ECLI:NL:RBAMS:2015:2469

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
13/669144-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige woningoverval op bejaard echtpaar met aanzienlijke schade en DNA-bewijs

Op 17 april 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige woningoverval op een bejaard echtpaar in Amstelveen op 18 februari 2014. De verdachte, die samen met een mededader de woning binnendrong, heeft de slachtoffers vastgebonden en onder bedreiging gedwongen om hun kluis te openen. De overvallers hebben kostbare goederen ter waarde van € 811.470,- ontvreemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij forensisch bewijs in de vorm van DNA-sporen op de tape die gebruikt werd om de slachtoffers vast te binden, cruciaal was voor de bewijsvoering. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar hebben meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft de dagvaarding voor een deel nietig verklaard, maar de verdachte is vrijgesproken van de poging tot witwassen van de gestolen goederen. De slachtoffers hebben recht op schadevergoeding, die door de rechtbank is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/669144-14 (Promis)
Datum uitspraak: 17 april 2015
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats], thans gedetineerd in het
[detentie adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16, 17, 18 en 19 maart 2015 en van 3 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.E. Craenen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W.J. Ausma naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten:
1. diefstal in vereniging met geweld en bedreiging met geweld op 18 februari 2014 te Amstelveen;
2. primair: medeplegen van poging tot witwassen van die goederen door handelingen te verrichten gericht op het terug verkopen van de goederen aan de slachtoffers;
subsidiair: medeplegen van poging tot voordeel trekken uit de opbrengst van de goederen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
In de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten is de volgende zinsnede opgenomen:
en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (op andere wijze)getracht (een deel) van bovengenoemde goederen te verkopen
Die zinsnede ziet op de beschrijving van een gedeelte van de ten laste gelegde witwashandeling dan wel helingshandeling. Het Openbaar Ministerie heeft ervoor gekozen niet nader te concretiseren om welke concrete strafbare gedragingen het gaat. De rechtbank zal de dagvaarding ambtshalve nietig verklaren waar het voornoemde zinsnede in de tenlastelegging betreft. De gebruikte woorden zijn onvoldoende duidelijk en specifiek. Immers, daaruit kan niet worden afgeleid welk verwijt de rechtbank dient te onderzoeken en tegen welk verwijt de verdediging zich moet verdedigen betreffende deze zinsnede, zodat de dagvaarding voor wat betreft dat gedeelte niet voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.
3.2
De dagvaarding is voor het overige geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In de nacht van 18 februari 2014 komt de dan 77 jaar oude [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) omstreeks 23.15 uur thuis van haar bridge-avond. Zij parkeert haar auto op de oprit en stapt uit om vervolgens richting de voordeur te lopen. Daar wordt zij beetgepakt. Er wordt een arm om haar nek gelegd en een hand op haar mond. [slachtoffer 1] ziet twee mannen die haar in haar eigen woning mee naar boven sleuren, de trap op. In de slaapkamer ziet zij haar 81 jaar oude echtgenoot [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]), vastgebonden met tape, op zijn buik naast het bed op de grond liggen. Een van de daders vraagt naar de kluis en sleurt [slachtoffer 1] daar mee naartoe. Hij zegt haar dat ze de kluis open moet maken omdat zij anders haar man verrot zullen slaan. Door de spanning krijgt zij de kluis pas na de vierde poging open. In de tussentijd zegt de andere dader tegen [slachtoffer 2] dat hij zich rustig moet houden omdat ze zijn vrouw anders wat aan zullen doen. Hij durft niet tegen te werken. Weer terug in de slaapkamer wordt ook [slachtoffer 1] vastgebonden met tape. De overvallers nemen vervolgens ruim de tijd om de woning te doorzoeken en leeg te halen. Zij verlaten uiteindelijk het huis en laten het echtpaar gekneveld achter. [slachtoffer 1] weet zichzelf en haar man met een schaartje te bevrijden van de tape. Zowel zijzelf als haar man hebben letsel aan beide polsen.
Uit de woning zijn vele kostbare goederen meegenomen, met een totale taxatiewaarde van
€ 811.470.
Op één van de stukken tape waarmee [slachtoffer 2] was vastgebonden wordt celmateriaal aangetroffen waaruit een DNA-mengprofiel is verkregen. Uit dit DNA-mengprofiel is een combinatie van DNA-kenmerken afgeleid. Het DNA-profiel van verdachte matcht met deze combinatie van DNA-kenmerken.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feiten 1 en 2 primair kunnen worden bewezen. Ter motivering daarvan heeft hij – samengevat – het volgende aangevoerd.
Feit 1
Van verdachte is erfelijk materiaal (hierna aangeduid als: DNA-materiaal) aangetroffen op het tape waarmee [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) gekneveld is. In de woning van verdachte is bovendien de bij de woningoverval gebruikte rol tape aangetroffen. Dat blijkt daaruit dat op die rol DNA-materiaal is aangetroffen van [slachtoffer 2]. Dat deze rol tape gebruikt is bij de overval wordt verder ondersteund door het soucheonderzoek en vergelijkend tapeonderzoek. Dat verdachte aanwezig was op de plaats delict wordt ook ondersteund door diverse ovc-gesprekken waarin medeverdachte [medeverdachte 1] zegt dat
de apenerbij waren, waarmee hij doelt op verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2]. Uit andere ovc- en tapgesprekken blijkt dat tussen [medeverdachte 1] enerzijds en verdachte en [medeverdachte 2] anderzijds sprake is van een conflict betreffende geld, welk conflict voortkomt uit de verdeling van de opbrengst van de overval.
Het door verdachte aangedragen alternatieve scenario kan niet kloppen.
Feit 2
Verdachte en [medeverdachte 2] zijn ten aanzien van de ten laste gelegde poging witwassen op afstand gebleven. [medeverdachte 1] heeft over de verkoop van de goederen echter vrijwel dagelijks contact met [verdachte] of [medeverdachte 2], al dan niet via [medeverdachte 3]. Gelet daarop en op de inhoud van de gesprekken is sprake van een gezamenlijk streven de buit te verkopen waarbij de taakverdeling willekeurig is. Er is in die zin sprake van voldoende bewuste en nauwe samenwerking om [verdachte] en [medeverdachte 2] aan te merken als medeplegers.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Ter motivering van zijn standpunt heeft hij – samengevat – het volgende aangevoerd.
Verdachte is pas in beeld gekomen toen duidelijk werd dat hij geld tegoed zou hebben van [medeverdachte 1]. Ten aanzien daarvan heeft verdachte uitgelegd dat hij dit geld tegoed had in verband met de verkoop van een partij wiet. Tijdens ovc- en tapgesprekken heeft [medeverdachte 1] het meermalen over
apen. Deze term is echter te algemeen om te kunnen vaststellen dat daarmee verdachte wordt bedoeld en medeverdachte [medeverdachte 2]. Voor het aangetroffen DNA-materiaal op het tape op de plaats delict heeft verdachte een plausibele verklaring gegeven. Het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) met betrekking tot het aantreffen van DNA-materiaal van verdachte op de binnenkant van de rol tape die bij hem thuis is aangetroffen, kan niet voor het bewijs worden gebruikt omdat aan de onderzoeksresultaten geen bewijswaarde kan worden toegekend. Subsidiair heeft verdachte een verklaring voor het resultaat gegeven. Omdat het bovendien om verplaatsbaar materiaal gaat is voorzichtigheid geboden, met name nu voor het overige geen concreet bewijs aanwezig is voor betrokkenheid van verdachte bij de overval. Tot slot is van belang dat verdachte niet past binnen de omschrijving van de daders. Hij heeft geen Marokkaans accent, maar heeft wel een opvallende bos met rastahaar. Ook is verdachte geen logische dader. Hij heeft geen documentatie voor dergelijke feiten en heeft een baan, een vrouw en kinderen. Hij zou dat nooit op het spel zetten.
Ten aanzien van feit 2 geldt nog dat verdachte, ook als de rechtbank tot bewezenverklaring van feit 1 mocht komen, in het geheel niet betrokken is geweest bij het ten gelde maken van de buit, anders dan dat hij hiervan op de hoogte is gebracht. Dat levert geen nauwe en bewuste samenwerking op.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak feit 2 primair en subsidiair
De rechtbank acht de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten – anders dan de officier van justitie – niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De stukken in het dossier bieden onvoldoende steun voor de stelling dat verdachte een zodanige wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de poging de goederen terug te verkopen aan de slachtoffers, dat hij ten aanzien van die feiten als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden.
4.4.2
Bewijsoverwegingen feit 1 primair
Forensische sporen
Stukken tape waarmee [slachtoffer 2] vastgebonden was zijn in beslag genomen voor onderzoek. Op de tape is celmateriaal aangetroffen waaruit een DNA-mengprofiel is verkregen van minimaal twee personen. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat het DNA-profiel van verdachte matcht met een combinatie van uit dit mengprofiel afgeleide DNA-kenmerken. De kans dat het DNA profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze combinatie van afgeleide DNA kenmerken is kleiner dan 1 op 1 miljard. Op grond van deze onderzoeksresultaten gaat de rechtbank er vanuit dat zich op een van de afgescheurde stukken tape waarmee het slachtoffer is vastgebonden celmateriaal bevond afkomstig van verdachte.
Op 8 juni 2014 is de woning van verdachte doorzocht. In een kast in de hal is een rol grijze tape aangetroffen. Forensisch onderzoek wijst uit dat zich op het uiteinde van de tape een volledig DNA-profiel van verdachte bevindt. De kans dat het DNA profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze combinatie van afgeleide DNA kenmerken is kleiner dan 1 op 1 miljard.
Op de binnenzijde van de rol (de binnenrol) is een DNA-mengprofiel aangetroffen. Het DNA-profiel van [slachtoffer 2] matcht met een combinatie van uit dit mengprofiel afgeleide DNA-hoofdkenmerken. De kans dat het DNA profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze combinatie van afgeleide DNA- hoofdkenmerken is kleiner dan 1 op 1 miljard. Geconcludeerd moet dan ook worden dat zich op de rol tape die in de woning van verdachte is aangetroffen celmateriaal bevond van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Naar de aangetroffen stukken tape is vervolgens nader onderzoek gedaan. Het gaat dan om de stukken die zijn aangetroffen op het echtpaar [slachtoffer 1 en 2], waarmee zij zijn vastgebonden (op de broek van [slachtoffer 2] en op de jas van [slachtoffer 1]), om de stukken die zijn aangetroffen op de vloer van de slaapkamer en stukken die zijn aangetroffen op de rechtervoorstoel van de auto van [slachtoffer 1] die door de daders is meegenomen maar later is teruggevonden. Voornoemde stukken tape zijn vergeleken met de rol tape die is aangetroffen in de woning van verdachte. De uit dat onderzoek verkregen resultaten zijn
waarschijnlijkerwanneer de onderzochte stukken tape afkomstig zijn van de rol tape die is aangetroffen in de woning van verdachte, dan wanneer de stukken tape afkomstig zijn van meerdere rollen willekeurige tape.
Daarnaast is nog onderzoek gedaan naar de vraag op welke manier de stukken tape op elkaar passen, ook in relatie tot de overige in beslag genomen tape. Een van de resultaten van dat onderzoek is dat een van de uiteinden van een stuk tape dat is aangetroffen op de vloer van de slaapkamer van de slachtoffers een groot aantal overeenkomsten vertoont met het uiteinde van de rol tape in de woning van verdachte. Volgens het NFI zijn deze onderzoeksresultaten
extreem veel waarschijnlijker(ordegrootte bewijskracht > 1.000.000) wanneer het betreffende stuk tape één geheel heeft gevormd met het uiteinde van de rol tape dan wanneer een ander (niet onderzocht) tapedeel daarmee één geheel heeft gevormd. Van de op de vloer aangetroffen stukken tape is bovendien gebleken dat het zeer veel waarschijnlijker is dat die aangetroffen delen één geheel hebben gevormd met elkaar en ook met de stukken tape aangetroffen op de broek van [slachtoffer 2].
Volledigheidshalve zij vermeld dat aan de vergelijking tussen de DNA-nevenkenmerken op de binnenrol met de DNA-profielen van verdachte en [slachtoffer 1] geen bewijswaarde kan worden toegekend zonder daar nader onderzoek naar te doen. Om die reden wordt deze vergelijking buiten beschouwing gelaten.
Uit de hiervoor genoemde forensische onderzoeksresultaten leidt de rechtbank af dat verdachte in bezit was van de rol tape waarmee de slachtoffers tijdens de woningoverval zijn gekneveld. Op het uiteinde van de rol is een volledig DNA-profiel van verdachte aangetroffen. Daaruit leidt de rechtbank af dat het verdachte is geweest die het laatste stuk tape heeft afgescheurd, een stuk tape waarmee [slachtoffer 2] is gekneveld. Bovendien zijn op een van de achtergebleven stukken tape in de slaapkamer van de slachtoffers DNA-sporen van verdachte aangetroffen. Een en ander in onderlinge samenhang bezien dwingt tot de conclusie dat verdachte een van de twee overvallers is geweest, tenzij een alternatief scenario voor die omstandigheden niet kan worden uitgesloten.
Verklaringen verdachte voor aantreffen DNA-sporen
Verdachte heeft na het bekend worden van de eerste resultaten van het DNA-onderzoek bij de politie verklaard dat hij een rol grijze tape zou hebben gebruikt voor het dichtplakken van zakken wiet die [medeverdachte 1] voor hem zou verkopen. De tape zou hij vervolgens hebben achtergelaten. Dit zou volgens verdachte de aanwezigheid van zijn DNA-sporen op de bij de overval gebruikte tape kunnen verklaren.
Deze door verdachte gepresenteerde alternatieve verklaring wordt echter weerlegd door het nader verrichte forensisch onderzoek. Immers, de bewuste rol tape bleek niet ergens te zijn achtergebleven maar in het bezit te zijn van verdachte, met op het uiteinde van de rol tape DNA-sporen van hem, verdachte, en op de binnenrol sporen van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Ter terechtzitting, toen alle forensische onderzoeksresultaten bekend waren geworden, heeft verdachte verklaard goed te hebben nagedacht over hoe deze resultaten mogelijk kunnen zijn. Daarbij is hem, zo stelt hij, te binnen geschoten dat hij op enig moment een rol tape in de auto van [medeverdachte 1] heeft zien liggen. Verdachte heeft deze rol vervolgens gebruikt om de versnellingspook van zijn auto vast te zetten en sindsdien is deze rol in zijn bezit geweest, aldus verdachte.
Niet alleen heeft verdachte opnieuw pas na het bekend raken van de onderzoeksresultaten een nadere verklaring afgelegd, hetgeen op voorhand afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van die verklaring, ook past het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet binnen de onderzoeksresultaten, gelet op de inhoud van het soucheonderzoek naar de stukken tape. Daaruit volgt immers dat de rol tape na de overval niet is gebruikt, dus ook niet voor de reparatie van de versnellingspook. De resultaten van dat onderzoek weerleggen zijn verklaring dus en de rechtbank zal zijn verklaring om die reden buiten beschouwing laten.
In zijn pleidooi heeft de raadsman nog opgeworpen dat verdachte de rol tape voor de reparatie heeft gebruikt vóórdat de overval plaatsvond. Dat zou de conclusies van voornoemde rapporten dan ook verklaren.
Het betoog van de raadsman gaat er echter vanuit dat de rol tape na de reparatie van de versnellingspook nog door anderen is gebruikt bij de overval, en is niet te rijmen met de stelling van verdachte dat hij de tape sinds de reparatie in zijn bezit heeft gehad. Het verweer wordt dus verworpen.
Tap- en ovc-gesprekken
De visie dat verdachte een van de overvallers was, wordt ook ondersteund door afgeluisterde gesprekken. Uit getapt telefoon- en sms-verkeer in de periode vanaf 24 april 2014 alsmede uit observaties op 17 mei 2014 is gebleken dat in die periode een financieel conflict speelt tussen [medeverdachte 1] enerzijds en [verdachte] en [medeverdachte 2] anderzijds. Dit is door verdachte ook erkend. [medeverdachte 3] bemiddelt in dit conflict tussen beide partijen. Kern van het conflict is dat [medeverdachte 1] geld verschuldigd is aan [verdachte] en [medeverdachte 2] maar dit niet kan betalen. Het conflict loopt hoog op.
In diverse gesprekken in deze periode brengt [medeverdachte 1] het conflict met verdachte en [medeverdachte 2] in verband met de gestolen schilderijen (“
hun kennen die schilderijen niet kwijt. Alleen ik ken ze kwijt. Dus ze gaan mij niet wegspelen”); met een uitzending van Opsporing Verzocht over de overval ([verdachte] en [medeverdachte 2] moeten Opsporing Verzocht maar terugkijken zodat ze kunnen zien “
hoe wij hebben lopen rennen om die kanker onzin te verkopen, want dat was gewoon onverkoopbaar”); en het verdelen van de buit (
“Ik maak een afspraak, ik zeg tegen die gozer, luister, ik heb kopers voor die schilderijen, zorg dat die andere 2 jongens er ook bij zijn, dan kunnen ze gelijk zien om hoeveel geld het gaat. Wordt het gelijk ter plekke verdeeld”).
De rechtbank is er op basis van die gesprekken van overtuigd dat [medeverdachte 1] aan verdachte en [medeverdachte 2] geld schuldig was naar aanleiding van de woningoverval. Het door verdachte gepresenteerde scenario dat het conflict met [medeverdachte 1] betrekking had op een hoeveelheid wiet die [medeverdachte 1] voor hem zou verkopen, vindt geen ondersteuning in de vele tapgesprekken in het dossier. Weliswaar wordt in één van die tapgesprekken gesproken over het “doorstoten” van een halve kilo wiet, maar uit dit gesprek blijkt geenszins dat dit een partij wiet zou zijn van verdachte of [medeverdachte 2] laat staan dat deze partij wiet de oorzaak zou zijn van het conflict met verdachte en [medeverdachte 2]. Bovendien doet het gesprek geen afbreuk aan de hiervoor genoemde gesprekken waarin wel een duidelijk verband wordt gelegd tussen de geldkwestie en de problemen die voortkwamen uit de overval op de woning.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte één van de uitvoerende daders van de woningoverval was. De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 18 februari 2014 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
  • een aantal foto's en
  • een familieboek en
  • mobiele telefoons (merk: Nokia en Samsung Galaxy Note II en
  • een bankpas van ING en
  • een geldbedrag van 6500 euro, en
  • een kentekenbewijs deel II behorende bij een Suzuki Splash en
  • paspoorten op naam gesteld van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
  • een hoeveelheid sieraden en
  • een schoudertas en
  • geldkistjes met daarin gulden munten en
  • een Koninklijke onderscheiding Ridder in de Orde van Oranje Nassau op naam van [slachtoffer 2] en
  • een consoleklok in boulle-stijl en
  • een schilderij van Matthijs Schoevaerdts (Spaans landschap met kerk) en
  • schilderijen van Frans van Severdonck (Dieren in landschappen) en
  • een schilderij van Arnold Marc Gorter (Bebost landschap) en
  • een schilderij van Isaac Israels (Bois de Boulogne) en
  • een schilderij van L. Barberini (Zuid-Europese marktscene) en
  • een schilderij van J. Bosboom (Kerkinterieur met figuren) en
  • een beeld van gekleurd glas (gemaakt door [dochter van slachtoffer 1 en 2]) en
  • een collectie judaïca zilver (ter waarde van 150.000 euro) en
  • een cameoglazen vaasje van Emile Galle en
  • een Hollandse geelkoperen Chanoeka lamp en
  • een schildpad parelmoer en een zilveren besnijdenisdoos en
  • een zilveren filigrein bruidskistje en
  • een rococo bronzen Menora en
  • een stel zilveren tafelkandelaars en
  • zilveren bekertjes en schaaltjes en
  • een collectie van 11 grote stuks zilveren speelgoed en
  • een collectie van 26 stuks zilveren speelgoed en
  • grote zilveren sauskommen (met elk twee oren) en
  • antieke zilveren breipenhouders en
  • een zilveren lepeldoos (met oud-Hollands reliëfdecor) en
  • een zilveren antiek gegraveerde Chanoeka reiskandelaar en
  • een 3-delig achtkantig peper- en zout-mosterdstelletje met blauwglazen binnenbakjes en
  • een zilveren Hollands pepermuntdoosje en
  • een Hollands Empire kristallen mosterdpot en
  • zilveren speelgoed (te weten een kruiwagentje van [naam 1] te Antwerpen) en
  • zilveren vaasvormige tafelstrooiers en
  • een zilveren baluster tafelstrooier (met greep) en
  • een zilveren gecontourneerd ovalen bonbonschaaltje en
  • een zilveren achtkantige trommel (neo barokstijl met reliëfdecor van figuren) en
  • een zilveren schuitvormig dienblad (Louis XVI stijl) en
  • een zilveren bonbonmandje (Louis XVI stijl) en
  • een of meer zilveren tafelkandelaars en
  • een of meer zilveren gecontourneerde baluster tafelkandelaars en
  • 7 zilveren en pleet bekers (enkele met Hebreeuwse teksten) en
  • zilveren tafelkandelaars (laag model) en
  • een 5-delig Rouaan aardewerk polychroom kaststel en
  • een personenauto (Suzuki Splash [kenteken 1]) met overschrijvingsbewijs,
(totale taxatiewaarde 811.470 euro), toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden gemakkelijk te maken welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer 1]
- van achteren bij haar nek hebben beet gepakt en
- een arm om haar nek hebben gelegd en
- een hand op haar mond hebben gedrukt en
- haar woning in hebben gesleurd en
- de trap op hebben gesleurd en
- hebben gezegd dat ze op haar knieën moest gaan zitten en "werk nou maar mee, anders doen we je man wat aan" en
- haar polsen en enkels en bovenlichaam met tape hebben vast gebonden en
- hebben gevraagd of ze een kluis had en
- op haar knieën naar de kluis hebben getrokken en
- hebben gezegd dat als het niet lukte met de code ze haar man verrot zouden slaan en
- die [slachtoffer 2] hebben vastgepakt en
- zijn polsen en enkels met tape hebben vastgebonden en
- een sprei over zijn hoofd hebben gedaan en
- hebben gezegd: "doe jij nou maar rustig anders doen wij jouw vrouw wat aan"
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
De eis van de officieren van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 (zes) jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank in het kader van de strafmaat verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met anderen een laffe en gewelddadige woningoverval gepleegd op een bejaard echtpaar. De woning van de slachtoffers is op brutale wijze binnengedrongen. De slachtoffers zijn vastgebonden en hebben zich moeten overleveren aan de wil van de daders. Het gebruik van bivakmuts en masker bij de overval heeft een afschrikwekkende indruk gemaakt op de slachtoffers. Door het vastbinden hebben zij verwondingen opgelopen. De slachtoffers zijn sterk geschaad in het gevoel van veiligheid in hun eigen huis, bij uitstek de plek waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. Verdachte en diens mededaders hebben de slachtoffers, waarvan de man in slechte gezondheid verkeerde, vastgebonden achtergelaten. Gelukkig hebben zij zich na enige tijd kunnen bevrijden, waardoor de gevolgen niet nog (veel) ernstiger waren, maar dat is niet aan verdachte te danken.
Bij de overval zijn goederen buitgemaakt die een bijzonder hoge waarde vertegenwoordigen, zowel financieel als emotioneel.
Gelet op de hiervoor beschreven wijze van handelen door verdachte kan slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur recht doen aan het feit. De raadsman heeft de bijzondere belangen onderstreept die verdachte heeft bij zijn baan, en bij diens zorg voor vrouw en kinderen. Voorts heeft de raadsman benadrukt dat verdachte zich in de afgelopen vijf jaren niet schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
Deze omstandigheden wegen naar het oordeel van de rechtbank echter niet op tegen de bijzondere ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen die de slachtoffers daarvan hebben ondervonden. Daarbij betrekt de rechtbank voorts dat verdachte, gezien zijn ontkenning, geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen.
Gelet op het feit dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – de onder 2 ten laste gelegde feiten niet bewezen acht, komt zij tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, passend bij straffen die in gelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank acht een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

9.Beslag

9.1
teruggave aan de rechthebbende
De onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de op de aangehechte beslaglijst genoemde goederen onder nummers 1 en 2 worden teruggegeven aan verdachte.
De onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de op de aangehechte beslaglijst genoemde goederen onder nummers 3 en 4 worden teruggegeven aan [persoon 1].

10.Benadeelde partijen

10.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[slachtoffer 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade, gelet op de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, op € 6.000,- (zesduizend euro). De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [slachtoffer 1], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het onder 1 primair bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 6.000,- (zesduizend euro).
10.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[slachtoffer 2],die inmiddels is overleden, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade, gelet op de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, op € 6.000,- (zesduizend euro). De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen en is op de voet van artikel 6:106 tweede lid, tweede volzin, van het Burgerlijk Wetboek, vatbaar voor overgang onder algemene titel op diens erfgenaam.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [slachtoffer 2], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het onder 1 primair bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 6.000,- (zesduizend euro).
10.3
Benadeelde partij [verzekeraar A]
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat [verzekeraar A] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Niet alleen strekt de werking van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering zich niet uit tot de mogelijkheid voor verzekeraars zich te voegen als benadeelde in het strafproces. Ook is de vordering zodanig ingewikkeld van aard dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. [verzekeraar A] is dan ook niet-ontvankelijk en kan de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart de dagvaarding nietig daar waar het de onder feit 2 ten laste gelegde passage:
(en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) op andere wijze) getracht (een deel) van bovengenoemde goederen te verkopenbetreft.
Verklaart het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder feit 1 bewezen verklaarde:
Diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde goederen.
Gelast de teruggave aan [persoon 1] van de op de beslaglijst onder 3 en 4 genummerde goederen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot € 6.000 (zesduizend euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1], aan de Staat
€ 6.000,- (zesduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 65 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot € 6.000 (zesduizend euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2], aan de Staat
€ 6.000,- (zesduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 65 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [verzekeraar A] niet-ontvankelijk in de vordering
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en T.T. Hylkema, rechters
en mr. D. Flikkenschild, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2015.