afspraak gemaakt dat zij de helft van haar verdiensten aan hem zou afstaan, waaruit blijkt dat verdachte het oog had op het behalen van financieel voordeel uit de prostitutiewerkzaamheden van [persoon 2]. Verdachte heeft daarnaast ook daadwerkelijk geld en goederen ontvangen, afkomstig van of in verband met de door [persoon 2] uitgevoerde prostitutiewerkzaamheden.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 26 december 2013 tot en met 11 februari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, te weten [persoon 1] (geboren op [geboortedag] 1996)
(sub 2)
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [persoon 1], terwijl die [persoon 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en
(sub 5)
die [persoon 1] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die [persoon 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en
(sub 8)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [persoon 1] met een derde tegen betaling, terwijl die [persoon 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen,
  • die [persoon 1] gevraagd of zij geld wilde verdienen en
  • de accounts van die [persoon 1] op een of meer sekssites beheerd en
  • een woning aan die [persoon 1] ter beschikking gesteld, waar zij klanten kon ontvangen om prostitutiewerkzaamheden uit te voeren en
  • die [persoon 1] meermalen met de auto gehaald en gebracht vanuit [plaats 1] naar [plaats 2], zodat zij in de woning in [plaats 2] haar prostitutiewerkzaamheden kon uitvoeren en
  • dicht bij de locatie verbleven waar die [persoon 1] haar seksklanten ontving en die [persoon 1] geïnstrueerd dat zij hem, verdachte, moest berichten/melden wanneer een prostitutieklant kwam en voor hoe lang en
  • via whatsapp-contact met die [persoon 1] controle uitgevoerd op de af- en aanwezigheid van seksklanten van die [persoon 1] en
  • die [persoon 1] de ingangscode van de sekssite waarop zij stond gegeven en
  • die [persoon 1] een deel van haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden af laten staan aan hem, verdachte.

Feit 3

in de periode van 13 januari 2014 tot en met 11 februari 2014 in Nederland, een andere te weten [persoon 2]
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die [persoon 2],
(273F lid 1 sub 1 Sr.)
en
[persoon 2] met de voornoemde middelen heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten: prostitutiewerkzaamheden,
(273F lid 1 sub 4 Sr.)
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [persoon 2]
(273f lid 1 sub 6 Sr)
en
die [persoon 2] met de voornoemde middelen heeft bewogen hem, verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [persoon 2] met een derde,
(273f lid 1 sub 9 Sr.)
immers heeft hij, verdachte,
terwijl hij wist dat [persoon 2] in geldnood zat en hem een verzoek had gedaan haar te helpen vanwege haar slechte financiële situatie en dat zij een klein kind had dat zij in haar eentje moest onderhouden
  • die [persoon 2] voorgesteld om in de prostitutie te gaan werken en
  • toen nadat die [persoon 2] instemde met het werk in de prostitutie accounts met daarop seksadvertenties op naam van [naam 4], zijnde de werknaam van die [persoon 2], aangemaakt te weten onder andere [website A] en [website B]. en in die seksadvertenties foto's van die [persoon 2] geplaatst en de prijzen bepaald die die [persoon 2] diende te vragen voor haar prostitutiewerkzaamheden en die sekssites een of meermalen omhooggehaald en
  • de prostitutiewerktijden voor die [persoon 2] geregeld en haar prostitutiewerkschema heeft onderhouden en
  • die [persoon 2] een prostitutiewerktelefoon verstrekt en
  • een woning heeft geregeld waar die [persoon 2] haar prostitutiewerkzaamheden kon uitvoeren en
  • die [persoon 2] met de auto naar haar werkplek gebracht en na haar prostitutiewerkzaamheden weer terug te brengen, onder meer naar haar woning in [plaats 3] en
  • de condoomvoorraad ten behoeve van de prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 2] heeft bijgehouden en
  • die [persoon 2] te kennen heeft gegeven dat hij in geldnood zat en daarvan in de stress zat en daardoor slecht gehumeurd was en
  • telkens ongeveer de helft van de prostitutieverdiensten van die [persoon 2] in ontvangst genomen en met die [persoon 2] afgesproken dat hij, verdachte, de helft van haar verdiensten uit de prostitutiewerkzaamheden zou ontvangen en
  • een huurprijs van 25 euro per dag gevraagd en ontvangen van die [persoon 2] voor het prostitutiegebruik van een kamer in de woning [adres 3, te plaats],
door welke feiten en/of omstandigheden voor die [persoon 2] een afhankelijkheidssituatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden reclasseringscontact en het zich houden aan aanwijzingen van de reclassering, ook als dat een behandeling bij De Waag inhoudt.
Het in beslaggenomen goed dient verbeurd te worden verklaard.
9.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
Aan verdachte dient geen straf te worden opgelegd die langer is dan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Indien de rechtbank een gevangenisstraf overweegt die de tijd van de voorlopige hechtenis overstijgt, dan dient dat te worden gedaan door middel van een voorwaardelijk strafdeel, eventueel met bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering voorgesteld.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van een minderjarig slachtoffer en een kwetsbaar meerderjarig slachtoffer. Mensenhandel waarbij iemand in de prostitutie wordt gebracht, is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, een in de nationale en in de internationale rechtsorde vastgelegd fundamenteel recht, ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiters. Daarmee is de ernst van het door verdachte gepleegde misdrijf gegeven. Van belang is voorts dat de wetgever het strafmaximum voor mensenhandel ten aanzien van minderjarigen recent heeft verhoogd naar 15 jaar. Dat de slachtoffers hebben verklaard dat het hun eigen keuze is geweest om door middel van prostitutie geld te verdienen maakt de strafwaardigheid van het handelen van verdachte niet minder, aangezien minderjarigen en kwetsbare jonge vrouwen dienen te worden beschermd tegen inbreuken op hun lichamelijke en geestelijke integriteit als deze. Bovendien lijkt de keuze van de slachtoffers, gezien hun achtergrond en persoonlijke omstandigheden, grotendeels te zijn ingegeven door de in hun ogen weinige reële alternatieven op dat moment. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van uitbuiting in de prostitutie doorgaans nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan ondervinden.
Bij de beoordeling van de ernst heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de verdere omstandigheden waaronder het feit is begaan, waaronder de duur en de mate van uitbuiting, en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft samen met anderen de minderjarige [persoon 1] gedurende anderhalve maand uitgebuit in de prostitutie door haar seksadvertenties te verzorgen, aan haar een woning beschikbaar te stellen voor het ontvangen van seksklanten en te profiteren van het geld dat zij daarvoor kreeg. De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij [persoon 1] alleen maar wilde helpen en het hem niet om het geld ging, omdat uit de onderschepte WhatsApp berichten het tegendeel blijkt. Daarnaast heeft verdachte een jonge vrouw die in een kwetsbare positie verkeerde gedurende een periode van een maand uitgebuit. Verdachte heeft daarmee misbruik gemaakt van het vertrouwen dat [persoon 2] in hem had. Bovendien zijn er verscheidene aanwijzingen in het dossier dat verdachte deel uitmaakte van een grotere groep jonge mannen die zich al langer bezig hield met de uitbuiting van minderjarige meisjes. Ook deze omstandigheid laat de rechtbank in het nadeel van verdachte meewegen in haar oordeel.
De rechtbank heeft acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland van 26 maart 2015 opgesteld door mevrouw M. Haltman. Verdachte heeft problemen op diverse leefgebieden, waaronder het ontbreken van stabiele huisvesting en dagbesteding en het hebben van schulden. De reclassering adviseert vanwege deze problemen reclasseringsinterventies die gericht zijn op gedragsverandering. Het advies luidt dan ook een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een verplichting zich te laten behandelen bij De Waag.
Alles afwegende acht de rechtbank een langdurige gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden. De rechtbank hoopt hierdoor verdachte extra te motiveren niet opnieuw strafbare feiten te plegen. Met het opleggen van deze straf wil de rechtbank ook nogmaals aan anderen duidelijk maken dat het faciliteren (of “helpen” zoals verdachte en zijn medeverdachten het noemden) van minderjarigen meisjes en kwetsbare jonge vrouwen bij hun sekswerkzaamheden en/of het daarvan profiteren een ernstig strafbaar feit is en een gevangenisstraf oplevert.
Bevel gevangenneming
Verdachte is na zijn aanhouding in 2014 voorlopig gehecht geweest. Op de pro-forma terechtzitting van 28 oktober 2014 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst (tot 31 maart 2015), omdat de inhoudelijke behandeling eerst op 31 maart 2015 zou gaan plaatsvinden. Op deze laatste datum is de voorlopige hechtenis vervolgens opgeheven, wegens het ontbreken van gronden. Reden daarvoor was met name gelegen in de omstandigheid dat de rechtbank de grond van de geschokte rechtsorde op dat moment – met het oog op het arrest [naam 5] (EHRM 9 december 2014, nr. 15911/08)
-niet nader met concrete feiten en omstandigheden kon onderbouwen. De rechtbank heeft daarbij meegedeeld dat zij een bevel gevangenneming bij een eventueel veroordelend vonnis zou overwegen. Zowel de officier van justitie als de raadslieden zijn in de gelegenheid geweest zich hierover uit te laten.
Een bevel tot voorlopige hechtenis kan alleen worden gegeven wanneer is voldaan aan de voorwaarden neergelegd in de artikelen 67 en 67a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Artikel 65, tweede lid, Sv bepaalt dat de rechtbank ook ambtshalve, na de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, een bevel tot gevangenneming kan bevelen. Blijkens de uitspraak van de Hoge Raad van 2 december 2003, NJ 2004, 142 staat opheffing van eerder gegeven bevel tot voorlopige hechtenis voorts niet in de weg aan een bevel tot gevangenneming bij uitspraak.
De door de rechtbank bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aldus is voldaan aan artikel 67 Sv. Gelet op de beslissing van de rechtbank tot (in ieder geval gedeeltelijke) bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en oplegging van een gevangenisstraf van lange duur, zijn ook de ernstige bezwaren, als bedoeld in artikel 67, derde lid, Sv tegen verdachte aanwezig. De ingevolge artikel 67a Sv benodigde grond voor de voorlopige hechtenis is gelegen in de omstandigheid dat het feiten betreft waarop een gevangenisstraf van minimaal 12 jaar is gesteld en de rechtsorde ernstig is geschokt door de bewezen verklaarde betrokkenheid van verdachte bij deze feiten.
Bij dit laatste oordeel heeft de rechtbank bij de beraadslaging in ogenschouw genomen dat verdachte bij vonnis van heden is veroordeeld tot een gevangenisstraf van na te noemen duur. Daarnaast heeft de onderhavige strafzaak tegen verdachte en zijn medeverdachten vanaf de dag van de inhoudelijke behandeling lokale en nationale publiciteit gehad. De rechtbank acht tevens van belang de toenemende maatschappelijke onrust die feiten als onderhavige, het uitbuiten van minderjarige meisjes in de prostitutie en het opzettelijk voordeel trekken uit die seksuele uitbuiting, veroorzaken. De wetgever heeft de strafmaat voor het delict mensenhandel recent ook verhoogd; in het geval dat 16 en 17 jarigen slachtoffer zijn geworden van mensenhandel naar de maximum gevangenisstraf van 15 jaar. De verhoging van de strafmaat is blijkens de Kamerstukken ingegeven door de wens recht te doen aan de ernst van het feit, omdat met mensenhandel een zeer ernstige inbreuk op de menselijke waardigheid en integriteit van het slachtoffer wordt gemaakt, vaak met blijvende psychische en andere gevolgen. Expliciet wordt genoemd dat onder mensenhandel ook de problematiek valt inzake zogenaamde loverboys (MvT Kamerstukken 2011/2012, 33.183 nr. 3). Deze concrete feiten en omstandigheden rechtvaardigen de vrees voor verstoring van de openbare orde, voor zover verdachte ook na veroordeling door de rechtbank niet zou komen vast te zitten.
Als voldaan is aan de voorwaarden betekent dat echter nog niet dat voorlopige hechtenis ook moet worden toegepast. De rechtbank dient bij het nemen van een beslissing omtrent de voorlopige hechtenis de belangen van de samenleving, de slachtoffers en de verdachte tegen elkaar af te wegen en na te gaan of voorlopige hechtenis ook wenselijk is. Bij die belangenafweging speelt de eis van rechtshandhaving een rol, maar ook het bepaalde van artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), welk artikel het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid beschermt. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een geval waarin een inbreuk op dit recht mag worden gemaakt, nu sprake is van rechtmatige detentie na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter. De rechtbank onderkent voorts het belang van verdachte bij het afwachten van een eventueel hoger beroep in zijn zaak in vrijheid. Bij afweging van zijn belangen tegen de belangen van de samenleving en de slachtoffers, zoals hiervoor nader uiteengezet en in onderling verband bezien, wegen de belangen van de samenleving en de slachtoffers echter zwaarder en rechtvaardigen daarmee een bevel tot gevangenneming van verdachte.
Beslag
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp onder nummer 1 op de beslaglijst, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dat voorwerp het bewezen geachte is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
mensenhandel in vereniging gepleegd jegens een persoon beneden de achttien jaren.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
mensenhandel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte],daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
25 (vijfentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
De veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de toezichthouder betrokkene opdrachten geeft die betrekking hebben op zijn handelingen. Dit met als doel om hem zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden, als ook te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt.
Behandelverplichting – Ambulante behandeling
De veroordeelde wordt verplicht om zich vanwege het zedelijke karakter van het ten laste gelegde ambulant te laten behandelen bij De Waag, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Verklaart verbeurd:
1 1.00 STK Zaktelefoon
APPLE IPHONE
4701545; inc. hardcover barst over lengte scherm
Beveelt de gevangenneming. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.E. Mildner, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Bouwhuis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 april 2015.