ECLI:NL:RBAMS:2015:2470

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
13/669128-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen woningoverval en poging tot witwassen; bewezen heling van waardevolle goederen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van een woningoverval en poging tot witwassen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van de woningoverval op een bejaard echtpaar in Amstelveen, omdat zijn rol niet voldoende concreet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor bewuste en nauwe samenwerking bij de overval. Ook de poging tot witwassen werd niet bewezen verklaard, omdat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de handelingen die als witwassen gekwalificeerd konden worden. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan heling van een deel van de buit, omdat hij had bijgedragen aan het verbergen van de gestolen goederen. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte niet betrokken was bij de woningoverval zelf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer : 13/669128-14 (Promis)
Datum uitspraak : 17 april 2015
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats], gedetineerd in het [detentie adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 16, 17, 18 en 19 maart 2015 en van 3 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.E. Craenen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.N.G.M. Starmans naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten:
1. Primair: diefstal in vereniging met geweld en bedreiging met geweld op 18 februari 2014 te Amstelveen;
Subsidiair: medeplegen van heling van de goederen die zijn weggenomen bij de diefstal;
2. Primair: medeplegen van poging tot witwassen van die goederen door handelingen te verrichten gericht op het terug verkopen van de goederen aan de slachtoffers;
Subsidiair: Medeplegen van poging om voordeel te trekken uit de opbrengst van de goederen die zijn weggenomen bij de diefstal.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
In de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten is (in regel 3 en 4 van onderen) de volgende zinsnede opgenomen:
en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (op andere wijze) getracht (een deel) van bovengenoemde goederen te verkopen
Die zinsnede ziet op de beschrijving van een gedeelte van de ten laste gelegde witwashandeling dan wel helingshandeling. Het Openbaar Ministerie heeft ervoor gekozen niet nader te concretiseren om welke concrete strafbare gedragingen het gaat. De rechtbank zal de dagvaarding ambtshalve nietig verklaren waar het voornoemde zinsnede in de tenlastelegging betreft. De gebruikte woorden zijn onvoldoende duidelijk en specifiek. Immers, daaruit kan niet worden afgeleid welk verwijt de rechtbank dient te onderzoeken en tegen welk verwijt de verdediging zich moet verdedigen betreffende deze zinsnede, zodat de dagvaarding voor wat betreft dat gedeelte niet voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.
3.2
De dagvaarding is voor het overige geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In de nacht van 18 februari 2014 komt de dan 77 jaar oude [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) omstreeks 23.15 uur thuis van haar bridge-avond. Zij parkeert haar auto op de oprit en stapt uit om vervolgens richting de voordeur te lopen. Daar wordt zij beetgepakt. Er wordt een arm om haar nek gelegd en een hand op haar mond. [slachtoffer 1] ziet twee mannen die haar in haar eigen woning mee naar boven sleuren, de trap op. In de slaapkamer ziet zij haar 81 jaar oude echtgenoot [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]), vastgebonden met tape, op zijn buik naast het bed op de grond liggen. Een van de daders vraagt naar de kluis en sleurt [slachtoffer 1] daar mee naartoe. Hij zegt haar dat ze de kluis open moet maken omdat zij anders haar man verrot zullen slaan. Door de spanning krijgt zij de kluis pas na de vierde poging open. In de tussentijd zegt de andere dader tegen [slachtoffer 2] dat hij zich rustig moet houden omdat ze zijn vrouw anders wat aan zullen doen. Hij durft niet tegen te werken. Weer terug in de slaapkamer wordt ook [slachtoffer 1] vastgebonden met tape. De overvallers nemen vervolgens ruim de tijd om de woning te doorzoeken en leeg te halen. Zij verlaten uiteindelijk het huis en laten het echtpaar gekneveld achter. [slachtoffer 1] weet zichzelf en haar man met een schaartje te bevrijden van de tape. Zowel zijzelf als haar man hebben letsel aan beide polsen.
Uit de woning zijn vele kostbare goederen meegenomen, met een totale taxatiewaarde van
€ 811.470.
Op 17 april 2014 vindt de politie een plastic tasje aan de deur van de woning van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2]. In de tas zit een klein deel van de bij de woningoverval weggenomen goederen. Diezelfde avond belt [slachtoffer 1] naar de politie met de mededeling dat zij een brief heeft ontvangen. In de brief staat – kort gezegd – dat de gehele buit kan worden teruggekocht voor het bedrag dat de anonieme afzender van de brief voor de buit zou hebben betaald, namelijk € 300.000,-. De afzender refereert aan de emotionele waarde van de goederen voor het echtpaar [slachtoffer 1 en 2], met name gelet op het feit dat enkele sieraden van hun overleden dochter [dochter van slachtoffer 1 en 2] waren.
Op 20 april 2014 wordt wederom een brief bezorgd. Daarin stelt de afzender dat op 22 april 2014 te 13.00 uur een ontmoeting plaats kan vinden op de parkeerplaats aan de Saskia van Uylenburgweg te Amstelveen zodat een gedeelte van de goederen kan worden teruggegeven tegen betaling van € 100.000,-, het eerste deel van het gevraagde geldbedrag.
Op 22 april 2014 wordt de in de brief genoemde ontmoetingsplaats onder observatie genomen. Vanaf dat moment wordt een onderzoek gestart naar medeverdachte [medeverdachte 1] die op de ontmoetingsplaats wordt gezien. Op 26 mei 2014 plaatst het onderzoeksteam afluisterapparatuur in zijn auto. Tussen [medeverdachte 1] en verdachte vindt op 28 mei 2014 een gesprek plaats waarbij verdachte zegt dat het
heel heet is boven bij zijn zus. Het vermoeden ontstaat dat de bij de woningoverval weggenomen goederen zich bij een zus van verdachte bevinden. Daarop wordt de woning van één van zijn zussen, [zus van verdachte] op 16 juni 2014 doorzocht. Een groot deel van de buit wordt aangetroffen.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd, zakelijk weergegeven:
Feit 1 primair
Uit zijn verklaring die verdachte op 18 juni 2014 heeft afgelegd ten overstaan van de politie blijkt dat verdachte al voor het plaatsvinden van de overval wist van de plannen daartoe. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn de daders van de overval gepleegd op 18 februari 2014. Verdachte is tussen [medeverdachte 1] enerzijds en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] anderzijds de enige schakel. De verklaring van verdachte dat [medeverdachte 1] zelf op zoek zou zijn gegaan naar de overvallers is dan ook volstrekt ongeloofwaardig. Dat verdachte meer was dan alleen bemiddelaar blijkt uit diverse ovc- en tapgesprekken waarin verdachte met [medeverdachte 1] bespreekt dat zij alles samen hebben besproken, overlegd en overal mee hebben ingestemd. Bovendien zegt [medeverdachte 4] tijdens een gesprek tegen verdachte dat hij nog mazzel heeft gehad
omdat die ouwe man bijna was overleden. Verdachte is actief, als medepleger, bij de overval betrokken geweest.
Feit 2 primair
Verdachte is betrokken geweest bij de poging de goederen aan de slachtoffers terug te verkopen en bij pogingen de buit aan anderen te verkopen. Niet alleen heeft verdachte de buit opgeslagen in de berging van zijn zus, maar ook is hij bij de pogingen de goederen te verkopen steeds betrokken geweest. Gelet op zijn substantiële rol in het geheel dient verdachte als medepleger te worden aangemerkt.
Verdachte heeft spijt gekregen van de verklaring die hij heeft afgelegd bij de politie en heeft om die reden bij de rechter-commissaris op 6 februari 2015 een verklaring afgelegd waarin hij zijn eigen betrokkenheid wegcijfert. Verdachte heeft toen verklaard dat hij pas uit de latere gesprekken tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] heeft kunnen opmaken wat er gaande was. Dat is volstrekt ongeloofwaardig in het licht van zijn eerder afgelegde verklaring bij de politie. Zijn verklaring bij de rechter-commissaris kan niet anders worden uitgelegd dan als een poging om het door hemzelf aangedragen bewijs voor wetenschap en opzet ongedaan te maken en zijn verklaring is op punten zelfs aantoonbaar onjuist, zodat hij moet worden gehouden aan zijn eerste verklaring bij de politie.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens verdachte integrale vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Ter motivering daarvan heeft hij – samengevat – het volgende aangevoerd.
De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. Die verklaringen zijn immers niet betrouwbaar. Dat betekent dat de ovc-gesprekken waar voornoemde personen aan deelnemen met grote terughoudendheid moeten worden bekeken. De kans dat [medeverdachte 1] al in een vroeg stadium het plan heeft opgevat anderen te belasten is niet ondenkbaar.
Daarnaast dient de verklaring van verdachte die hij heeft afgelegd bij de politie met terughoudendheid te worden bezien gelet op de wijze waarop dat verhoor tot stand is gekomen. Indien deze verklaring tot het bewijs wordt gebruikt zou ook zijn standpunt dat hij niet betrokken is geweest bij de woningoverval voor waar aangenomen moeten worden.
Dat tussen [medeverdachte 1], verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] sprake was van een geldkwestie is niet betwist, die geldkwestie zou alleen niet gaan over de overval, maar over een wietdeal. Dat wordt ondersteund door de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Ook de ovc- en tapgesprekken geven ondersteuning aan die lezing van de feiten.
Verdachte was tijdens het verhuizen van de goederen van de opslagplaats naar zijn zus in de veronderstelling dat het om goederen ging van [medeverdachte 5]. Omdat hij begreep dat die goederen een substantiële waarde vertegenwoordigden en het mogelijk illegale goederen betrof heeft hij aangegeven dat het
heetboven zijn zus zou zijn. Die lezing van feiten past ook bij de overige bewijsmiddelen.
Ook met betrekking tot het afleveren van de brieven door [medeverdachte 4] heeft verdachte geen substantiële rol gespeeld. Hij heeft wel een tasje geleverd, maar de instructies over de brieven kreeg [medeverdachte 4] van [medeverdachte 1] en hoewel verdachte wel een van de twee keer is meegereden naar de locatie wist hij toen niet wat het plan was.
Er is geen wettig en overtuigend bewijs voor bewezenverklaring van feit 1 primair. Ook niet voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde. Verdachte wist immers ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen niet dat het om goederen van de overval ging. Ook geldt dat voor het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Verklaringen van verdachte
De rechtbank stelt met de officier van justitie en de verdediging vast dat verdachte in zijn verhoor van 18 juni 2014 geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Hij wil niet zeggen wie de overval heeft gepleegd, beroept zich op zijn zwijgrecht ten aanzien van de ontmoeting op 17 mei 2014 en ontwijkt vragen over de betrokkenheid van “[medeverdachte 3]”. Daar staat echter tegenover dat onderdelen van zijn verklaring worden ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Daarbij komt dat de verklaring een authentieke indruk maakt, onder meer gelet op zijn opmerking tegen de verbalisanten dat hij nu teveel zou hebben gezegd, hetgeen hij later in een afgeluisterd gesprek in de P.I. tegenover zijn vriendin bevestigt (“
Op een gegeven moment dacht ik: Oh shit ik heb te veel gezegd”).Bovendien was verdachte op 18 juni 2014 niet bekend met de inhoud van het dossier zodat uitgesloten is dat hij zijn verklaring op andere bewijsmiddelen heeft afgestemd.
Tot besluit dient nog te worden vastgesteld dat de wijze waarop verdachte is verhoord kan worden geduid als een intensieve wijze van verhoren, maar dat op hem geen ongeoorloofde druk is uitgeoefend om hem tot zijn verklaring te brengen. De wijze van verhoren doet dan ook geen afbreuk aan de betrouwbaarheid of geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, met inachtneming van het voorgaande, bruikbaar voor het bewijs.
Het voorgaande leidt er toe dat verdachtes verklaring zoals hij die heeft afgelegd bij de rechter-commissaris, niet zal worden gebruikt tot het bewijs, nu die verklaring – in tegenstelling tot de eerdergenoemde verklaring van 18 juni 2014 – niet door bewijsmiddelen wordt ondersteund.
4.4.2
Vrijspraak voor feit 1 primair
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van de woningoverval te komen. Uit de bewijsmiddelen, die met name zien op data na het plaatsvinden van de woningoverval, kan onvoldoende concreet worden geconstrueerd op welke wijze verdachte betrokken is geweest bij de voorbereiding van de woningoverval, althans onvoldoende om tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is van bewuste en nauwe samenwerking en een door verdachte geleverde wezenlijke bijdrage aan die woningoverval, zoals vereist voor medeplegen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
4.4.3
Vrijspraak voor feit 2 primair en subsidiair – geen medeplegen
Ten aanzien van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot witwassen overweegt de rechtbank het volgende.
Om een handeling te kwalificeren als (een poging tot) witwassen is in de eerste plaats vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat het in het onderhavige geval gaat om goederen die van misdrijf afkomstig zijn blijkt uit de inhoud van de brieven. In die brieven aan de slachtoffers is – kort gezegd – aangeboden de bij de woningoverval weggenomen goederen aan hen terug te verkopen. Onder de gegeven omstandigheden en naar de uiterlijke verschijningsvorm is dat handelen er kennelijk op gericht geweest de criminele herkomst van de voorwerpen te verbergen of te verhullen. Door de goederen terug te verkopen zouden die immers worden omgezet in geld. Het bezorgen van de tas en de brieven zijn – gezien het voorgaande – handelingen die daartoe een begin van uitvoering opleveren. Dat levert, nu het hierbij is gebleven, een poging tot witwassen op.
De rol van verdachte
De rechtbank stelt voorop dat verdachte een deel van de buit bij zijn zuster heeft opgeslagen. Op basis van de verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen die zijn verklaring ondersteunen stelt de rechtbank vast dat verdachte het tasje heeft geleverd dat door [medeverdachte 1] is gebruikt om een (ander) deel van de buit in te doen, waarna dat tasje door medeverdachte [medeverdachte 4] aan de deurklink van de woning van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] is gehangen. Ook stelt de rechtbank op basis van diezelfde verklaring, die op dat punt ondersteuning vindt in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 4], vast dat verdachte bij één van de twee bezorgmomenten ook daadwerkelijk aanwezig is geweest in de auto, kennelijk ter ondersteuning van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4]. Ook concludeert de rechtbank op basis van de inhoud van diverse ovc- en tapgesprekken dat verdachte geld verwachtte te ontvangen van [medeverdachte 1] en dat dit geld afkomstig zou zijn uit pogingen de buit van de woningoverval te verkopen. Verdachte refereert immers tijdens die gesprekken meermalen aan de waarde van de goederen, een waarde die bij benadering de totale waarde van de gehele buit vertegenwoordigt. Verdachte wist ook wat de inhoud was van de brieven die werden bezorgd. Dat blijkt immers uit zijn eigen verklaring dat het om een bedrag van in totaal
€ 300.000,- ging.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is noodzakelijk dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Slechts in het geval sprake is van een intellectuele en/of materiele bijdrage aan het delict van de verdachte die van voldoende gewicht is, is de kwalificatie van medepleger gerechtvaardigd. Verdachte moet een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het delict.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aan de poging tot het witwassen van de buit niet een zodanige bijdrage heeft geleverd dat van medeplegen kan worden gesproken. Verdachte wist van het plan de buit (die deels door hem was opgeslagen) terug te verkopen aan de slachtoffers. Hij heeft daarover gesproken met [medeverdachte 1] (waarbij verdachte aan [medeverdachte 1] nog heeft gezegd dat die brief niet slim was). Ten behoeve van de uitvoering van dit plan heeft verdachte vervolgens aan [medeverdachte 1] het tasje geleverd dat gebruikt zou worden om een deel van de buit in te doen. Verdachte heeft dit tasje eerst nog schoongemaakt, om te voorkomen dat daarop later sporen gevonden zouden kunnen worden. Bovendien is verdachte met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] naar de woning van de slachtoffers gereden om daar een van de brieven te bezorgen.
Dit alles levert niet een beeld op dat de kwalificatie medeplegen rechtvaardigt. Eventueel zou gesproken kunnen worden van medeplichtigheid, maar dat is niet ten laste gelegd.
Onder deze omstandigheden zal de rechtbank het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van de poging tot witwassen en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van poging om voordeel te trekken uit de opbrengst van gestolen goederen, niet bewezen achten.
4.4.4
Feit 1 subsidiair – medeplegen van heling van de goederen
De rechtbank stelt aan de hand van de aangiften vast dat de goederen die zijn aangetroffen in de berging van de woning van [zus van verdachte], goederen betreffen die zijn weggenomen bij de woningoverval op 18 februari 2014 te Amstelveen.
De berging van [zus van verdachte], de zus van verdachte, is doorzocht naar aanleiding van de inhoud van een gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] waarin verdachte opmerkt dat het
heel heet is boven zijn zus. Na het aantreffen van de goederen heeft verdachte op 18 juni 2014 verklaard dat hij de goederen samen met [medeverdachte 1] heeft verhuisd vanuit een opslagbox van Shurgard en dat hij toen ook wist om welke goederen het ging. Dat verdachte wist om welke goederen het ging blijkt niet alleen uit zijn eigen verklaring, maar wordt ook ondersteund door de hierna uitgebreider te bespreken bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte betrokken was bij de poging de goederen te verkopen. Met die wetenschap heeft verdachte de goederen dan ook opgeslagen in de berging van de woning van zijn zus.
Later heeft verdachte verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het ging om (legale) goederen van medeverdachte [medeverdachte 5]. Dat standpunt vindt – in tegenstelling tot zijn eerdere verklaring – geen enkele steun in het dossier.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de goederen wist dat deze door misdrijf waren verkregen, namelijk door de woningoverval te Amstelveen. Daarmee kan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen worden verklaard ten aanzien van het gedeelte dat ziet op de heling van de goederen die zich bij de zus van verdachte bevonden.
Partiële vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte niet de beschikkingsmacht over het gedeelte van de buit dat in het tasje aan de deurklink van de woning te Amstelveen is gehangen. Daarover heeft verdachte immers verklaard dat dit deel van de buit zich bij [medeverdachte 1] bevond en dat hij slechts het tasje heeft geleverd waar de buit in is gestopt. Omdat concrete aanwijzingen ontbreken dat verdachte het deel van de buit, opgenomen onder a) in het ten laste gelegde feit, op enig moment voorhanden heeft gehad, kan heling daarvan niet bewezen worden. Verdachte wordt daarvan partieel vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bewezen dat:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
hij in de periode van 18 februari 2014 tot en met 10 juni 2014 te Nieuwegein,
  • een schilderij van Isaac Israels (Bois de Boulogne) en
  • een schilderij van J. Bosboom (Kerkinterieur met figuren) en
  • schilderijen van Frans van Severdonck (Dieren in landschappen) en
  • een schilderij van L. Barberini (Zuid-Europese marktscene) en
  • een schilderij van Matthijs Schoevaerdts (Spaans landschap met kerk) en
  • een schilderij van Arnold Marc Gorter (Bebost landschap) en
  • een collectie judaïca zilver en
  • een sieraad en
  • een klok en
  • een Koninklijke onderscheiding Ridder in de Orde van Oranje Nassau
  • een vaas
  • een Chanoeka kandelaar
  • zilveren kandelaars
  • zilveren bekers en schaaltjes
  • een collectie zilveren speelgoed
  • zilveren breipenhouders
  • zilveren doosjes
  • Chanoeka
  • peper- en zout stelletje
  • pot met kristal
verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen wist, dat het door diefstal verkregen goederen betrof
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank in het kader van de strafmaat verzocht de eis van de officier van justitie sterk te matigen gelet op de rol van verdachte die niet eenvoudig te duiden is. Verdachte is slechts zijdelings betrokken geweest en mede gelet op zijn persoonlijke omstandigheden zou de door verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd voldoende recht doen aan de feiten, aldus de raadsman.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan heling van een deel van de bij de gewelddadige woningoverval op 18 februari 2014 te Amstelveen verkregen waardevolle buit. Met zijn handelen heeft verdachte slechts financieel gewin voor ogen gehad zonder daarbij na te denken over het effect van zijn handelen op de slachtoffers. Door zo te handelen heeft verdachte ervoor gezorgd dat de goederen van de slachtoffers aan het zicht van de slachtoffers onttrokken werden gehouden waardoor de goederen niet waren terug te vinden.
Verdachte heeft zich blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 maart 2015 – wel eenmaal eerder schuldig gemaakt aan een vermogensdelict, maar dat delict, waarvoor een transactie is betaald, dateert uit 2000, zodat de rechtbank daar geen rekening mee zal houden.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland van 31 oktober 2014, waarin wordt geadviseerd verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en behandelverplichting. Gelet op de aard van het delict en al hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank echter slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De op te leggen straf zal echter in hoogte sterk afwijken van de eis van de officier van justitie gelet op de afwijkende bewezenverklaring. De hierna te noemen straf is – blijkens straffen die in gelijke gevallen worden opgelegd – passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte is het goed genoemd onder nummer 1 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst in beslag genomen. Dit voorwerp kan aan verdachte worden teruggegeven.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

10.1
Benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zien op immateriële schade veroorzaakt door de gepleegde (gewelddadige) woningoverval op 18 februari 2014. Verdachte heeft zich wel schuldig gemaakt aan heling van de weggenomen goederen maar hij is niet betrokken geweest bij de woningoverval zelf. Niet onderbouwd of gebleken is dat ten aanzien van verdachte sprake is van een van de in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek genoemde gevallen waarin toekenning van smartengeld mogelijk is. Daarom moeten die vorderingen worden afgewezen.
10.2
Benadeelde partij [verzekeraar A]
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat [verzekeraar A] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Niet alleen strekt de werking van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering zich niet uit tot de mogelijkheid voor verzekeraars zich te voegen als benadeelde in het strafproces. Ook is de vordering zodanig ingewikkeld van aard dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. [verzekeraar A] is dan ook niet-ontvankelijk en kan de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart de dagvaarding nietig daar waar het de onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde passage:
(en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) op andere wijze) getracht (een deel) van bovengenoemde goederen te verkopen(in regels 3 en 4 van onderen) betreft.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 primair en subsidiair ten lastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzetheling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 (twee) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van het goed genoemd op de aangehechte beslaglijst opgenomen onder nummer 1.
Wijst af de vordering van [slachtoffer 1].
Wijst af de vordering van [slachtoffer 2].
Verklaart [verzekeraar A] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Flikkenschild, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2015.