ECLI:NL:RBAMS:2015:2474

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
13/730039-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en gewoontewitwassen met minderjarige slachtoffers

Op 21 april 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en gewoontewitwassen. De zaak betreft de periode van 1 juli 2013 tot en met 6 mei 2014, waarin de verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel jegens meerdere minderjarige slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij het werven, vervoeren en huisvesten van deze minderjarigen met het oogmerk van uitbuiting. De slachtoffers, die nog geen achttien jaar oud waren, werden gedwongen om seksuele handelingen te verrichten in ruil voor geld. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, door geld dat afkomstig was van de prostitutiewerkzaamheden van de slachtoffers te ontvangen en om te zetten. Tijdens de zittingen op 31 maart, 2 en 7 april 2015 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen bevolen en een bevel tot gevangenneming afgegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730039-14 (Promis)
Datum uitspraak: 21 april 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
verblijvende op het adres [adres 1, te plaats ].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 maart, 2 en 7 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.F. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H.W.P. Beijen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – onder 1 ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 juli 2013 tot en met 6 mei 2014 in Nederland, schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van mensenhandel jegens [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3], terwijl zij de leeftijd van achttien jaren nog niet hadden bereikt.
Onder 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 juli 2013 tot en met 6 mei 2014 in Nederland, schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen.
Onder 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 november 2013 tot en met 6 mei 2014 in Nederland, schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van mensenhandel jegens [persoon 4] en [persoon 5].
De tekst van de, op de terechtzitting van 31 maart 2015 gewijzigde, tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet kan worden bewezen, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken. Het dossier biedt immers onvoldoende concrete aanknopingspunten voor de vaststelling dat verdachte zich - al dan niet met anderen - schuldig heeft gemaakt aan uitbuiting van [persoon 5] en [persoon 4].

5.Waardering van het bewijs

5.1
Inleiding
Op 7 januari 2014 heeft verbalisant [verbalisant] in verband met een “niet vergunde prostitutie” controle telefonisch contact opgenomen met telefoonnummer [telefoonnummer 1] dat in de seksafsprakenadvertentie van “[naam 1]” op
[website A]stond vermeld. Deze advertentie was sinds 21 december 2013 in gebruik. De telefoon werd opgenomen door een Nederlandssprekend meisje en met haar heeft hij een seksafspraak voor 18:00 uur gemaakt. Desgevraagd gaf zij als locatie voor de seksafspraak het adres [adres 2, te plaats ] op. Ter plaatse heeft verbalisant [verbalisant] nogmaals telefonisch contact opgenomen met “[naam 1]” . Zij zou hem op straat ophalen. [verbalisant] is naar haar toe gelopen en net als zij bij de toegangsdeur van het adres [adres 2, te plaats ] naar binnengegaan. Daar heeft hij zich – evenals zijn collega’s die inmiddels ook binnen waren – als politieagent geïdentificeerd. Hierop is “[naam 1]” de trap op gerend en heeft bij de zolderbergingen op de vierde verdieping een deur geopend. Ter plaatse verklaarde “[naam 1]” dat haar echte naam [persoon 6] (hierna: [persoon 6]) is en dat zij op [geboortedag] 1996 is geboren.
Gezien het feit dat [persoon 6] als minderjarige prostituee werkzaam was, is er nader onderzoek gedaan naar de gegevens in de telefoon van [persoon 6] en advertenties op seksafsprakensites. Hierop stuitte de politie op ene “[naam 2]”, die eveneens in de prostitutie werkte en vermoedelijk ook minderjarig was. Uit onderzoek bleek dat “[naam 2]” [persoon 3] (hierna: [persoon 3]) is en dat zij op [geboortedag] 1996 is geboren.
Wanneer de politie in het belang van het onderzoek de telefoon van “[naam 2]” c.q. [persoon 3] afluistert, blijkt dat [persoon 3] de aanhouding van [persoon 6] op 4 februari 2014 diezelfde avond bespreekt met, naar later blijkt, medeverdachte [medeverdachte 1]. Als de politie [persoon 3] op 6 februari 2014 op haar woonadres in [plaats 1] bezoekt, belt zij dit direct daarna door naar medeverdachte [medeverdachte 1]. Ook blijkt uit de inhoud van de afgeluisterde gesprekken dat [persoon 3] meerdere seksafspraken met klanten maakt en dat zij in de woning op het [adres 3, te plaats] verblijft. Op 11 februari 2014 gaat de politie naar dit adres in [plaats 2] om een seksafspraak van [persoon 3] te verhinderen. In de woning worden [persoon 3], verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn vervolgens op verdenking van mensenhandel aangehouden. Verdachte is na verhoor in vrijheid gesteld. Onder verdachten en in de woning aangetroffen mobiele telefoons heeft de politie in beslag genomen. Uit onderzoek naar de inhoud van de telefoons blijkt dat verdachte, samen met anderen, betrokken is bij de prostitutiewerkzaamheden van [persoon 3]. Bij de rechter-commissaris heeft [persoon 3] als getuige desgevraagd verteld dat zij was gestopt met school en in [plaats 1] begeleid woonde, nadat zij in pleeggezinnen en instellingen had gewoond. Haar moeder is overleden door drugsgebruik toen [persoon 3] vier jaar oud was, haar vader heeft zij nooit gekend.
Ook blijkt uit onderzoek van de inbeslaggenomen telefoons dat verdachte betrokken is bij de prostitutiewerkzaamheden van twee andere meisjes. Het gaat om [persoon 1], geboren op [geboortedag] 1997, die blijkens de verklaring van haar moeder, sinds haar 13de jaar gedragsproblemen heeft en op haar 15de jaar van huis is weggelopen om in de woning van verdachte te gaan verblijven. [persoon 1] is daar opgehaald door haar moeder en een medewerker van Jeugdzorg om in een jeugdinstelling te gaan wonen. Uit een eerder uitgevoerd intelligentieonderzoek blijkt dat zij een laagbegaafd/moeilijk lerend intelligentieniveau heeft. Daarnaast gaat het om [persoon 2], geboren op [geboortedag] 1996. [persoon 2] vertelt de politie dat zij in 2013 een periode bij verdachte heeft ingewoond, omdat het niet ging met haar moeder. Daarvoor had ze al vijf jaar via Jeugdzorg in jeugdinstellingen gezeten.
Uit de inhoud van de WhatsApp-berichten leidt de politie de betrokkenheid van een persoon genaamd “[naam 3]” af. Ook [persoon 2] verklaart op 27 maart 2014 tegenover de politie over de betrokkenheid van “[naam 3]”, die zij ook wel “[naam 4]” noemt en aan de [adres 4] woont. Uit politieregistraties blijkt het om medeverdachte [medeverdachte 2] te gaan.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn op 6 mei 2014 door de politie aangehouden op verdenking van mensenhandel.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, in haar schriftelijk requisitoir uitgebreid en hier verkort weergegeven, op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 juli 2013 tot en met 11 februari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] heeft geworven, vervoerd en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3]. Ook heeft hij hen ertoe gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, en opzettelijk voordeel getrokken uit de seksuele handelingen van [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3], steeds terwijl [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] de leeftijd van 18 jaren nog niet hadden bereikt.
Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte samen met een ander een deel van de verdiensten van [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] heeft overgedragen, omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, in zijn pleitnota uitgebreid en hier verkort weergegeven, op het standpunt gesteld dat verdachtes aandeel in de prostitutiewerkzaamheden van de meisjes klein is geweest ten opzichte van het aandeel van zijn medeverdachten. Ten aanzien van [persoon 2] is dat aandeel zo klein geweest dat het bewijs voor medeplegen ontbreekt, zodat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Verdachte moet ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de gedragingen van verdachte niet kunnen worden gekwalificeerd als witwassen.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, zoals hierna vermeld. De rechtbank grondt haar beslissing op de bewijsmiddelen zoals die in bijlage II van dit vonnis zijn opgenomen.
De rechtbank overweegt aanvullend als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Medeplegen
Medeplegen vereist een bewuste en nauwe samenwerking, hetgeen opzet impliceert. Voor bewezenverklaring van opzet op een bepaald delict hoeft niet steeds vast te staan dat de verdachte weet heeft van de precieze gedragingen van zijn medeplegers. Medeplegers kunnen echter alleen worden gestraft voor elkaars gedragingen voor zover deze binnen hun gezamenlijk (voorwaardelijk) opzet kunnen worden gebracht.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich ook ten aanzien van [persoon 2] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel. Alleen al door [persoon 2] in zijn woning op te nemen, die woning aan [persoon 2] beschikbaar te stellen voor het ontvangen van seksklanten en daar een wederdienst voor te ontvangen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mensenhandel. Daar komt echter bij dat verdachte [persoon 2] heeft opgenomen in zijn huis op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 2], die op zijn beurt [persoon 2] heeft geworven voor en vervoerd naar seksafspraken in ruil voor geld of goederen, waarbij verdachte soms ook aanwezig was. Bovendien blijkt uit WhatsApp berichten van verdachte dat hij (op verzoek van een ander) [persoon 2] in de gaten houdt wanneer zij een klant heeft. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte en zijn medepleger ieder een eigen, elkaar over en weer aanvullende rol bij het tot stand brengen en houden van de uitbuitingssituatie van [persoon 2] vervulden. Er is sprake van nauwe en volledige samenwerking met een ander, waarbij verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het delict. Als gevolg hiervan kunnen de door de medepleger verrichte handelingen ten aanzien van [persoon 2] aan verdachte worden toegerekend en omgekeerd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Anders dan de raadsman en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat gewoontewitwassen kan worden bewezen. Verdachte heeft immers meer dan eens van [persoon 2] geld ontvangen afkomstig van de door [persoon 2] uitgevoerde prostitutiewerkzaamheden voor huurkosten. Daarnaast hebben zowel [persoon 3] als [persoon 1] van het geld dat zij verdienden als prostituee voor verdachte in ieder geval regelmatig boodschappen gedaan, joints gekocht en/of de kosten van het eten betaald. Verdachte heeft daarmee geld afkomstig uit zijn eigen misdrijf omgezet en gebruik gemaakt van voorwerpen die onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit zijn eigen misdrijf. Door het geld om te zetten en de voorwerpen te gebruiken heeft verdachte de criminele herkomst ervan verhuld.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 25 oktober 2013 tot en met 25 februari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, te weten[persoon 1](geboren op [geboortedag] 1997)
(sub 2)
heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [persoon 1], terwijl die [persoon 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en
(sub 5)
die [persoon 1] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die [persoon 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en
(sub 8)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [persoon 1] met een derde tegen betaling, terwijl die [persoon 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander,
  • die [persoon 1] gecontroleerd tijdens haar prostitutiewerkzaamheden en daar nauw contact over onderhouden met zijn mededader en
  • die [persoon 1] een woning, [adres 3, te plaats], beschikbaar gesteld voor het ontvangen van klanten met betrekking tot de prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 1] en
  • die [persoon 1] gefaciliteerd in haar prostitutiewerkzaamheden door de woonkamer waar die [persoon 1] haar prostitutieklanten ontving netjes te hebben gemaakt en
  • die [persoon 1] met de auto naar haar prostitutieklanten gebracht en na haar prostitutiewerkzaamheden weer opgehaald (escortservice) en
  • die [persoon 1] geïnstrueerd hoe zij om moest gaan met haar prostitutieklanten en wat zij tegen hem/hen moest(en) zeggen en
  • een account met daarop en seksadvertentie geupdatet en
  • die [persoon 1] een deel van haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden af laten staan aan hem, verdachte en/of een mededader;

en

in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 19 december 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, te weten[persoon 2] (geboren op [geboortedag] 1996),
(sub 2)
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [persoon 2], terwijl die [persoon 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en
(sub 5)
die [persoon 2] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die [persoon 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en
(sub 8)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [persoon 2] met een derde tegen betaling, terwijl die [persoon 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander,
  • die [persoon 2] gevraagd of zij geld wilde verdienen met prostitutiewerkzaamheden en
  • die [persoon 2] naar de woning, [adres 3, te plaats], gebracht alwaar zij haar prostitutiewerkzaamheden verrichtte en
  • die [persoon 2] gecontroleerd tijdens haar prostitutiewerkzaamheden en daar nauw contact over onderhouden met zijn mededader en
  • die [persoon 2] een woning, [adres 3, te plaats], voor 100 of 200 euro per maand verhuurd, voor het ontvangen van klanten met betrekking tot de prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 2] en
  • die [persoon 2] gefaciliteerd in haar prostitutiewerkzaamheden door haar met de prostitutiewerkzaamheden verdiende geld in een spaarpot te bewaren die zijn mededader bij hem thuis bewaarde en
  • die [persoon 2] met de auto naar haar prostitutieklanten gebracht en na haar prostitutiewerkzaamheden weer opgehaald (escortservice) en

account(s) met daarop een seksadvertentie van die [persoon 2] aangemaakt en
  • op een of meer sekssites te weten (onder andere) [website A] foto's van die [persoon 2] geplaatst en/of laten plaatsen en/of die [persoon 2] geïnstrueerd hoe zij die foto's zelf op die advertentie kon plaatsen en
  • die account(s) geüpdatet
  • dicht bij de locatie verbleven waar die [persoon 2] haar seksklanten ontving
  • en

en

in de periode van 26 december 2013 tot en met 11 februari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een ander, te weten[persoon 3](geboren op [geboortedag] 1996)
(sub 2)
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [persoon 3], terwijl die [persoon 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en
(sub 5)
die [persoon 3] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [persoon 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en
(sub 8)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [persoon 3] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [persoon 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen,
  • die [persoon 3] gevraagd of zij geld wilde verdienen met prostitutiewerkzaamheden en
  • die [persoon 3] naar de woning, [adres 3, te plaats], gebracht alwaar zij haar prostitutiewerkzaamheden verrichtte en
  • die [persoon 3] gecontroleerd tijdens haar prostitutiewerkzaamheden en daar nauw contact over onderhouden met een of meer van zijn mededaders en
  • die [persoon 3] een woning, [adres 3, te plaats], beschikbaar gesteld voor het ontvangen van klanten met betrekking tot de prostitutiewerkzaamheden van die [persoon 3] en
  • een account met daarop een seksadvertentie op naam van “[naam 5]”, zijnde de werknaam van die [persoon 3] aangemaakt
  • die [persoon 3] de ingangscode van die sekssite gegeven en
  • dicht bij de locatie verbleven waar die [persoon 3] haar seksklanten ontving en die [persoon 3] geïnstrueerd dat zij hem, verdachte, moest berichten/melden wanneer een prostitutieklant kwam en voor hoelang en
  • die [persoon 3] een deel van haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden af laten staan aan hem, verdachte en/of een of meer van zijn mededaders.

Feit 2

in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 25 februari 2014, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, in genoemde periode bij wijze van gewoonte, contante geldbedragen, te weten een deel van de verdiensten uit de door [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3], verrichte prostitutiewerkzaamheden, en voorwerpen verworven en omgezet, en/of daarvan gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen en geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit misdrijven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
De in beslaggenomen goederen dienen verbeurd te worden verklaard.
9.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van een straf gelijk aan het voorarrest in combinatie met de maximale werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Bij de strafmaat dient in het bijzonder in matigende zin te worden meegewogen dat door welbewust een onjuist beeld van de zaak in de media te laten ontstaan en blijven bestaan, het OM de belangen van verdachte heeft geschaad, wat tot strafvermindering dient te leiden.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van drie minderjarige slachtoffers. Mensenhandel waarbij iemand in de prostitutie wordt gebracht is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, een in de nationale en in de internationale rechtsorde vastgelegd fundamenteel recht, ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiters. Daarmee is de ernst van het door verdachte gepleegde misdrijf gegeven. Van belang is voorts dat de wetgever het strafmaximum voor mensenhandel ten aanzien van 16 en 17-jarigen recent heeft verhoogd naar 15 jaar. Dat de slachtoffers hebben verklaard dat het hun eigen keuze is geweest om door middel van prostitutie geld te verdienen maakt de strafwaardigheid van het handelen van verdachte niet minder, aangezien minderjarigen dienen te worden beschermd tegen inbreuken op hun lichamelijke en geestelijke integriteit als deze. Bovendien lijkt de keuze van de slachtoffers, gezien hun achtergrond en persoonlijke omstandigheden, grotendeels te zijn ingegeven door de in hun ogen weinig reële alternatieven op dat moment. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van uitbuiting in de prostitutie doorgaans nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan ondervinden.
Bij de beoordeling van de ernst heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, waaronder de duur en de mate van uitbuiting en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft in een periode van ongeveer 7 maanden zich schuldig gemaakt aan medeplegen van mensenhandel door in samenwerking met anderen aan de minderjarige meisjes [persoon 2], [persoon 1] en [persoon 3] zijn huis beschikbaar te stellen voor seksafspraken in ruil voor geld en/of goederen. Daarnaast heeft verdachte (al dan niet in opdracht van anderen) de seksafspraken van de meisjes gecontroleerd en hun accounts geupdatet. Daarbij komt dat [persoon 1] vanwege haar lage IQ extra kwetsbaar is. Anders dan verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarmee een belangrijke, wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de seksuele uitbuiting van de minderjarige meisjes. Bovendien zijn er verscheidene aanwijzingen in het dossier dat verdachte deel uitmaakte van een grotere groep jonge mannen die zich al langer bezig hield met de uitbuiting van minderjarige meisjes. Ook deze omstandigheid laat de rechtbank in het nadeel van verdachte meewegen in haar oordeel.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van de verdiensten uit de door de slachtoffers verrichte prostitutiewerkzaamheden. Verdachte heeft daarmee een inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer.
In het nadeel van verdachte laat de rechtbank tevens meewegen dat verdachte blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 10 februari 2015 eerder is veroordeeld voor overtreding van de Wet wapens en munitie en voor vermogensdelicten.
Media-aandacht
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat bij de bepaling van de straf op grond van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) rekening dient te worden gehouden met de media-aandacht die de zaak tegen verdachte heeft gehad op 30 maart en 2 april 2015 en de schade die hij daarvan heeft ondervonden.
De rechtbank stelt voorop dat de verantwoordelijkheid van de media in beginsel niet ter toetsing staat van de strafrechter. Wel kan media-aandacht een factor zijn bij de beoordeling van de strafmaat. De media moeten, zo blijkt uit een beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) (NJ 1999, 710, R.O. 50) bij berichtgeving over een strafzaak rekening houden met het recht op een eerlijk proces op grond van artikel 6 EVRM. Hun commentaar mag de kansen op een eerlijk proces niet schaden.
Dat strafzaken en in casu mensenhandelzaken, een zekere vorm van media-aandacht met zich brengen, acht de rechtbank inherent aan de aard en inhoud van dergelijke zaken. Met de raadsman stelt de rechtbank voorts vast dat het artikel in het Parool van 31 maart 2015 een onvolkomenheid bevat waar het betreft de tenlastegelegde periode. Deze periode is namelijk op de eerste zittingsdag, op verzoek van de officier van justitie, gewijzigd van 2010 naar 2013. Niet is echter gebleken dat deze officier van justitie van deze en eventuele andere onjuistheden een verwijt kan worden gemaakt. Voorts is onvoldoende gebleken dat verdachte door voornoemde berichtgeving op zodanige wijze in zijn persoonlijke levenssfeer is geschaad dat dit strafmatigend zou moeten werken. Een en ander is ook niet, althans onvoldoende, door verdachte onderbouwd. De rechtbank verwerpt het verweer.
Een werkstraf, zoals door de raadsman verzocht, acht de rechtbank niet op zijn plaats gelet op de ernst van de misdrijven. Dat verdachte, zoals ter zitting gesteld, nu uitzendwerk verricht en voornemens is om zijn opleiding te vervolgen, maakt dat niet anders.
Alles afwegende acht de rechtbank een langdurige gevangenisstraf, waarvan een deel van de straf voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden. De rechtbank hoopt hierdoor verdachte extra te motiveren niet opnieuw strafbare feiten te plegen. Met het opleggen van deze straf wil de rechtbank ook nogmaals aan anderen duidelijk maken dat het werven, faciliteren (of “helpen” zoals verdachte en zijn medeverdachten het noemden) van minderjarigen meisjes en kwetsbare jonge vrouwen bij hun sekswerkzaamheden en het daarvan profiteren een ernstig strafbaar feit is en een gevangenisstraf oplevert.
Bevel gevangenneming
Verdachte en zijn medeverdachten zijn na hun aanhouding in 2014 voorlopig gehecht geweest. Op de pro-forma terechtzitting van 28 oktober 2014 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst (tot 31 maart 2015), omdat de inhoudelijke behandeling eerst op 31 maart 2015 zou gaan plaatsvinden. Op deze laatste datum is de voorlopige hechtenis vervolgens opgeheven, wegens het ontbreken van gronden. Reden daarvoor was met name gelegen in de omstandigheid dat de rechtbank de grond van de geschokte rechtsorde op dat moment – met het oog op het arrest [naam 6] (EHRM 9 december 2014, nr. 15911/08)
-niet nader met concrete feiten en omstandigheden kon onderbouwen. De rechtbank heeft daarbij meegedeeld dat zij een bevel gevangenneming bij een eventueel veroordelend vonnis zou overwegen. Zowel de officier van justitie als de raadslieden zijn in de gelegenheid geweest zich hierover uit te laten.
Een bevel tot voorlopige hechtenis kan alleen worden gegeven wanneer is voldaan aan de voorwaarden neergelegd in de artikelen 67 en 67a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Artikel 65, tweede lid, Sv bepaalt dat de rechtbank ook ambtshalve, na de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, een bevel tot gevangenneming kan bevelen. Blijkens de uitspraak van de Hoge Raad van 2 december 2003, NJ 2004, 142 staat opheffing van eerder gegeven bevel tot voorlopige hechtenis voorts niet in de weg aan een bevel tot gevangenneming bij uitspraak.
De door de rechtbank bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aldus is voldaan aan artikel 67 Sv. Gelet op de beslissing van de rechtbank tot (in ieder geval gedeeltelijke) bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en oplegging van een gevangenisstraf, zijn ook de ernstige bezwaren, als bedoeld in artikel 67, derde lid, Sv tegen verdachte aanwezig. De ingevolge artikel 67a Sv benodigde grond voor de voorlopige hechtenis is gelegen in de omstandigheid dat het feiten betreft waarop een gevangenisstraf van minimaal 12 jaar is gesteld en de rechtsorde ernstig is geschokt door de bewezen verklaarde betrokkenheid van verdachte bij deze feiten.
Bij dit laatste oordeel heeft de rechtbank bij de beraadslaging in ogenschouw genomen dat verdachte bij vonnis van heden is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf. Daarnaast heeft de onderhavige strafzaak tegen verdachte en zijn medeverdachten vanaf de dag van de inhoudelijke behandeling lokale en nationale publiciteit gehad. De rechtbank acht tevens van belang de toenemende maatschappelijke onrust die feiten als onderhavige, het uitbuiten van minderjarige meisjes in de prostitutie en het opzettelijk voordeel trekken uit die seksuele uitbuiting, veroorzaken. De wetgever heeft de strafmaat voor het delict mensenhandel recent ook verhoogd; in het geval dat 16 en 17 jarigen slachtoffer zijn geworden van mensenhandel naar de maximum gevangenisstraf van 15 jaar. De verhoging van de strafmaat is blijkens de Kamerstukken ingegeven door de wens recht te doen aan de ernst van het feit, omdat met mensenhandel een zeer ernstige inbreuk op de menselijke waardigheid en integriteit van het slachtoffer wordt gemaakt, vaak met blijvende psychische en andere gevolgen. Expliciet wordt genoemd dat onder mensenhandel ook de problematiek valt inzake zogenaamde loverboys (MvT Kamerstukken 2011/2012, 33.183 nr. 3). Deze concrete feiten en omstandigheden rechtvaardigen de vrees voor verstoring van de openbare orde, voor zover verdachte ook na veroordeling door de rechtbank niet zouden komen vast te zitten.
Als voldaan is aan de voorwaarden betekent dat echter nog niet dat voorlopige hechtenis ook moet worden toegepast. De rechtbank dient bij het nemen van een beslissing omtrent de voorlopige hechtenis de belangen van de samenleving, de slachtoffers en de verdachte tegen elkaar af te wegen en na te gaan of voorlopige hechtenis ook wenselijk is. Bij die belangenafweging speelt de eis van rechtshandhaving een rol, maar ook het bepaalde van artikel 5 EVRM, welk artikel het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid beschermt. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een geval waarin een inbreuk op dit recht mag worden gemaakt, nu sprake is van rechtmatige detentie na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter. De rechtbank onderkent voorts het belang van verdachte bij het afwachten van een eventueel hoger beroep in zijn zaak in vrijheid. Bij afweging van zijn belangen tegen de belangen van de samenleving en de slachtoffers, zoals hiervoor nader uiteengezet en in onderling verband bezien, wegen de belangen van de samenleving en de slachtoffers echter zwaarder en rechtvaardigen daarmee een bevel tot gevangenneming van verdachte.

10.Beslag

Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder nummers 1 tot en met 9 op de beslaglijst, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 273f en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
mensenhandel in vereniging gepleegd jegens een persoon beneden de achttien, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van gewoontewitwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte],daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart verbeurd:
1 1.00 STK Computer Kl:zilver
ACER ASPIRE 5630
4753112
2 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart
NOKIA
4752813
3 1.00 STK Zaktelefoon Kl:rood
NOKIA
4752823
4 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart
IPHONE
4701564
5 1.00 STK Zaktelefoon Kl:wit
SAMSUNG
4701566
6 1.00 STK Zaktelefoon
NOKIA
4701565
7 1.00 STK Zaktelefoon
NOKIA
4701563
8 1.00 STK Zaktelefoon
NOKIA
4701560
9 1.00 STK Adapter
4752831
Beveelt de gevangenneming. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.E. Mildner, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Bouwhuis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 april 2015.