2.10.Het appelscheidsgerecht overwoog, voor zover van belang, als volgt (opdrachtgeefster is Lirema en aanneemster is BAM):
“
de beoordeling van het geschil
in principaal appel
Grief I
“Ten onrechte hebben arbiters overwogen dat wilsovereenstemming zou bestaan over de toepasselijkheid van par. 42 lid 2 UAV 1989 (r.o. 26)
22. In haar toelichting op deze grief betoogt opdrachtgeefster (…) dat:
(…)
B. par. 42 UAV 1989 niet geschreven is voor de onderhavige situatie;
C. geen wilsovereenstemming over enige exoneratie bestaat (en mitsdien ook niet over toepasselijkheid van par. 42 lid 2 UAV 1989).
(…)
24. In de memorie van eis in de eerdere spoedbodemprocedure (…) heeft opdrachtgeefster onvoorwaardelijk gesteld “dat de DNR en de UAV van toepassing zijn op de tussen Partijen gemaakte afspraken.” Arbiters hebben in dat geschil vervolgens overwogen: “Na een eerder verschil van opvatting daarover zijn partijen het erover eens dat de DNR en de UAV op hun rechtsverhouding van toepassing zijn.” Ook appelarbiters (…) zijn daar bij de behandeling van het spoedbodemgeschil in hoger beroep van uitgegaan.
25. De beide voormelde vonnissen (…) zijn in kracht van gewijsde gegaan.
26. Vervolgens heeft opdrachtgeefster in het thans aan de orde zijnde geschil in eerste aanleg gesteld:
“(etc.) een parkeergarage moet ontwerpen en bouwen voor de vaste aanneemsom van € 6.500.000,-- en dat de DNR en UAV hierop van toepassing zijn”.
27. Onder deze omstandigheden zijn appelrechters met aanneemster van oordeel dat op grond van het bepaalde in artikel 236 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de toepasselijkheid van de UAV 1989 (met inbegrip van par. 42 lid 2 daarvan) op de (volledige) overeenkomst tussen partijen niet (meer) kan worden getornd. Opdrachtgeefster heeft dit eerder in rechte - zelfs nog tot in dit geschil in eerste aanleg - ook gaaf en uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud erkend. De UAV 1989 (met inbegrip van par. 42 lid 2 daarvan) zijn dan ook onverkort op de overeenkomst tussen partijen van toepassing.
28. Opdrachtgeefster stelt voorts dat artikel UAV 1989 (indien wel van toepassing) ziet op “de (min of meer) normale situatie dat een bouwwerk later wordt opgeleverd dan voorzien” en op “vertraging in de uitvoering”. Dat is hier volgens opdrachtgeefster echter niet aan de orde: er is – zo stelt zij – sprake van ontwerp- of uitvoeringsfouten en van beëindiging door aanneemster in onvoltooide staat. De vordering ter zake van de daaruit voortvloeiende schade kent daarom – aldus opdrachtgeefster – andere grondslagen dan “te late oplevering”.
29. Ook dit standpunt van opdrachtgeefster, inhoudende dat UAV par. 42 niet is geschreven voor onderhavige situatie, volgen appelarbiters niet. Genoemd artikel kent, anders dan opdrachtgeefster kennelijk wil betogen, voor toepasselijkheid ervan geen onderscheid in oorzaken van een uiteindelijk te late oplevering van het werk. Te late opleveringen of vertragingen in de uitvoering hebben veelal verschillende achterliggende oorzaken, waaronder mogelijk ook (herstel van) ontwerp- of uitvoeringsfouten of het (tijdelijk) verlaten van het werk door aanneemster. Dat doet in beginsel niet af aan de toepasselijkheid van de werking van UAV 1989 par 42.
33.
33. Grief I faalt.
“Ten onrechte is in het vonnis in eerste aanleg overwogen dat [aanneemster] een beroep kan doen op de aansprakelijkheidsbeperking van par. 42 UAV ‘89 (…)”
“Ten onrechte is in het vonnis in eerste aanleg overwogen dat het beroep op aanvulling van de contractuele boete ingevolge artikel 6:94 lid 2 BW niet slaagt (…)”
49. Appelarbiters zien (…) termen aanwezig deze grieven gezamenlijk te bespreken. (…)
52. Voorts bestrijdt opdrachtgeefster in haar toelichting dat de schuld van aanneemster niet als grove schuld moet worden gekwalificeerd.
53. Appelarbiters overwegen dat bij de beoordeling van het antwoord op de vraag of artikel 6:248 lid 2 BW dient te leiden tot het buiten toepassing laten van een contractuele bepaling niet alleen de omstandigheden, waarop de partij die het geding buiten toepassing gelaten wil zien, zich heeft beroepen, doch ook de omstandigheden, waarop die partij zich niet heeft beroepen (doch haar wederpartij wel), een rol spelen.
54. Een dragende overweging van arbiters in eerste aanleg is hier dat weliswaar sprake is van een grote discrepantie tussen gefixeerde en werkelijke (gestelde) schade, doch dat dit verschil tussen de gefixeerde schade per dag en de (gestelde) werkelijke schade per dag (rente- en exploitatieverliezen) voor opdrachtgeefster voorzienbaar was. Daarom reeds is er volgens arbiters in eerste aanleg geen reden waarom aanneemster niet te goeder trouw een beroep op de ongewijzigde bepaling van UAV 1989 par. 42 lid 2 zou mogen doen. Tegen die dragende overweging en tegen dat oordeel richt zich deze grief van opdrachtgeefster niet.
55. Opdrachtgeefster richt zich in haar toelichting (ter zake van de omstandigheden waarop zij zich beroept) vooral op de duur van de bouwtijdoverschrijding en op de door haar gestelde mate van verwijtbaarheid van aanneemster ter zake van het ontstaan en het voortduren van die overschrijding. In dit verband noemt opdrachtgeefster (kort en zakelijk samengevat):
o aanneemster heeft het werk gestaakt en heeft het slechts al gevolg van een veroordeling door de Raad weer hervat;
o ondeskundige uitvoering door aanneemster waaronder afwijken van het eigen werkplan;
o onvoldoende rapportering, waaronder analyse van fouten onmogelijk was;
o het weigeren door aanneemster van medewerking aan onderzoeken.
Als grove nalatigheid noemt opdrachtgeefster nog meer specifiek: het door aanneemster vertrouwen op sonderingsgegevens van andere locaties en het niet sonderen ter plaatse van de te realiseren parkeergarage.
56. Appelarbiters zijn echter met aanneemster van oordeel dat waar sprake is van uitvoeringsfouten, daarmee nog niet vast staat dat die fouten ook automatisch kunnen worden gekwalificeerd als grove schuld. Appelarbiters zijn van oordeel dat opdrachtgeefster – ook in dit hoger beroep – onvoldoende heeft gesteld, laat staan aangetoond, dat het verwijtbaar tekortschieten van aanneemster, wat daar ook van zij, nu juist dat predicaat verdient.
57. Voorts is ook voor appelarbiters niet komen vast te staan dat de lange duur van de uitloop van de bouwtijd meer dan in geringe mate moet worden gezocht in de door opdrachtgeefster genoemde oorzaken, zoals het door aanneemster (tijdelijk) verlaten van het werk of door het door opdrachtgeefster gestelde “achterover leunen” van aanneemster.
58. Nadat werd vastgesteld dat het pand van [gebouw 1] te veel (althans te snel) zakte, heeft de gemeente zich op het standpunt gesteld dat eerst de kap van [gebouw 1] (aanvullend) moest worden verstevigd en dat daarna (in die volgorde) aan de buitenzijde van de palenwand (van de parkeergarage) een groutscherm zou moeten worden aangebracht. De versteviging van de kap was gereed in april 2009, waarna de gewenste aanpassing van de fundering het kritieke pad ging bepalen. De vergunning daarvoor was door aanneemster al in 2008 aangevraagd en werd in augustus 2009 verleend, waarna beide partijen hebben samengewerkt om het eigenlijke werk zo snel mogelijk te kunnen hervatten. Daartoe moest opdrachtgeefster (in verband met te verkrijgen toestemming) een nieuwe samenwerkingsovereenkomst met [gebouw 1] sluiten, die er pas op 18 maart 2010 kwam, behoudens nog te bereiken overeenstemming over een aanvullend protocol. Vanaf augustus 2010 is de grouting door aanneemster uitgevoerd en in november 2010 is het eigenlijke werk hervat.
59. Appelarbiters leiden uit deze feitelijke gang van zaken af dat van “achterover leunen” door aanneemster niet of nauwelijks sprake is geweest, nog daargelaten dat een dergelijke door opdrachtgeefster gestelde houding – gezien het kritieke pad – geen aanwijsbare bijdrage heeft geleverd aan de uiteindelijk bouwtijdoverschrijding, althans geen zodanige bijdrage dat die tot gevolg zou moeten hebben dat:
o artikel 6:248 lid 2 BW het buiten toepassing laten van UAV 1989 par. 42 lid 2 met zich zou moeten brengen;
o het aanvullen van de korting op grond van artikel 6:94 BW met zich zou moeten brengen.
Datzelfde geldt voor het enige tijd “van het werk lopen” door aanneemster, nu er gedurende die tijd – door andere oorzaken, verband houdende met het kritieke pad – feitelijk geen werk in uitvoering was of had kunnen zijn.
60. Ook in de toelichting op deze grief komt opdrachtgeefster weer terug op het volgens haar niet van toepassing zijn van de UAV 1989, hier meer in het bijzonder par. 42 lid 2 daarvan. De omstandigheid dat de toepasselijkheid van de UAV 1989 is geïnstigeerd door een adviserend ingenieur van opdrachtgeefster brengt - aldus opdrachtgeefster - niet mee dat de wil van opdrachtgeefster gericht zou zijn op onvoorwaardelijke toepasselijkheid van de UAV 1989.
61. Appelarbiters verwijzen ook hier kortheidshalve naar wat zij hebben overwogen en beslist over de gerechtelijke erkentenis van de toepasselijkheid in de rechtsoverwegingen 23 t/m 27 (…)
62. De grieven IV en V leiden niet tot vernietiging van het bestreden vonnis.
in het incidenteel appel
(…)
opnieuw rechtdoen ten aanzien van grief II
70. Nu grief II van opdrachtgeefster slaagt, dienen appelarbiters te beslissen over de vorderingen van opdrachtgeefster, in zoverre die - volgens opdrachtgeefster - niet gerelateerd zijn aan de overschrijding van de contractuele bouwtijd.
(…)
i. Overeenkomst [gebouw 1] € 123.000,00
93. Deze vordering ziet op de door opdrachtgeefster begrote kosten voor twee parkeerplaatsen, die zij als “geste” ter beschikking heeft gesteld aan [gebouw 1], ter verkrijging – volgens opdrachtgeefster – van de medewerking van [gebouw 1] aan het op haar naast de bouwput gelegen terrein uitvoeren van (herstel-)werkzaamheden.
94. Aanneemster heeft onder andere bestreden, dat er sprake is van een aanwijsbaar oorzakelijk verband tussen deze kosten en de aan aanneemster verweten dan wel toegerekende ontwerp- en uitvoeringsfouten.
95. Appelarbiters volgen aanneemster in haar voormeld verweer. Opdrachtgeefster had een samenwerkingsovereenkomst met [gebouw 1]. Voor appelarbiters is – na betwisting door aanneemster – niet komen vast te staan dat de “geste” van opdrachtgeefster naar [gebouw 1] een direct en redelijkerwijs te verwachten gevolg is van de ontwerp- en uitvoeringsfouten van aanneemster.
96. Op [gebouw 1] lag – naar het oordeel van de appelarbiters – reeds een verplichting tot medewerking op grond van de samenwerkingsovereenkomst, zodat door opdrachtgeefster geen adequate verklaring is gegeven voor de noodzaak van de voormelde geste. Bovendien heeft opdrachtgeefster aanneemster op geen enkel moment deelgenoot gemaakt van haar voornemen om – ter verkrijging van medewerking – parkeerplaatsen weg te geven. Indien en voorzover [gebouw 1] oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van haar positie om deze voordelen te bedingen, bestaat geen grond om de gevolgen daarvan ten laste van aanneemster te brengen.
97. Appelarbiters wijzen deze vordering van opdrachtgeefster dan ook af.”