ECLI:NL:RBAMS:2015:2466

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
13/669122-14 en 13/121925-12 (Tul) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in woningovervalzaak met poging tot witwassen en diefstal

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van betrokkenheid bij een gewelddadige woningoverval op een bejaard echtpaar in Amstelveen op 18 februari 2014. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primaire en subsidiaire tenlasteleggingen van diefstal in vereniging met geweld en poging tot witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte pas na de woningoverval op de hoogte was geraakt van de feiten en dat zijn rol als bezorger van een tas met buit en brieven niet voldoende was om hem als medepleger of medeplichtige aan te merken. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de poging tot witwassen, omdat hij handelingen had verricht die gericht waren op het terugverkopen van de buit aan de slachtoffers. Daarnaast werd hij schuldig bevonden aan twee diefstallen, waaronder de diefstal van een telefoon en een laptop. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 240 dagen, waarvan 66 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen respect had voor de eigendommen van anderen en dat zijn handelen een intimiderende en schaamteloze actie was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer : 13/669122-14 en 13/121925-12 (Tul) (Promis)
Datum uitspraak : 17 april 2015
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres 1, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 16, 17, 18 en 19 maart 2015 en op 3 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.E. Craenen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D.C. van den Heuvel naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging ter terechtzitting– ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende feiten:
1. primair: diefstal in vereniging met geweld en bedreiging met geweld op 18 februari 2014 te Amstelveen;
subsidiair: medeplegen van heling van de goederen die zijn weggenomen bij de diefstal;
2. primair: medeplegen van een poging tot witwassen van de goederen door handelingen te verrichten gericht op het terugverkopen van de goederen aan de slachtoffers;
subsidiair: medeplegen van een poging tot voordeel trekken uit de opbrengst van de goederen die zijn weggenomen bij de diefstal;
meer subsidiair: medeplichtigheid aan een poging tot witwassen van de goederen die zijn weggenomen bij de diefstal;
meest subsidiair: medeplichtigheid aan een poging tot voordeel trekken uit de opbrengst van de goederen die zijn weggenomen bij de diefstal;
3. primair: diefstal van een telefoon, te weten een LG Optimus van [persoon 1] op 1 juni 2014 te Utrecht;
subsidiair: heling van de weggenomen telefoon;
4. primair: diefstal van goederen uit een woning aan de [adres 2, te plaats] van [persoon 2] en/of van [persoon 3] door middel van een valse sleutel;
subsidiair: heling van de bij de diefstal weggenomen goederen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
In de onder 2 ten laste gelegde feiten is de volgende zinsnede opgenomen:
en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (op andere wijze) getracht (een deel) van bovengenoemde goederen te verkopen
Die zinsnede ziet op de beschrijving van een gedeelte van de ten laste gelegde witwashandeling dan wel helingshandeling. Het Openbaar Ministerie heeft ervoor gekozen niet nader te concretiseren om welke concrete strafbare gedragingen het gaat. De rechtbank zal de dagvaarding ambtshalve nietig verklaren waar het voornoemde zinsnede in de tenlastelegging betreft. De gebruikte woorden zijn onvoldoende duidelijk en specifiek. Immers, daaruit kan niet worden afgeleid welk verwijt de rechtbank dient te onderzoeken en tegen welk verwijt de verdediging zich moet verdedigen betreffende deze zinsnede, zodat de dagvaarding voor wat betreft dat gedeelte niet voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.
3.2
De dagvaarding is voor het overige geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In de nacht van 18 februari 2014 komt de dan 77 jaar oude [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) omstreeks 23.15 uur thuis van haar bridge-avond. Zij parkeert haar auto op de oprit en stapt uit om vervolgens richting de voordeur te lopen. Daar wordt zij beetgepakt. Er wordt een arm om haar nek gelegd en een hand op haar mond. [slachtoffer 1] ziet twee mannen die haar in haar eigen woning mee naar boven sleuren, de trap op. In de slaapkamer ziet zij haar 81 jaar oude echtgenoot [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]), vastgebonden met tape, op zijn buik naast het bed op de grond liggen. Een van de daders vraagt naar de kluis en sleurt [slachtoffer 1] daar mee naartoe. Hij zegt haar dat ze de kluis open moet maken omdat zij anders haar man verrot zullen slaan. Door de spanning krijgt zij de kluis pas na de vierde poging open. In de tussentijd zegt de andere dader tegen [slachtoffer 2] dat hij zich rustig moet houden omdat ze zijn vrouw anders wat aan zullen doen. Hij durft niet tegen te werken. Weer terug in de slaapkamer wordt ook [slachtoffer 1] vastgebonden met tape. De overvallers nemen vervolgens ruim de tijd om de woning te doorzoeken en leeg te halen. Zij verlaten uiteindelijk het huis en laten het echtpaar gekneveld achter. [slachtoffer 1] weet zichzelf en haar man met een schaartje te bevrijden van de tape. Zowel zijzelf als haar man hebben letsel aan beide polsen.
Uit de woning zijn vele kostbare goederen meegenomen, met een totale taxatiewaarde van
€ 811.470.
Op 17 april 2014 vindt de politie een plastic tasje aan de deur van de woning van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2]. In de tas zit een klein deel van de bij de woningoverval weggenomen goederen. Diezelfde avond belt [slachtoffer 1] naar de politie met de mededeling dat zij een brief heeft ontvangen. In de brief staat – kort gezegd – dat de gehele buit kan worden teruggekocht voor het bedrag dat de anonieme afzender van de brief voor de buit zou hebben betaald, namelijk € 300.000,-. De afzender refereert aan de emotionele waarde van de goederen voor het echtpaar [slachtoffer 1 en 2], met name gelet op het feit dat enkele sieraden van hun overleden dochter [dochter van slachtoffer 1 en 2] waren.
Op 20 april 2014 wordt wederom een brief bezorgd. Daarin stelt de afzender dat op 22 april 2014 te 13.00 uur een ontmoeting plaats kan vinden op de parkeerplaats aan de Saskia van Uylenburgweg te Amstelveen zodat een gedeelte van de goederen kan worden teruggegeven tegen betaling van € 100.000,-, het eerste deel van het gevraagde geldbedrag.
Verdachte heeft verklaard dat hij de bezorger van de tas en de twee brieven is geweest. Dit zou hij in opdracht hebben gedaan.
Uit het verdere onderzoek blijkt dat verdachte een gestolen telefoon in gebruik heeft gehad, namelijk een LG telefoon. Uit het politiesysteem blijkt immers dat aangifte van diefstal van deze telefoon is gedaan door [persoon 1].
Na zijn arrestatie wordt de woning van verdachte doorzocht. Daar wordt een laptop, merk Asus aangetroffen. De laptop blijkt te zijn gestolen.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Feiten 1 en 2
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan poging tot witwassen. Ter motivering van zijn standpunt heeft hij – samengevat – het volgende aangevoerd.
Gedurende het onderzoek is duidelijk geworden dat verdachte ten tijde van de eerste uitzending van Opsporing Verzocht op 18 maart 2014 over de woningoverval, nog niet wist wat gaande was. Er is onvoldoende bewijs om het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit te kunnen bewijzen.
Verdachte heeft erkend de bezorger te zijn geweest van de tas en de twee brieven. In combinatie met de bewijsmiddelen die dat ondersteunen kan bewezen worden verklaard dat verdachte behulpzaam is geweest bij de poging tot witwassen. Hij kan gezien worden als loopjongen wiens rol dient te worden gekwalificeerd als die van medeplichtige.
Feit 3 en 4
De officier van justitie heeft ten aanzien van feiten 3 primair en 4 primair gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Feiten 1 en 2
De raadsman van verdachte heeft namens verdachte vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Ter ondersteuning daarvan heeft hij – samengevat – het volgende aangevoerd.
Uit het dossier komt op geen enkele wijze naar voren dat verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij de woningoverval. Ook ten aanzien van de buit gemaakte spullen geldt dat wetenschap pas na het zien van een uitzending van Opsporing Verzocht tot verdachte is gekomen zodat hij in ieder geval moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Ook kan de rol van verdachte, het bezorgen van de tas met goederen en van de twee brieven, niet worden aangemerkt als de rol van medepleger van de poging witwassen van de goederen of heling daarvan.
Dat geldt ook ten aanzien van de rol van medeplichtige. In dat geval dient immers sprake te zijn van tweeledig opzet, namelijk opzet op de ondersteuning en opzet op het ondersteunde misdrijf. Dat laatste kan niet worden bewezen omdat verdachte in het geheel niet wist wat hij aan het bezorgen was en aan welke risico’s hij zich blootstelde. Er is dan ook geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm en verdachte dient ook van het onder 2 meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Feiten 3 en 4
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte dient van feit 4 te worden vrijgesproken, aldus de raadsman. De telefoon van verdachte peilde uit in de omgeving van de woning, maar zijn telefoon is opgepikt door een zendmast op een afstand van circa 400 meter. Die afstand in combinatie met het gegeven dat verdachte veelvuldig op die locatie komt, maakt dat geen conclusie aan de peilgegevens kan worden verbonden. Ook de inhoud van het tapgesprek is onvoldoende en tussen de diefstal en het aantreffen van de laptop zit een kleine week. Bovendien heeft verdachte verklaard dat de laptop door iemand anders bij hem is achtergelaten.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat moet worden aangenomen dat verdachte pas enige tijd na de datum van de woningoverval van 18 februari 2014 daar wetenschap van heeft gekregen. Gelet daarop kan aan verdachte op geen enkele wijze de rol van medepleger dan wel van medeplichtige aan die overval worden toebedeeld. De rechtbank acht dan ook niet bewezen wat onder feit 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.4.2
Vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde
Verdachte heeft de tas met een klein deel van de buit van de overval aan de deur van de woning van het [slachtoffer 1 en 2] gehangen en hij heeft bij hen twee brieven bezorgd. Die handelingen van verdachte – in combinatie met het hiervoor overwogene – kunnen niet worden aangemerkt als een zodanige wezenlijke bijdrage aan het delict dat kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de ten laste gelegde poging witwassen en poging heling. Verdachte wordt ook daarvan vrijgesproken.
4.4.3
Overwegingen ten aanzien van het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde
Poging witwassen
Om een handeling te kwalificeren als (een poging tot) witwassen is in de eerste plaats vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat het in het onderhavige geval gaat om goederen die van misdrijf afkomstig zijn blijkt uit de inhoud van de brieven. Het gaat immers om de goederen die zijn weggenomen bij de woningoverval op het [slachtoffer 1 en 2] op 18 februari 2014.
Verdachte heeft 3 juli 2014 ten overstaan van de politie verklaard dat hij de tas met een klein deel van de buit en de brieven in opdracht van [medeverdachte 1] heeft bezorgd. Later, tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris, heeft [verdachte] zijn verklaring gewijzigd in die zin dat niet [medeverdachte 1] maar [medeverdachte 2] hem deze opdracht zou hebben verstrekt. Aan deze laatste verklaring hecht de rechtbank echter geen geloof, gelet op de ondersteuning die zijn eerdere verklaring vindt in de verklaring van [medeverdachte 2] alsmede in de ovc-gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] na de uitzending van Opsporing Verzocht op 27 mei 2014, waarin [medeverdachte 1] tegen [verdachte] onder meer zegt dat “ze” met de auto zijn geweest en dat waar hij ([medeverdachte 1]) stond geen camera’s waren.
In de brieven aan de slachtoffers is – kort gezegd – aangeboden de bij de woningoverval weggenomen goederen aan hen terug te verkopen. Onder de gegeven omstandigheden en naar de uiterlijke verschijningsvorm is voornoemd handelen er kennelijk op gericht geweest de criminele herkomst van de voorwerpen te verbergen of te verhullen. Door de goederen terug te verkopen zouden die immers worden omgezet in geld. Het bezorgen van de tas en de brieven zijn – gezien het voorgaande – handelingen die daartoe een begin van uitvoering opleveren. Dat levert, nu het hierbij is gebleven, een poging tot witwassen op.
De rol van verdachte – medeplichtigheid aan de poging tot witwassen
Medeplichtigheid vereist opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de door verdachte verrichte activiteiten, alsmede op het misdrijf dat hij ondersteunt. Van belang is dat de door de medeplichtige verrichte handelingen het misdrijf van de ander daadwerkelijk hebben bevorderd dan wel gemakkelijk gemaakt. Allereerst stelt de rechtbank vast dat bij verdachte in ieder geval sprake is geweest van opzet op de verrichte activiteiten, namelijk op het bezorgen van de tas en de brieven. Dat kan immers worden afgeleid uit zijn eigen verklaring inhoudende dat hij de tas en de brieven in opdracht van [medeverdachte 1] heeft bezorgd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bij verdachte ook sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het misdrijf dat hij met zijn handelen heeft ondersteund. Verdachte heeft op dat punt verklaard dat hij vermoedde dat wat hij deed
niet zuiverwas. Desalniettemin besloot verdachte te doen wat hem werd opgedragen zonder zich er verder van te vergewissen wat daartoe het doel zou zijn. Door in die omstandigheden zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarmee betrokken raakte bij een ernstig misdrijf, zoals een poging tot witwassen. Gelet daarop is sprake van voorwaardelijk opzet op het misdrijf dat verdachte ondersteunde. Daarmee is bewezen dat verdachte zich als medeplichtige schuldig heeft gemaakt aan de poging tot witwassen.
4.4.3
Overwegingen ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde
Tijdens een telefoongesprek met [medeverdachte 1] heeft verdachte verteld dat hij een telefoon heeft gestolen uit een jas die in de kleedkamer in de sportschool hing. De inhoud van dat gesprek sluit aan op de inhoud van de aangifte van [persoon 1] met betrekking tot zijn gestolen telefoon. Nu ook vast staat dat verdachte de gestolen telefoon in gebruik heeft gehad acht de rechtbank het onder 3 primair ten laste gelegde bewezen.
4.4.4
Overwegingen ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte op 10 juni 2014 is een laptop aangetroffen waarvan vast staat dat die afkomstig is van diefstal. Immers, daartoe is een aangifte aanwezig van [persoon 3], mede namens [persoon 2], waaruit blijkt dat de laptop en andere goederen zoals opgenomen in de tenlastelegging, uit de woning aan de [adres 2, te plaats] zijn weggenomen tussen 5 juni 21.30 uur en 6 juni 01.00 uur.
Uit tapgegevens blijkt dat verdachte op 5 juni om 22.51 uur belt met een onbekende man en zegt dat de man naar de
[straat]moet komen. Op dat moment peilt de telefoon van verdachte uit op een zendmast gevestigd te [adres 3, te plaats], welke zendmast zich op 400 meter afstand bevindt van de [straat]. Tijdens het gesprek vraagt verdachte aan de onbekende man of hij iets van handschoenen heeft, maar de onbekende zegt dan dat het niet nodig is en dat ze elkaar zo zien. Op dat moment, om 22.56 uur, peilt de telefoon van verdachte uit op een paal gevestigd aan de [adres 2, te plaats].
Dat de gestolen laptop bij verdachte thuis is aangetroffen ondersteunt het vermoeden dat verdachte ten tijde van de tap- en peilgegevens op weg was naar de woning aan de [adres 2, te plaats] met het doel een diefstal te plegen. De rechtbank is er op basis van voornoemde bewijsmiddelen – tezamen en in onderlinge samenhang bezien – dan ook van overtuigd dat verdachte de laptop heeft gestolen. Nu tijdens die inbraak meerdere goederen zijn weggenomen kan het niet anders zijn dan dat verdachte en zijn mededader ook verantwoordelijk zijn voor het wegnemen van die goederen. Gelet op de inhoud van het tapgesprek tussen verdachte en de onbekende stelt de rechtbank vast dat tussen hen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij de diefstal. Het voorgaande levert het medeplegen van diefstal op waarbij de in de tenlastelegging genoemde goederen door verdachte en zijn mededader zijn wegenomen uit de woning van de aangeefster.
De rechtbank acht feit 4 primair bewezen, met uitzondering van het gedeelte dat ziet op het betreden van de woning door middel van een valse sleutel omdat de rechtbank dat niet heeft kunnen vaststellen. Daarvan zal verdachte partieel worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bewezen dat:
ten aanzien van het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde:
[medeverdachte 1] in de periode van 17 april 2014 tot en met 22 april 2014 te Amstelveen, ter uitvoering van het door [medeverdachte 1] voorgenomen misdrijf om voorwerpen wit te wassen, door voorwerpen, te weten
  • mobiele telefoons (merk: Nokia en Samsung Galaxy Note II en
  • een bankpas van ING en
  • een kentekenbewijs deel II behorende bij een Suzuki Splash en
  • paspoorten op naam gesteld van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
  • een hoeveelheid sieraden en
  • een schoudertas en
  • geldkistjes met daarin gulden munten en
  • een Orde van Oranje Nassau op naam van [slachtoffer 2] en
  • een consoleklok in boulle-stijl en
  • een schilderij van Matthijs Schoevaerdts (Spaans landschap met kerk) en
  • schilderijen van Frans van Severdonck (Dieren in landschappen) en
  • een schilderij van Arnold Marc Gorter (Bebost landschap) en
  • een schilderij van Isaac Israels (Bois de Boulogne) en
  • een schilderij van L. Barberini (Zuid-Europese marktscene) en
  • een schilderij van J. Bosboom (Kerkinterieur met figuren) en
  • een beeld van gekleurd glas (gemaakt door [dochter van slachtoffer 1 en 2]) en
  • een collectie judaïca zilver (ter waarde van 150.000 euro) en
  • een cameoglazen vaasje van Emile Galle en
  • een Hollandse geelkoperen Chanoeka lamp en
  • een schildpad parelmoer en een zilveren besnijdenisdoos en
  • een zilveren filigrein bruidskistje en
  • een rococo bronzen Menora en
  • een stel zilveren tafelkandelaars (middelhoog model) en
  • zilveren bekertjes en schaaltjes en
  • een collectie van 11 grote stuks zilveren speelgoed en
  • een collectie van 26 kleine stuks zilveren speelgoed en
  • grote zilveren sauskommen (met elk twee oren) en
  • antieke zilveren breipenhouders en
  • een zilveren lepeldoos (met oud-Hollands reliëfdecor) en
  • een zilveren antiek gegraveerde Chanoeka reiskandelaar en
  • een 3-delig achtkantig peper- en zout-mosterdstelletje met blauwglazen binnenbakjes en
  • een zilveren Hollands pepermuntdoosje en
  • een Hollands Empire kristallen mosterdpot en
  • zilveren speelgoed (te weten een kruiwagentje van [naam 1] te Antwerpen) en
  • zilveren vaasvormige tafelstrooiers en
  • een zilveren baluster tafelstrooier (met greep) en
  • een zilveren gecontourneerd ovalen bonbonschaaltje en
  • een zilveren achtkantige trommel (neo barokstijl met reliëfdecor van figuren)
  • een zilveren schuitvormig dienblad (Louis XVI stijl) en
  • een zilveren bonbonmandje (Louis XVI stijl) en
  • zilveren tafelkandelaars en
  • zilveren gecontourneerde balustertafelkandelaars en
  • 7 zilveren en pleet bekers (enkele met Hebreeuwse teksten) en
  • zilveren tafelkandelaars (laag model) en
  • een 5-delig Rouaan aardewerk polychroom kaststel
om te zetten, terwijl [medeverdachte 1] wist, dat voornoemde voorwerpen -onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
immers heeft [medeverdachte 1] daartoe de navolgende handelingen verricht:
- het bezorgen bij de Fam. [slachtoffer 1 en 2] van een plastic tas, inhoudende een hoeveelheid sieraden en foto’s en een familieboek toebehorende aan die Fam. [slachtoffer 1 en 2] (zijnde goederen die bij hetzelfde misdrijf zijn buitgemaakt als bovengenoemde goederen) door deze aan de voordeur van de woning van die fam. [slachtoffer 1 en 2] te hangen en
- het bezorgen bij die Fam. [slachtoffer 1 en 2] van brieven aan die Fam. [slachtoffer 1 en 2] over het tegen een vergoeding overdragen van bovengenoemde goederen, teneinde een geldbedrag van 300.000 euro aan te nemen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 17 april 2014 tot en met 22 april 2014 te Amstelveen opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en daar met dat opzet
- voornoemde tas met inhoud aan de voordeur van de woning van de fam. [slachtoffer 1 en 2] te hangen en
- voornoemde brieven over het tegen een vergoeding overdragen van bovengenoemde
goederen bij de fam. [slachtoffer 1 en 2] te bezorgen.
ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde:
op 1 juni 2014 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon zwart, LG Optimus, toebehorende aan [persoon 1].
ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde:
hij in de periode van 5 juni 2014 tot en met 6 juni 2014 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 2, te plaats] heeft weggenomen
  • een fotocamera (merk: Sony) en
  • een harddisk (merk: Lacie) en
  • een laptop (merk: Asus) en
  • een mobiele telefoon (merk: Apple Iphone 3g) en
  • een hoofdtelefoon (merk: Sennheiser) en
  • een sd-cardreader en
  • een Microsoft X-Box en controlers en
  • een leren armband (merk: Pandora) en
  • kettingen en armbanden en oorbellen
  • een zonnebril (merk: Rayban) en
  • een geldbedrag van 300 euro
  • een navigatiesysteem (merk: Mio Moov M616) en
  • sleutels voorzien van een sleutelhanger en
  • een fotocamera (merk: Casio Ex21200),
toebehorende aan [persoon 2] en/of [persoon 3]
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder 2 meer subsidiair en de onder 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 240 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 66 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het rapport van Reclassering Nederland d.d. 24 juli 2014.
- een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
8.2
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft zich in het kader van de strafmaat op het standpunt gesteld dat een straf die gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, passend zou zijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een poging tot witwassen van weggenomen (zeer waardevolle) goederen die zijn buitgemaakt tijdens een gewelddadige woningoverval. De poging om de buit terug te verkopen aan de bejaarde slachtoffers was een intimiderende en schaamteloze actie. Het handelen van verdachte heeft die poging mede mogelijk gemaakt.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen. Gezien de wijze van handelen heeft verdachte op haast routine-matige wijze getoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander.
Voorgaande combinatie van feiten doet vermoeden dat verdachte van dergelijke feiten zijn beroep heeft gemaakt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 24 juli 2014 waarin wordt geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, behandelverplichting ter verbetering van de impulsbeheersing en begeleid wonen. In de conclusie inhoudende dat het recidiverisico gemiddeld zal blijven zolang de cognitieve vaardigheden van verdachte niet zullen verbeteren ziet de rechtbank aanleiding de genoemde bijzondere voorwaarden te koppelen aan een voorwaardelijk op te leggen strafdeel.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 maart 2015 heeft verdachte zich in de afgelopen vijf jaar eerder schuldig gemaakt aan een vermogensdelict. Dat zal in het nadeel van verdachte worden meegewogen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het aantal feiten en de ernst van de feiten een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Omdat verdachte reeds een aantal maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en die tijd recht doet aan het bewezen verklaarde, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet terug de gevangenis in hoeft. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal dan ook gelijk zijn aan de door verdachte reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. Wel is de rechtbank van oordeel dat naast de gevangenisstraf aan verdachte ook een taakstraf moet worden opgelegd. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen en verder op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend.

9.Beslag

9.1
Verbeurdverklaring
Het voorwerp genoemd onder nummer 1 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het onder 2 meer subsidiair bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
9.2
Teruggave aan verdachte
De overige goederen op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemd onder de nummers 2 tot en met 9, dienen te worden teruggegeven aan de rechthebbende, te weten verdachte.

10.De benadeelde partijen

10.1
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zien op schade veroorzaakt door de gepleegde woningoverval op 18 februari 2014. Verdachte is voor enige betrokkenheid bij die woningoverval vrijgesproken. Wel is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid bij de poging de buit terug te verkopen aan de slachtoffers. Dit bewezenverklaarde heeft echter een onvoldoende rechtstreekse relatie met de grondslag van genoemde schadevordering. Om die reden zijn de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in hun vordering ten aanzien van verdachte.
10.2
[verzekeraar A]
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat [verzekeraar A] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Niet alleen strekt de werking van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering zich niet uit tot de mogelijkheid voor verzekeraars zich te voegen als benadeelde in het strafproces. Ook is de vordering zodanig ingewikkeld van aard dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. [verzekeraar A] is dan ook niet-ontvankelijk en kan de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.3
[persoon 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de door [persoon 1] werkelijk geleden schade zich niet eenvoudig laat vaststellen, met name omdat de gestolen telefoon is teruggegeven aan verdachte en dit voordeel dient te worden verrekend met de geleden schade. De behandeling van de vordering van [persoon 1] levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk in zijn vordering. Hij kan de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 19 juni 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/121925-12, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 12 november 2012 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 2 maanden gevangenisstraf, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 12 februari 2013 aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten, maar zal in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven, gelasten dat veroordeelde een taakstraf van 120 uren moet verrichten, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 48, 57, 420bis, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart de dagvaarding nietig daar waar het de onder feit 2 ten laste gelegde passage:
(en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) op andere wijze) getracht (een deel) van bovengenoemde goederen te verkopenbetreft.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte ook daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 meer subsidiair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 meer subsidiair bewezen verklaarde:
Medeplichtigheid aan poging tot witwassen
Ten aanzien van het onder 3 primair bewezen verklaarde:
Diefstal
Ten aanzien van het onder 4 primair bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
240 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
66 dagen, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
Stelt daarbij als algemene voorwaarden:
dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoel in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzake aanbiedt;
dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich blijven melden bij de Reclassering Nederland op adres [adres 4, te plaats], zo frequent en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Behandelverplichting – ambulante behandeling
Veroordeelde wordt verplicht mee te werken aan een intake en een eventueel daaruit voortvloeiende behandeling bij De Waag of soortgelijke ambulante (forensische) zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Verklaart verbeurd: het goed genoemd onder nummer 1 op de aangehechte beslaglijst.
Gelast de teruggave aan verdachte van: de goederen onder nummers 2 tot en met 9 op de aangehechte beslaglijst.
Verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart [verzekeraar A] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 12 november 2012 opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf, maar gelast in plaats daarvan dat veroordeelde een taakstraf van 120 uren moet verrichten, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Flikkenschild, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2015.