ECLI:NL:RBAMS:2015:2472

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
13/674372-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan woningoverval door ex-schoonzoon van slachtoffers met ernstige gevolgen

In deze strafzaak tegen de verdachte, de ex-schoonzoon van een bejaard echtpaar dat op 18 februari 2014 in Amstelveen werd overvallen, heeft de rechtbank Amsterdam op 17 april 2015 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de woningoverval en poging tot witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als medepleger van de overval kon worden aangemerkt, maar wel medeplichtig was aan de overval en de poging om de buit terug te verkopen aan de slachtoffers. De verdachte had informatie verschaft die de overval mogelijk maakte, en zijn handelen getuigde van een geraffineerde en brutale denkwijze, vooral gezien zijn familiale relatie met de slachtoffers. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, waarbij de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere strafbare feiten van de verdachte zwaar meegewogen werden. De slachtoffers, die door de overval ernstig letsel en emotionele schade hadden opgelopen, kregen elk een schadevergoeding van €6.000 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer : 13/674372-14 (Promis)
Datum uitspraak : 17 april 2015
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
gedetineerd in het [detentie adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 16, 17, 18 en 19 maart 2015 en 3 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.E. Craenen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.P.G. van der Weide naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten:
1. Primair: diefstal in vereniging met geweld en bedreiging met geweld op 18 februari 2014 te Amstelveen;
Subsidiair: medeplichtigheid aan de diefstal met geweld en bedreiging met geweld op 18 februari 2014 te Amstelveen;
2. Primair: Primair: medeplegen van poging tot witwassen van die goederen door handelingen te verrichten gericht op het terug verkopen van de goederen aan de slachtoffers;
Subsidiair: medeplegen van poging tot heling van de goederen die zijn weggenomen bij de diefstal;
Meer subsidiair: medeplichtigheid aan poging tot witwassen van de goederen die zijn weggenomen bij de diefstal;
Meest subsidiair: medeplichtigheid aan poging tot heling van de opbrengst van de goederen die zijn weggenomen bij de diefstal
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
In de onder 2 primair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten is de volgende zinsnede opgenomen:
en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (op andere wijze)getracht (een deel) van bovengenoemde goederen te verkopen
Die zinsnede ziet op de beschrijving van een gedeelte van de ten laste gelegde witwashandeling dan wel helingshandeling. Het Openbaar Ministerie heeft ervoor gekozen niet nader te concretiseren om welke concrete strafbare gedragingen het gaat. De rechtbank zal de dagvaarding ambtshalve nietig verklaren waar het voornoemde zinsnede in de tenlastelegging betreft. De gebruikte woorden zijn onvoldoende duidelijk en specifiek. Immers, daaruit kan niet worden afgeleid welk verwijt de rechtbank dient te onderzoeken en tegen welk verwijt de verdediging zich moet verdedigen betreffende deze zinsnede, zodat de dagvaarding voor wat betreft dat gedeelte niet voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.
3.2
De dagvaarding is voor het overige geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In de nacht van 18 februari 2014 komt de dan 77 jaar oude [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) omstreeks 23.15 uur thuis van haar bridge-avond. Zij parkeert haar auto op de oprit en stapt uit om vervolgens richting de voordeur te lopen. Daar wordt zij beetgepakt. Er wordt een arm om haar nek gelegd en een hand op haar mond. [slachtoffer 1] ziet twee mannen die haar in haar eigen woning mee naar boven sleuren, de trap op. In de slaapkamer ziet zij haar 81 jaar oude echtgenoot [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]), vastgebonden met tape, op zijn buik naast het bed op de grond liggen. Een van de daders vraagt naar de kluis en sleurt [slachtoffer 1] daar mee naartoe. Hij zegt haar dat ze de kluis open moet maken omdat zij anders haar man verrot zullen slaan. Door de spanning krijgt zij de kluis pas na de vierde poging open. In de tussentijd zegt de andere dader tegen [slachtoffer 2] dat hij zich rustig moet houden omdat ze zijn vrouw anders wat aan zullen doen. Hij durft niet tegen te werken. Weer terug in de slaapkamer wordt ook [slachtoffer 1] vastgebonden met tape. De overvallers nemen vervolgens ruim de tijd om de woning te doorzoeken en leeg te halen. Zij verlaten uiteindelijk het huis en laten het echtpaar gekneveld achter. [slachtoffer 1] weet zichzelf en haar man met een schaartje te bevrijden van de tape. Zowel zijzelf als haar man hebben letsel aan beide polsen.
Uit de woning zijn vele kostbare goederen meegenomen, met een totale taxatiewaarde van
€ 811.470.
Op 17 april 2014 vindt de politie een plastic tasje aan de deur van de woning van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2]. In de tas zit een klein deel van de bij de woningoverval weggenomen goederen. Diezelfde avond belt [slachtoffer 1] naar de politie met de mededeling dat zij een brief heeft ontvangen. In de brief staat – kort gezegd – dat de gehele buit kan worden teruggekocht voor het bedrag dat de anonieme afzender van de brief voor de buit zou hebben betaald, namelijk € 300.000,-. De afzender refereert aan de emotionele waarde van de goederen voor het echtpaar [slachtoffer 1 en 2], met name gelet op het feit dat enkele sieraden van hun overleden dochter [dochter van slachtoffer 1 en 2] waren.
Op 20 april 2014 wordt wederom een brief bezorgd. Daarin stelt de afzender dat op 22 april 2014 te 13.00 uur een ontmoeting plaats kan vinden op de parkeerplaats aan de Saskia van Uylenburgweg te Amstelveen zodat een gedeelte van de goederen kan worden teruggegeven tegen betaling van € 100.000,-, het eerste deel van het gevraagde geldbedrag.
Het onderzoek dat vervolgens wordt gestart leidt tot de uiteindelijke aanhouding van verdachte. Verdachte is de ex-schoonzoon van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2]. Hij was immers getrouwd met hun – inmiddels overleden – dochter [dochter van slachtoffer 1 en 2].
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten. Ter motivering van zijn standpunt heeft hij – samengevat – het volgende aangevoerd.
Feit 1
Verdachte heeft vanuit detentie een rol op afstand vervuld ten aanzien van de woningoverval. Hoewel hij niet aanwezig is geweest dient hij wel als medepleger van de overval te worden aangemerkt. Dat verdachte betrokken is geweest bij de woningoverval blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] over de
derdepersoon die wordt ondersteund door diverse ovc- en tapgesprekken waarin [medeverdachte 2] melding maakt van verdachtes betrokkenheid. Ook blijkt verdachtes betrokkenheid uit de verklaring van getuige [getuige 1] inhoudende dat verdachte hem heeft verteld over de overval, die op zijn initiatief zou zijn gepleegd. Verdachte wist dat er waardevolle goederen in de woning lagen en hij heeft verklaard dat hij vindt dat hij onrechtvaardig door de familie [slachtoffer 1 en 2] is behandeld en dat hij meent geld van hen tegoed te hebben. Om die reden zou hij met [medeverdachte 2] hebben gesproken over het terughalen van de goederen middels een diefstal. Hij zou zich echter hebben teruggetrokken uit dit plan. Later zou hij hebben vermoed dat [medeverdachte 2] het plan zelfstandig had doorgezet. Daar zou hij boos over zijn. Uit zijn gedrag na de overval blijkt daar echter niets van. Wel blijkt uit het voorgaande dat verdachte een sturende, zo niet leidende rol in het geheel had. Daarnaast was de overval erop gericht om een persoonlijk meningsverschil van verdachte recht te zetten. Zijn betrokkenheid kan worden geduid als medeplegen.
Feit 2
Uit de verklaring van [medeverdachte 1], ondersteund door diverse ovc- en tapgesprekken waarin [medeverdachte 2] melding maakt van verdachtes betrokkenheid, blijkt dat verdachte tegen [medeverdachte 2] heeft gezegd dat
de slachtoffers wel zouden betalenvoor de spullen. Dat verdachte een dergelijke inschatting kon maken blijkt ook uit zijn relatie tot het echtpaar.
Ook wist [medeverdachte 2] blijkens de inhoud van die gesprekken te vertellen dat verdachte beweerde kopers te hebben voor de goederen. Ook met betrekking tot de poging tot witwassen van de goederen kan bewezen worden verklaard dat verdachte als medepleger betrokken is geweest.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens verdachte het standpunt ingenomen dat vrijspraak dient te volgen van alle ten laste gelegde feiten. Ter ondersteuning daarvan heeft hij – samengevat – het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de woningoverval met klem ontkend. Hij is een verdachte naar wie makkelijk kan worden gewezen en op die manier zijn de onderzoeksresultaten ook geduid. Het is echter onwaarschijnlijk dat verdachte ook maar iets met de woningoverval te maken heeft gehad. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 2] in ieder geval de centrale figuur is in dit onderzoek. [medeverdachte 2] heeft zelfstandig mensen aangestuurd en overlegd met medeverdachten. Hij heeft ook beslissingen genomen zonder dat daar een uitdrukkelijke opdracht of aansturing door verdachte aan vooraf is gegaan. Niet is gebleken dat verdachte rechtstreekse concrete instructies of opdrachten heeft gegeven aan [medeverdachte 2] of andere medeverdachten, met de bedoeling een overval te doen plaatsvinden. Enig opzet op de woningoverval kan dan ook niet bewezen worden. De veronderstelde rol van verdachte is gebaseerd op speculatie en versnipperd bewijs, te weten de uitlatingen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] jegens elkaar. Hooguit kan worden gesteld dat verdachte onhandig heeft gemanoeuvreerd door met [medeverdachte 2] openlijk te speculeren over het
terughalenvan spullen die hem toekwamen. Het plan en de feitelijke uitvoering van de woningoverval, alsmede de verzilvering van de buit, raken verdachte niet. Hij kan niet als medepleger, maar ook niet als medeplichtige bij de woningoverval betrokken zijn geweest.
Ook gelet op de positie van verdachte ten opzichte van de familie [slachtoffer 1 en 2] en zijn positie in de gevangenis, inhoudende dat hij intensief wordt gevolgd, zou zijn betrokkenheid zeer onlogisch zijn. Het heeft er volgens de verdediging alle schijn van dat [medeverdachte 2] verdachte de overval in de schoenen heeft willen schuiven door nadrukkelijk aan hem te refereren.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Betrokkenheid bij de woningoverval
Verklaring [medeverdachte 1]
Om de rol van verdachte te duiden acht de rechtbank de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] van 18 juni 2014 van belang. Ten aanzien van die verklaring overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] in dat verhoor geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Hij wil niet zeggen wie de overval heeft gepleegd, beroept zich op zijn zwijgrecht ten aanzien van de ontmoeting op 17 mei 2014 en ontwijkt vragen over de betrokkenheid van “[medeverdachte 3]”. Daar staat echter tegenover dat onderdelen van zijn verklaring worden ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Daarbij komt dat de verklaring een authentieke indruk maakt, onder meer gelet op zijn opmerking tegen de verbalisanten dat hij nu teveel zou hebben gezegd, hetgeen hij later in een afgeluisterd gesprek in de P.I. tegenover zijn vriendin bevestigt (“
Op een gegeven moment dacht ik: Oh shit ik heb te veel gezegd”).Bovendien was [medeverdachte 1] op 18 juni 2014 niet bekend met de inhoud van het dossier zodat uitgesloten is dat hij zijn verklaring op andere bewijsmiddelen heeft afgestemd.
Tot besluit dient nog te worden vastgesteld dat de wijze waarop [medeverdachte 1] is verhoord kan worden geduid als een intensieve wijze van verhoren, maar dat op hem geen ongeoorloofde druk is uitgeoefend om hem tot zijn verklaring te brengen. De wijze van verhoren doet dan ook geen afbreuk aan de betrouwbaarheid of geloofwaardigheid van de verklaring van [medeverdachte 1].
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 1] dan ook, met inachtneming van het voorgaande, bruikbaar voor het bewijs.
De rol van verdachte
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] zou hebben gehandeld op instructies van een
derdepersoon. Het zou gaan om een persoon die
dichtbijde slachtoffers staat, in de familiesfeer, om iemand die zich niet rechtvaardig behandeld voelde door de familie [slachtoffer 1 en 2]. Er was een financieel conflict. De derde persoon zat in detentie, alwaar [medeverdachte 2] bij hem op bezoek ging. Die persoon wist dat het huis goed beveiligd was. Het zou gaan om sieraden en zilverwerk. Na een poging de woning binnen te komen middels een inbraak zou [medeverdachte 2] hebben geopperd dat dan een woningoverval moest plaats vinden. De derde persoon wilde daar volgens [medeverdachte 1] eerst niet aan omdat hij de slachtoffers dat niet toewenste. De overval moest plaatsvinden met zo min mogelijk geweld.
Dat [medeverdachte 1] het in zijn verklaring over verdachte heeft vindt steun in diverse ovc- en tapgesprekken waarin [medeverdachte 2] het over
[verdachte]heeft. Tegen [medeverdachte 1] zegt [medeverdachte 2] bijvoorbeeld dat ‘
als er minimaal dertig pop in de kluis had gezeten en zevenentachtig ruggen aan sieraad, zoals [verdachte] had gezegd’ alles achteraf gezien niet nodig was geweest. Ook heeft [medeverdachte 2] het over
de tipgever, iemand met wie hij van tevoren over de overval heeft gesproken. Dat laatste heeft verdachte min of meer bevestigd. Hij zou met [medeverdachte 2] tijdens diens bezoeken aan hem in de gevangenis hebben
gefilosofeerdover het terughalen van zijn spullen bij de familie [slachtoffer 1 en 2]. Na verloop van tijd – nog voordat de twee pogingen tot inbraak plaatsvonden bij het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] – heeft verdachte, zoals hijzelf heeft verklaard, zijn
vetouitgesproken tegenover [medeverdachte 2] tegen de diefstal of overval. Vervolgens zou [medeverdachte 2] zelf aan de haal zijn gegaan met de informatie die hij zou hebben vergaard tijdens hun gesprekken.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij na de overval vermoedde dat [medeverdachte 2] bij de woningoverval betrokken was en dat hij daar boos over was.
Het beeld dat verdachte aldus schetst staat in sterk contrast met de inhoud van de hiervoor genoemde ovc- en tapgesprekken, maar ook met de hierna nog nader te bespreken ovc- en tapgesprekken die gaan over de poging de goederen terug te verkopen aan de slachtoffers. [medeverdachte 2] zegt in een van die gesprekken dat
[verdachte]hem heeft verteld dat de slachtoffers van de woningoverval de buit wel zouden terug willen kopen, dat het wel zulke mensen zijn.
Met inachtneming van het voorgaande hecht de rechtbank bovendien waarde aan het feit dat verdachtes lezing van de feiten geen steun vindt in zijn eigen gedragingen. Immers heeft verdachte [medeverdachte 2] meermalen na zijn beweerdelijke vermoeden dat [medeverdachte 2] betrokken zou zijn geweest bij de woningoverval ontvangen als bezoeker in de gevangenis en heeft hij hem zelfs willen helpen – zonder enig spoor van boosheid – met financiële problemen door hem de mogelijkheid te bieden enige spullen van hem te verkopen. Dat verdachte zich uitdrukkelijk zou hebben gedistantieerd van de uiteindelijk plaatsgevonden woningoverval wordt dan ook niet ondersteund door feiten en omstandigheden die blijken uit het dossier. Zijn lezing van de feiten wordt terzijde geschoven.
Gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte uiteindelijk – en wellicht op aandringen van [medeverdachte 2] – heeft ingestemd met het terughalen van zijn spullen door middel van het plegen van een woningoverval, een overval die moest plaatsvinden met zo min mogelijk geweld.
Bij vonnis van heden zijn [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] veroordeeld voor het medeplegen van de overval op de woning.
4.4.1.1 Vrijspraak van feit 1 primair, medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is noodzakelijk dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Daarbij is de samenwerking met name van belang. Minder is van belang wie welke feitelijke handeling heeft verricht. In de zaak van verdachte ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de samenwerking ten aanzien van de woningoverval met een ander of anderen zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Om die vraag te beantwoorden dienen de concrete omstandigheden van het geval te worden beoordeeld. Slechts in het geval sprake is van een intellectuele en/of materiele bijdrage aan het delict van de verdachte die van voldoende gewicht is, is de kwalificatie van medepleger gerechtvaardigd. Verdachte moet een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het delict.
De bijdrage van de medepleger wordt in de regel geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit. In deze zaak staat in ieder geval vast dat verdachte niet aanwezig is geweest bij de woningoverval. Zijn bijdrage als medepleger moet dan ook worden afgeleid uit verscheidende gedragingen voor of na het strafbare feit. In die situatie dient – zoals volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad [1] - in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest.
Gelet op al het voorgaande oordeelt de rechtbank dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte een volledig leidende en coördinerende rol heeft gehad met betrekking tot de woningoverval. Het voorgaande maakt dat zijn rol van onvoldoende gewicht is om hem als medepleger van onderhavig feit aan te merken. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
4.4.1.2 Feit 1 subsidiair: medeplichtigheid aan de woningoverval
Medeplichtigheid vereist opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de door verdachte verrichte activiteiten, alsmede op het misdrijf dat hij ondersteunt. Van belang is dat de door de medeplichtige verrichte handelingen het misdrijf van de ander daadwerkelijk hebben bevorderd dan wel gemakkelijk gemaakt.
Dat verdachte opzet had op de door hem verrichte activiteiten staat – gelet op al het voorgaande – vast. Verdachte heeft informatie verschaft en heeft [medeverdachte 2] op punten aangestuurd over de wijze waarop zijn goederen bij het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] moesten worden teruggehaald. De uitvoering daarvan ligt echter buiten het bereik van verdachte, immers is hij bij de uitvoering niet aanwezig geweest. De rechtbank wil dan ook aannemen dat verdachte de bedoeling had dat de overval met zo min mogelijk geweld zou plaatsvinden. Door de uitvoering in handen te geven van anderen heeft hij echter op de koop toe genomen dat de daadwerkelijke overvallers wel zouden besluiten over te gaan tot (meer) geweld. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de woningoverval op deze wijze zou plaatsvinden, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op het misdrijf dat hij heeft ondersteund.
Verdachte heeft aldus de rol van medeplichtige aan de woningoverval ingenomen. De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit bewezen.
Het door de raadsman naar voren gebrachte scenario, dat [medeverdachte 2] volledig zelf aan de haal is gegaan met de door [verdachte] verkregen informatie, wordt – gezien het voorgaande – verworpen.
4.4.2
Vrijspraak van medeplegen poging witwassen/voordeel trekken uit opbrengst goederen
Voorgaande overwegingen met betrekking tot het medeplegen gelden ook ten aanzien van verdachtes rol bij de poging de goederen te verkopen of voordeel te trekken uit de opbrengst van de goederen. Ook daarvoor geldt immers dat de rol van verdachte niet kan worden geduid als die van medepleger. Verdachte heeft geen enkele uitvoeringshandeling verricht en zijn betrokkenheid voorafgaand aan dat feit levert evenmin een zodanige substantiële bijdrage op dat hij als medepleger zou kunnen worden aangemerkt. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
4.4.2.2 feit 2 meer subsidiair: medeplichtigheid aan de poging tot witwassen
Voor een veroordeling terzake witwassen is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat het gaat om goederen die van misdrijf afkomstig zijn blijkt uit de inhoud van de brieven. Het gaat immers om de goederen die zijn weggenomen bij de woningoverval op het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] op 18 februari 2014.
In die brieven aan de slachtoffers is – kort gezegd – aangeboden de bij de woningoverval weggenomen goederen aan hen terug te verkopen. Onder de gegeven omstandigheden en naar de uiterlijke verschijningsvorm is voornoemd handelen er kennelijk op gericht geweest de criminele herkomst van de voorwerpen te verbergen of te verhullen. Door de goederen terug te verkopen zouden zij immers worden omgezet in geld. Het bezorgen van de tas en de brieven zijn – gezien het voorgaande – handelingen die daartoe een begin van uitvoering opleveren. Dat levert, nu het hierbij is gebleven, een poging tot witwassen op.
Gelet op de inhoud van de verklaring van [medeverdachte 1], die ondersteuning vindt in diverse ovc- en tapgesprekken, stelt de rechtbank vast dat verdachte het idee heeft geopperd de goederen terug te verkopen aan de slachtoffers om zo de buit te verzilveren. Daarmee is sprake van opzet op het geven van inlichtingen ten behoeve van het te gelde maken van de buit. Dat geldt ook voor het vereiste opzet op het misdrijf dat hij daarmee ondersteunde. Het was immers de bedoeling dat de goederen zouden worden omgezet in geld door de goederen terug te verkopen aan de slachtoffers. Gelet daarop acht de rechtbank bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan de totstandkoming van het misdrijf, te weten de poging de goederen terug te verkopen aan de slachtoffers, hetgeen witwassen oplevert. Het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde kan dan ook bewezen worden verklaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bewezen dat:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
[medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 18 februari 2014 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met elkaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen
  • een aantal foto's en
  • een familieboek en
  • mobiele telefoons (merk: Nokia en Samsung Galaxy Note II en
  • een bankpas van ING en
  • een geldbedrag van 6500 euro, en
  • een kentekenbewijs deel II behorende bij een Suzuki Splash en
  • paspoorten op naam gesteld van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
  • een hoeveelheid sieraden en
  • een schoudertas en
  • geldkistjes met daarin gulden munten en
  • een Koninklijke onderscheiding Ridder in de Orde van Oranje Nassau op naam van [slachtoffer 2] en
  • een consoleklok in boulle-stijl en
  • een schilderij van Matthijs Schoevaerdts (Spaans landschap met kerk) en
  • schilderijen van Frans van Severdonck (Dieren in landschappen) en
  • een schilderij van Arnold Marc Gorter (Bebost landschap) en
  • een schilderij van Isaac Israels (Bois de Boulogne) en
  • een schilderij van L. Barberini (Zuid-Europese marktscene) en
  • een schilderij van J. Bosboom (Kerkinterieur met figuren) en
  • een beeld van gekleurd glas (gemaakt door [dochter van slachtoffer 1 en 2]) en
  • een collectie judaïca zilver (ter waarde van 150.000 euro) en
  • een cameoglazen vaasje van Emile Galle en
  • een Hollandse geelkoperen Chanoeka lamp en
  • een schildpad parelmoer en een zilveren besnijdenisdoos en
  • een zilveren filigrein bruidskistje en
  • een rococo bronzen Menora en
  • een stel zilveren tafelkandelaars en
  • zilveren bekertjes en schaaltjes en
  • een collectie van 11 grote stuks zilveren speelgoed en
  • een collectie van 26 stuks zilveren speelgoed en
  • grote zilveren sauskommen (met elk twee oren) en
  • antieke zilveren breipenhouders en
  • een zilveren lepeldoos (met oud-Hollands reliëfdecor) en
  • een zilveren antiek gegraveerde Chanoeka reiskandelaar en
  • een 3-delig achtkantig peper- en zout-mosterdstelletje met blauwglazen binnenbakjes en
  • een zilveren Hollands pepermuntdoosje en
  • een Hollands Empire kristallen mosterdpot en
  • zilveren speelgoed (te weten een kruiwagentje van [naam 1] te Antwerpen) en
  • zilveren vaasvormige tafelstrooiers en
  • een zilveren baluster tafelstrooier (met greep) en
  • een zilveren gecontourneerd ovalen bonbonschaaltje en
  • een zilveren achtkantige trommel (neo barokstijl met reliëfdecor van figuren) en
  • een zilveren schuitvormig dienblad (Louis XVI stijl) en
  • een zilveren bonbonmandje (Louis XVI stijl) en
  • een of meer zilveren tafelkandelaars en
  • een of meer zilveren gecontourneerde baluster tafelkandelaars en
  • 7 zilveren en pleet bekers (enkele met Hebreeuwse teksten) en
  • zilveren tafelkandelaars (laag model) en
  • een 5-delig Rouaan aardewerk polychroom kaststel en
  • een personenauto (Suzuki Splash [kenteken 1]) met overschrijvingsbewijs,
(totale taxatiewaarde 811.470 euro), toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden gemakkelijk te maken welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer 1]
  • van achteren bij haar nek hebben beet gepakt en
  • een arm om haar nek hebben gelegd en
  • een hand op haar mond hebben gedrukt en
  • haar woning in hebben gesleurd en
  • de trap op hebben gesleurd en
  • hebben gezegd dat ze op haar knieën moest gaan zitten en "werk nou maar mee, anders doen we je man wat aan" en
  • haar polsen en enkels en bovenlichaam met tape hebben vast gebonden en
  • hebben gevraagd of ze een kluis had en
  • op haar knieën naar de kluis hebben getrokken en
  • hebben gezegd dat als het niet lukte met de code ze haar man verrot zouden slaan en
  • die [slachtoffer 2] hebben vastgepakt en
  • zijn polsen en enkels met tape hebben vastgebonden en
  • een sprei over zijn hoofd hebben gedaan en
  • hebben gezegd: "doe jij nou maar rustig anders doen wij jouw vrouw wat aan"
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 15 juli 2013 tot en met 18 februari 2014 te Almere opzettelijk gelegenheid en inlichtingen heeft verschaft door toen en daar met dat opzet aan voornoemde [medeverdachte 2] (mondeling) de volgende inlichtingen te verschaffen:
dat er zich op het adres [adrres 2] (zijnde de woning van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en zijnde verdachtes, (ex)-schoonouders) sieraden, zilverwerk, schilderijen en 30.000 euro in de kluis bevonden;
ten aanzien van het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde:
[medeverdachte 2] in de periode van 17 april 2014 tot en met 22 april 2014 te Amstelveen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om voorwerpen wit te wassen, door voorwerpen, te weten
  • mobiele telefoons (merk: Nokia en Samsung Galaxy Note II en
  • een bankpas van ING en
  • een kentekenbewijs deel II behorende bij een Suzuki Splash en
  • paspoorten op naam gesteld van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
  • een hoeveelheid sieraden en
  • een schoudertas en
  • geldkistjes met daarin gulden munten en
  • een Orde van Oranje Nassau op naam van [slachtoffer 2] en
  • een consoleklok in boulle-stijl en
  • een schilderij van Matthijs Schoevaerdts (Spaans landschap met kerk) en
  • schilderijen van Frans van Severdonck (Dieren in landschappen) en
  • een schilderij van Arnold Marc Gorter (Bebost landschap) en
  • een schilderij van Isaac Israels (Bois de Boulogne) en
  • een schilderij van L. Barberini (Zuid-Europese marktscene) en
  • een schilderij van J. Bosboom (Kerkinterieur met figuren) en
  • een beeld van gekleurd glas (gemaakt door [dochter van slachtoffer 1 en 2]) en
  • een collectie judaïca zilver (ter waarde van 150.000 euro) en
  • een cameoglazen vaasje van Emile Galle en
  • een Hollandse geelkoperen Chanoeka lamp en
  • een schildpad parelmoer en een zilveren besnijdenisdoos en
  • een zilveren filigrein bruidskistje en
  • een rococo bronzen Menora en
  • een stel zilveren tafelkandelaars (middelhoog model) en
  • zilveren bekertjes en schaaltjes en
  • een collectie van 11 grote stuks zilveren speelgoed en
  • een collectie van 26 kleine stuks zilveren speelgoed en
  • grote zilveren sauskommen (met elk twee oren) en
  • antieke zilveren breipenhouders en
  • een zilveren lepeldoos (met oud-Hollands reliëfdecor) en
  • een zilveren antiek gegraveerde Chanoeka reiskandelaar en
  • een 3-delig achtkantig peper- en zout-mosterdstelletje met blauwglazen binnenbakjes en
  • een zilveren Hollands pepermuntdoosje en
  • een Hollands Empire kristallen mosterdpot en
  • zilveren speelgoed (te weten een kruiwagentje van [naam 1] te Antwerpen) en
  • zilveren vaasvormige tafelstrooiers en
  • een zilveren baluster tafelstrooier (met greep) en
  • een zilveren gecontourneerd ovalen bonbonschaaltje en
  • een zilveren achtkantige trommel (neo barokstijl met reliëfdecor van figuren)
  • een zilveren schuitvormig dienblad (Louis XVI stijl) en
  • een zilveren bonbonmandje (Louis XVI stijl) en
  • zilveren tafelkandelaars en
  • zilveren gecontourneerde balustertafelkandelaars en
  • 7 zilveren en pleet bekers (enkele met Hebreeuwse teksten) en
  • zilveren tafelkandelaars (laag model) en
  • een 5-delig Rouaan aardewerk polychroom kaststel
om te zetten, terwijl hij wist, dat voornoemde voorwerpen
-onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
daartoe de navolgende handelingen heeft verricht:
- het bezorgen bij de Fam. [slachtoffer 1 en 2] van een plastic tas, inhoudende een hoeveelheid sieraden en foto’s en een familieboek toebehorende aan die Fam. [slachtoffer 1 en 2] (zijnde goederen die bij hetzelfde misdrijf zijn buitgemaakt als bovengenoemde goederen) door deze aan de voordeur van de woning van die fam. [slachtoffer 1 en 2] te hangen en
- het bezorgen bij die Fam. [slachtoffer 1 en 2] van brieven aan die Fam. [slachtoffer 1 en 2] over het tegen een vergoeding overdragen van bovengenoemde goederen, teneinde een geldbedrag van 300.000 euro aan te nemen en te ontvangen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 18 februari 2014 tot en met 22 april 2014 te Almere inlichtingen heeft verschaft door toen en daar met dat opzet aan voornoemde [medeverdachte 2] (mondeling) de inlichtingte verschaffen dat die [slachtoffer 1 en 2] en [slachtoffer 1] bovengenoemde goederen terug zouden kopen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft inlichtingen verschaft die het mogelijk maakte dat een woningoverval op zijn ex-schoonouders werd gepleegd. Gelet op zijn familiaire betrekking tot de slachtoffers getuigt het handelen van verdachte van een zeer geraffineerde en brutale denkwijze. Verdachte heeft daarbij slechts oog gehad voor zijn eigen gewin en hij heeft op de koop toe genomen dat de slachtoffers ernstig leed en letsel zou worden aangedaan. Dat is des te schokkender nu verdachte wist dat de slachtoffers bejaarde mensen waren, en dat het mannelijke slachtoffer in slechte gezondheid verkeerde. Ook was verdachte ervan op de hoogte dat de slachtoffers in hun leven al eerder traumatische gebeurtenissen hadden meegemaakt, waaronder het overlijden van hun dochter. De woningoverval heeft een diepe indruk op de slachtoffers gemaakt en door het vastbinden door de daders hebben zij verwondingen opgelopen. Bovendien zijn zij geschaad in het gevoel van veiligheid in hun eigen huis, een plek bij uitstek waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. Bij de overval zijn goederen buitgemaakt die een bijzonder hoge waarde vertegenwoordigen, zowel financieel als emotioneel, zoals een door hun overleden dochter gemaakt kunstwerk.
Kwalijk is verder dat verdachte er zelfs niet voor terugdeinsde inlichtingen te verschaffen over het vervolgens terugverkopen van die buit aan de slachtoffers, terwijl hij tegelijkertijd in wekelijkse telefoongesprekken met zijn ex-schoonouders aan hen zijn medeleven en steun betuigde.
Verdachte heeft zich blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 maart 2015, in het verleden schuldig gemaakt aan een veelheid van gewelds- en vermogensdelicten, waarvoor hij tot vele jaren gevangenisstraf is veroordeeld. Ook vanuit detentie is verdachte echter doorgegaan met zijn criminele carrière, zoals uit dit vonnis blijkt.
De rechtbank heeft de oriëntatiepunten Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen voor de strafoplegging. Het uitgangspunt voor de pleger van een woningoverval is gelegen tussen de 3 en 5 jaar gevangenisstraf. In strafverzwarende zin heeft de rechtbank al het hetgeen hiervoor is besproken meegewogen en op basis daarvan komt zij voor de medeplichtigheid van verdachte aan beide feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.

9.Vorderingen van de benadeelde partijen

9.1
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De Rechtbank stelt voorop dat indien meerdere personen samen een onrechtmatige daad plegen zij jegens de benadeelden daarvan hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de totale schade. Alle deelnemers aan een strafbaar feit (medeplegers, uitlokkers, medeplichtigen: art. 47 en 48 van het Wetboek van Strafrecht) zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door dat feit is veroorzaakt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[slachtoffer 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 subsidiair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert deze schade, gelet op de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, op € 6.000,- (zesduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [slachtoffer 1], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het onder 1 subsidiair bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 6.000,- (zesduizend euro).
9.2
[slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[slachtoffer 2], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 subsidiair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade, gelet op de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, op € 6.000,- (zesduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen en is op de voet van artikel 6:106 tweede lid, tweede volzin, van het Burgerlijk Wetboek, vatbaar voor overgang onder algemene titel op diens erfgenaam.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [slachtoffer 2], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het onder 1 subsidiair bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 6.000,- (zesduizend euro).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 48, 57, 312 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart de dagvaarding nietig daar waar het de onder feit 2 primair en meer subsidiair ten laste gelegde passage:
(en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) op andere wijze) getracht (een deel) van bovengenoemde goederen te verkopenbetreft.
Verklaart het onder 1 primair en onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde:
Medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 2 meer subsidiair bewezen verklaarde:
Medeplichtigheid aan poging tot witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 (vier) jaar.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot € 6.000 (zesduizend euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1], aan de Staat
€ 6.000,- (zesduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 65 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot € 6.000 (zesduizend euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2], aan de Staat
€ 6.000,- (zesduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 65 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Flikkenschild, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2015.