ECLI:NL:RBAMS:2015:2389

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
C-13-574072 - HA ZA 14-988
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming arbitraal vonnis inzake pensioenaanspraken

In deze zaak vorderde eiser, die in dienst was van British American Tobacco (BAT), nakoming van een arbitraal vonnis met betrekking tot zijn pensioenaanspraken. Eiser stelde dat BAT niet voldeed aan de verplichtingen uit het arbitraal vonnis, dat onder andere de indexering van zijn pensioen betrof. De procedure begon met een dagvaarding op 7 oktober 2014, gevolgd door een tussenvonnis op 24 december 2014 en een comparitie van partijen op 19 maart 2015. De rechtbank Amsterdam oordeelde op 6 mei 2015 dat BAT wel degelijk aan het arbitraal vonnis voldeed. De rechtbank concludeerde dat het pensioenfonds de bedragen uitkeerde waarop eiser recht had volgens het arbitraal vonnis. Eiser had niet betwist dat de uitkeringen correct waren en dat er geen nabetaling of koopsom verschuldigd was. De rechtbank oordeelde verder dat de wijziging van de indexatie door BAT in overeenstemming was met het arbitraal vonnis, omdat de arbiter had aangegeven dat de indexatie voor het aanvullend pensioen volgens de CPI Alle Huishoudens moest plaatsvinden, maar dat dit niet gold voor de reguliere pensioenaanspraken. Eiser's vorderingen werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de arbiter zich had gehouden aan de afspraken die partijen hadden gemaakt over de geschilbeslechting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/574072 / HA ZA 14-988
Vonnis van 6 mei 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. B.T.M. van der Wiel te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRITISH AMERICAN TOBACCO INTERNATIONAL EUROPE (NEDERLAND) B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRITISH AMERICAN TOBACCO INTERNATIONAL (HOLDINGS) B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat prof. dr. mr. E. Lutjens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en BAT genoemd worden. Gedaagden sub 1 en 2 zullen ieder voor zich respectievelijk BAT Nederland en BAT Holdings genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 oktober 2014 van [eiser], met producties,
  • de conclusie van antwoord van BAT, met 1 productie,
  • het tussenvonnis van 24 december 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van comparitie van partijen van 19 maart 2015, met de daarin opgenomen processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is vanaf [datum] in dienst van BAT en/of diens rechtsvoorgangers geweest. Sinds 1 november 1993 was hij in dienst in de [functie] van de vennootschap op basis van een op 18 november 1993 tussen [eiser] en [naam] gesloten arbeidsovereenkomst. In deze arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen, voor zover hier van belang:
“(…)Artikel 6
De heer [eiser] is deelnemer in de “Stichting Pensioenfonds Turmac” en heeft als zodanig recht op een ouderdomspensioen (…)
Artikel 7
De vennootschap verleent aan de heer [eiser] aanvullende pensioenrechten als hierna omschreven (…) boven de in de Stichting Pensioenfonds Turmac verzekerde rechten.
Artikel 8
Telkens per 1 januari van elk jaar wordt voor de heer [eiser] een pensioengrondslag vastgesteld. Deze pensioengrondslag is gelijk aan 95% van het tussen de vennootschap en de heer [eiser] overeengekomen bruto jaarsalaris overeenkomstig artikel 1. Een eenmaal vastgestelde pensioengrondslag zal voor de volgende jaren niet op een lager bedrag worden vastgesteld, ook niet indien het hierboven genoemde jaarsalaris, om welke reden dan ook, een vermindering zal ondergaan.
Artikel 9
Het jaarlijks ouderdomspensioen van de heer [eiser] als deelnemer aan de Stichting Pensioenfonds Turmac zal door de vennootschap worden aangevuld tot een jaarlijks ouderdomspensioen, ingaande op de 65e verjaardag, groot 2/3 van de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag bij een dienstverband van 35 jaar. Aangezien de heer [eiser] geboren is op [geboortedatum] en in dienst is getreden op [datum], zal hij op 65-jarige leeftijd 35 dienstjaren hebben bereikt. Zijn ouderdomspensioen zal dan 35/35 x 2/3 van de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag bedragen.
Artikel 16
1. Indien het dienstverband tussen de heer [eiser] en de vennootschap een einde neemt vóór het bereiken van de 65e verjaardag (…) zal hij vanaf de datum van beëindiging van het dienstverband nog aanspraak hebben op:
a) Een bedrag gelijk aan zijn laatstelijk vastgestelde salaris, en emolumenten gedurende minstens twee jaren.
b) Indien de heer [eiser] bij het beëindigen van de uitkering sub a de leeftijd van 57 jaar zal hebben bereikt, zal hij gedurende drie jaren nog aanspraak hebben op een uitkering ter grootte van de laatstelijk voor hem vastgestelde pensioengrondslag.
c) Gedurende de jaren volgende op de uitkering sub b zal de heer [eiser] nog aanspraak hebben op een uitkering ter grootte van 80% van de laatstelijk voor hem vastgestelde pensioengrondslag,
met dien verstande, dat de hiervoor sub a t/m c genoemde uitkeringen slechts zullen plaatsvinden tot uiterlijk de 65e verjaardag of tot de datum van eerder overlijden. (…)
Zodra de aanspraak op uitkering eindigt, zullen de tot dan verkregen pensioenrechten premievrij worden gemaakt (…)
Artikel 18
Zolang de heer [eiser] (…) aanspraak hebben op een uitkering volgens de artikelen 9, 10, 11, 12 en 16 lid 1 sub a t/m c zullen deze uitkeringen per 1 januari van ieder kalenderjaar in principe worden verhoogd met het percentage van de gemiddelde stijging van de prijsindex van de gezinsconsumptie van het afgelopen jaar ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar.
Ten behoeve van de krachtens de artikelen 10 en 16 voortgezette pensioenopbouw wordt telkens op 1 januari van ieder kalenderjaar de daarvoor geldende pensioengrondslag verhoogd met hetzelfde percentage als genoemd in de eerste alinea van dit artikel.
Indien de heer [eiser] op grond van artikel 16 een uitkering tot aan de 65-jarige leeftijd heeft genoten (…) zullen de alsdan ingaande rechten op ouderdomspensioen als genoemd in artikel 9 (…) jaarlijks per 1 januari worden verhoogd met een percentage gelijk aan de gemiddelde stijging van de prijsindex van de gezinsconsumptie van het afgelopen jaar ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar. Deze verhoging is gebonden aan een maximum van 6% per jaar (…)”
2.2.
Partijen hebben op 26 november 1999 een deed of settlement (hierna: vaststellingsovereenkomst) gesloten in verband met de uitdiensttreding van [eiser] per 31 december 1999. In deze vaststellingsovereenkomst is het volgende opgenomen, voor zover hier van belang:
“(…) 5.1 After the termination of the contract of employment, [eiser] shall continue to accrue full pension entitlements as per article 16 of the employment agreement until 31 December 2002.
5.2
As per 31 December 2002 [eiser]’s pension arrangement will be made “premium free”(“premie vrij gemaakt”). The Company shall arrange for payment of the full contribution for [eiser]’s then accrued entitlements in accordance with the Collective Pension Scheme of Stichting Pensioenfonds [naam] and the Dutch Pension Act (“Pensioen- en spaarfondsenwet”). (…)”
2.3.
Bij arrest van 23 maart 2006 heeft het Hof Amsterdam in de zaak tussen [eiser] en BAT (Nederland) [
rb: in het arrest Batco genoemd] het volgende beslist, voor zover hier van belang:
“(…) verklaart voor recht dat Batco verplicht is om overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 lid 1 in samenhang met artikel 9 van de arbeidsovereenkomst van partijen van 18 november 1993 de per 31 december 2002 vastgestelde premievrije pensioenaanspraken van [eiser] levenslang te indexeren overeenkomstig het in artikel 18 lid 1 van genoemde arbeidsovereenkomst bepaalde, indien en voor zover deze indexatie niet reeds plaatsvindt door het pensioenfonds waar het pensioen van [eiser] is ondergebracht. (…)”
2.4.
Bij vonnis in kort geding van 11 december 2008 van de rechtbank Haarlem heeft de rechtbank BAT veroordeeld tot het met terugwerkende kracht indexeren volgens de Consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek van de voor [eiser] geldende pensioengrondslag respectievelijk pensioenuitkeringen. Blijkens r.o. 6.1 van dit vonnis heeft [eiser] aan zijn vordering artikel 18 van de arbeidsovereenkomst ten grondslag gelegd.
2.5.
Bij arrest van 20 oktober 2009 heeft het Hof Amsterdam het kort geding vonnis van de rechtbank Haarlem voor zover het ziet op hetgeen onder 2.4. is weergegeven bekrachtigd.
2.6.
Na het arrest van het Hof Amsterdam van 23 maart 2006 heeft het pensioenfonds van BAT zowel over het regulier pensioen als over het aanvullend pensioen consumentenprijsindex afgeleid aan [eiser] betaald. Na het vonnis in kort geding van de rechtbank Haarlem van 11 december 2008 heeft het pensioenfonds van BAT over het regulier pensioen en het aanvullend pensioen consumentenprijsindex alle huishoudens niet afgeleid betaald.
2.7.
In mei 2014 hebben [eiser] en BAT een arbitrageovereenkomst gesloten. De overeenkomst houdt het volgende in, voor zover hier van belang:
“(…)Overwegende dat:
A. er tussen Partijen een verschil van mening bestaat over de (omvang) van de pensioenaanspraken en/of de toeslagregeling voor [eiser] uit hoofde van hieromtrent gemaakte afspraken tussen [eiser] en BAT, althans haar rechtsvoorgangers;
B. er tussen partijen eerder een arbitrage procedure en een aantal civiele procedures gevoerd werd omtrent de mogelijke aanspraken van [eiser] inzake pensioen en toeslagen jegens BAT;
(…)
D. partijen zijn overeengekomen alle ter zake pensioenrechten, pensioenaanspraken en toeslagen daarop tussen hen nog resterende geschilpunten definitief en finaal te laten beslechten door arbitrage.
(…)
1. GESCHILBESLECHTING DOOR ARBITER
1.1
Partijen komen deze Arbitrageprocedure overeen ter afwikkeling van alle resterende geschillen over de pensioenaanspraken van [eiser] en BAT. (…)
1.4
Partijen komen overeen dat na het aanvullend arbitraal vonnis geen nieuwe inhoudelijke punten van geschil over enige pensioenaanspraak of -uitkering of toeslagen daarop van welke aard dan ook of op welke grondslag dan ook van [eiser] jegens BAT nog aan de orde kan worden gesteld, zodat over geen enkele pensioenaanspraak of –uitkering, of toeslagen of wat daarmee samenhangt nog geschilpunten tussen partijen resteren of nieuwe inhoudelijke punten dan wel geschillen omtrent pensioen naar en toeslagen daarop naar voren kunnen worden gebracht.
1.5
Het arbitrale vonnis moet dus volledig en definitief alle geschilpunten omtrent enige pensioenaanspraak of –uitkering of toeslagen daarop, zowel de geschilpunten genoemd in de eis in arbitrage als in het antwoord van BAT als daar niet in benoemde bekende of onbekende geschilpunten, tussen partijen beslechten.
1.6
Het arbitrale vonnis is niet vatbaar voor hoger beroep.(…)”
2.8.
Op 8 juli 2014 is in de zaak tussen [eiser] en BAT arbitraal vonnis gewezen. Het vonnis luidt als volgt, voor zover hier van belang:
“(…) 7.3.Toepasselijke indexatiemaatstaf en de pensioenaanspraken waarvoor die relevant zijn
Partijen verschillen van mening over de toepasselijke indexatiemaatstaf.
(…)
Daaruit volgt dat het levenslange ouderdomspensioen van [eiser] uit twee te onderscheiden delen bestaat:
(I) de reguliere reglementaire pensioenaanspraken zoals genoemd in artikel 6 arbeidsovereenkomst;
(II) de aanvulling daarop volgens artikel 7 van de arbeidsovereenkomst.
[eiser] neemt het standpunt in de indexatiesystematiek in de arbeidsovereenkomst op zowel (I) als (II) toegepast zou moeten worden. Dat standpunt is niet aannemelijk. Artikel 18 van de arbeidsovereenkomst verwijst namelijk niet naar de uitkeringen uit hoofde van artikel 6 arbeidsovereenkomst (I), maar uitsluitend naar de aanvullende pensioenaanspraken (II). De aanspraken uit hoofde van artikel 6 arbeidsovereenkomst zijn “verzekerd volgens de Reglementen van de Stichting”, wat eveneens duidt op de toepassing van de reguliere indexatiebepalingen volgens die reglementen.
(…)
De arbiter leidt uit de in het geding gebrachte stukken af dat voor het (…) aanvullend ouderdomspensioen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst (…) eigen indexatieregels gelden. Dit bedrag dient op grond daarvan vanaf 31 december 2002 zelfstandig te worden geïndexeerd volgens de daarvoor geldende indexatieregels in de arbeidsovereenkomst.
(…)
De arbiter is (…) van mening dat gelet op de functie van [eiser] aannemelijk is dat bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst in 1993 gedoeld is op de Consumentenprijsindex Alle Huishoudens.(…)
[eiser] heeft (…) gesteld (…) dat BAT feitelijk tot op heden de indexaties vanuit Stichting Pensioenfonds BAT aanvult tot de CPI afgeleid voor het gehele pensioen. (…) Uit dit feitelijk handelen van BAT kan naar het oordeel van de arbiter echter niet worden afgeleid dat [eiser] gevolgd moet worden in zijn opvatting dat het gehele pensioen conform de indexatieregels van artikel 18 arbeidsovereenkomst geïndexeerd zou moeten worden in de door [eiser] gewenste zin. Daarvoor biedt de tekst van artikel 18 geen basis.
(…)
7.4.
nadere overwegingen (…)
e. Deel volgens pensioenreglement pensioenfonds met toeslagen tot en met 2002
(…) een levenslang ouderdomspensioen van (…) € 81.805. (…) Deze bedragen volgen vanaf 2003 de feitelijke reglementaire indexaties van het pensioenfonds (…)
8. Beslissingen
(…)
i. Veroordeelt BAT om aan Stichting Pensioenfonds BAT een eenmalige koopsom te betalen, zodanig dat het aanvullend levenslange ouderdomspensioen (ingaande op 1 november 2013) van [eiser] naar de stand per 31 december 2002, € 12.760 per jaar zal bedragen (…)
ii. Veroordeelt BAT om aan Stichting Pensioenfonds BAT een eenmalige koopsom te betalen, zodanig dat het aanvullend levenslange nabestaandenpensioen voor de echtgenote van [eiser] naar de stand per 31 december 2002 € 5.978 per jaar zal bedragen (…)
iii. Veroordeelt BAT om aan Stichting Pensioenfonds BAT een eenmalige koopsom te betalen voor de inkoop van indexaties met betrekking tot de jaren 2000 tot en met 2014, voor zover niet reeds toegekend door Stichting Pensioenfonds BAT zelf, zodat het aanvullend ouderdomspensioen als bedoeld onder (i) respectievelijk het aanvullend nabestaandenpensioen als bedoeld onder (ii) per 1 januari 2014 op € 19.413,84 respectievelijk € 9.522,61 uitkomen. (…)”
2.9.
Bij brieven van 8 augustus 2014 en 22 augustus 2014 heeft het pensioenfonds van BAT aan [eiser] een overzicht van de berekening van zijn pensioenaanspraken toegezonden, waarbij zij [eiser] tevens informeert dat zij de pensioenaanspraken heeft aangepast aan de door de arbiter in zijn vonnis vastgestelde bedragen en dat de jaarlijkse indexering zal plaatsvinden op de door de arbiter aangewezen wijze, te weten de aanvullende pensioenaanspraken volgens CPI Alle Huishoudens en de pensioenaanspraken volgens de feitelijke reglementaire indexaties van het pensioenfonds.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis BAT veroordeelt:
primair:
I. tot nakoming van het tweede arbitrale vonnis op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per dag;
II. tot het doen indexeren van het gewone pensioen van [eiser] volgens CPI alle huishoudens niet afgeleid, althans CPI afgeleid, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag;
III. tot betaling van de proceskosten, alsmede de nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiair:
vernietiging van het arbitraal vonnis voor zover betrekking hebbend op de indexatie van het gewone pensioen, met kostenveroordeling als onder III.
3.2.
[eiser] legt hieraan ten grondslag dat BAT hetgeen waartoe zij door de arbiter is veroordeeld niet nakomt. Volgens het kort geding vonnis van de rechtbank Haarlem dienen de pensioengrondslag en pensioenuitkeringen met terugwerkende kracht te worden geïndexeerd volgens CPI Alle Huishoudens niet afgeleid en het Hof Amsterdam heeft dit vonnis in zoverre in stand gelaten. BAT heeft daar na het arrest van het Hof ook zorg voor gedragen. In het arbitraal vonnis is BAT veroordeeld om eenmalig een koopsom te betalen voor het aanvullend levenslange ouderdomspensioen, het nabestaandepensioen en de indexaties met betrekking tot de jaren 2000 tot en met 2014 en tevens een nabetaling te doen voor te weinig uitbetaalde levenslang ouderdomspensioen. BAT heeft echter geen koopsom betaald en geen nabetaling gedaan, maar heeft daarentegen de indexering van het gewone pensioen met terugwerkende kracht gewijzigd van CPI Alle Huishoudens naar indexatie volgens het pensioenreglement en deze wijziging verrekend met haar verplichtingen uit het arbitrale vonnis. Hierdoor ontvangt [eiser] per saldo minder pensioen. Het vonnis biedt geen ruimte voor deze verrekening. Bovendien is deze handelwijze in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien de pensioenen van andere pensioengerechtigden die zich in een vergelijkbare positie bevinden als [eiser] worden geïndexeerd volgens CPI laag afgeleid. Daarnaast is aanpassing indexatie niet door BAT gevorderd. Als het arbitrale vonnis wel grond zou geven voor deze verrekening dan roept [eiser] de vernietiging daarvan in. In dat geval heeft de arbiter zijn opdracht geschonden door een bindend oordeel te geven buiten de grenzen van het geschil. Bovendien is het vonnis in strijd met de openbare orde, omdat de arbiter de door [eiser] ingeroepen bindende kracht van de eerdere rechterlijke uitspraken heeft miskend, aldus steeds [eiser].
3.3.
BAT voert verweer en voert aan dat zij geheel conform de arbitrale uitspraak handelt. De arbiter heeft in zijn vonnis concrete bedragen genoemd waarop [eiser] recht heeft. BAT heeft zijn pensioenfonds in staat gesteld die bedragen aan [eiser] als pensioen uit te keren, waarmee zij volledig aan het vonnis voldoet. Omdat [eiser] het pensioenbedrag al kreeg waarop hij volgens het vonnis recht heeft, was er geen reden tot nabetaling. De toegepaste indexatie over de pensioenaanspraken van het Pensioenfonds is ook in lijn met de overwegingen van de arbiter in zijn vonnis. Partijen zijn overeengekomen dat het arbitraal vonnis een volledig en definitief oordeel tussen partijen zou omvatten van alle geschilpunten en hoger beroep is expliciet uitgesloten, zodat de vorderingen dienen te worden afgewezen. Voorts zijn er geen gronden voor vernietiging van het arbitraal vonnis. De arbiter is niet buiten zijn opdracht gegaan en er is geen strijd met de openbare orde, aldus steeds BAT.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of BAT het arbitraal vonnis is nagekomen. De arbiter heeft in zijn vonnis concreet aangegeven op welke bedragen [eiser] recht heeft. Het pensioenfonds heeft in haar brieven van 8 augustus 2014 en 22 augustus 2014 aangegeven en toegelicht dat op grond van deze bedragen uitkering plaatsvindt. [eiser] heeft niet betwist, en evenmin is gebleken, dat het pensioenfonds lagere bedragen heeft uitgekeerd dan de bedragen die de arbiter in zijn vonnis heeft weergegeven. Als vaststaand kan derhalve worden aangenomen, dat het pensioenfonds die bedragen uitkeert waarop [eiser] volgens het arbitraal vonnis recht heeft. Dat BAT daarvoor geen nabetaling heeft hoeven doen en geen koopsom heeft moeten betalen, doet daar niet aan af. Door het pensioen op grond van de vastgestelde concrete bedragen uit te keren, komt BAT in ieder geval op dit punt het vonnis na.
4.2.
Voorts stelt [eiser] dat BAT in strijd handelt met het arbitrale vonnis door de indexering van het gewone pensioen met terugwerkende kracht te wijzigen van CPI Alle Huishoudens naar indexatie volgens het pensioenreglement en deze wijziging vervolgens te verrekenen met de bedragen die zij verschuldigd is uit hoofde van het arbitrale vonnis. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn standpunt. De arbiter heeft in overweging 7.3 expliciet weergegeven dat het aanvullend pensioen moet worden geïndexeerd volgens de CPI Alle Huishoudens, maar dat deze indexatiesystematiek niet geldt voor de reguliere reglementaire pensioenaanspraken zoals genoemd in artikel 6 van de arbeidsovereenkomst. Artikel 18 van de arbeidsovereenkomst verwijst immers niet naar artikel 6. De wijziging in indexatie die BAT heeft doorgevoerd is dan ook in lijn met het arbitrale vonnis. Dat deze overweging niet in het dictum is opgenomen (waartoe de arbiter overigens ook niet gehouden was gelet op de aan hem voorgelegde vorderingen), doet aan het voorgaande niet af.
4.3.
[eiser] stelt zich voorts op het standpunt dat, indien het arbitrale vonnis wel grond geeft tot de door BAT gevolgde handelwijze, hetgeen zoals zojuist is vastgesteld het geval is, het arbitrale vonnis vernietigd dient te worden, omdat in dat geval de arbiter zijn opdracht heeft geschonden door een bindend oordeel te geven buiten de grenzen van het geschil èn omdat het vonnis dan in strijd is met de openbare orde, omdat de arbiter de door [eiser] ingeroepen bindende kracht van de eerdere rechterlijke uitspraken heeft miskend.
4.4.
Zoals uit de arbitrageovereenkomst blijkt zijn [eiser] en BAT overeengekomen dat de arbiter zich zou buigen over alle geschilpunten omtrent enige pensioenaanspraak of uitkering of toeslagen daarop, zowel de geschilpunten genoemd in de eis in arbitrage als in het antwoord van BAT als daar niet in benoemde bekende of onbekende geschilpunten. Nu partijen dit zijn overeengekomen is er geen sprake van dat de arbiter buiten de grenzen van het geschil is getreden, zoals [eiser] stelt, omdat immers alle onderdelen van de pensioenaanspraken, alle bekende èn onbekende geschilpunten door de arbiter zouden worden beslecht. Evenmin is er sprake van dat de arbiter de bindende kracht van de eerdere rechterlijke uitspraken heeft miskend. Het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2006 ziet namelijk alleen op het aanvullend pensioen, hetgeen blijkt uit het dictum waarin wordt verwezen naar artikel 18.1 en artikel 9 van de arbeidsovereenkomst, waarin slechts het aanvullend pensioen wordt behandeld, en niet op het gewone pensioen. Het kort geding vonnis van 11 december 2008 en het arrest van 20 oktober 2009 zien eveneens op artikel 18 van de arbeidsovereenkomst. Het kort geding vonnis is overigens ook niet bindend in het bodemgeschil, hetgeen de arbitrale procedure feitelijk is geweest. De rechtbank concludeert dat er geen reden is tot vernietiging van het vonnis.
4.5.
Tot slot overweegt de rechtbank dat partijen zijn overeengekomen alle geschilpunten definitief en finaal te laten beslechten door arbitrage. De inhoudelijke argumenten die [eiser] aandraagt om te onderbouwen dat BAT niet tot verrekening zou mogen overgaan, worden dan ook geacht aan de arbiter te zijn voorgelegd en komen niet voor behandeling door de rechtbank in aanmerking.
4.6.
Vorenstaande leidt er toe dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BAT worden begroot op:
- griffierecht 608,00
- salaris advocaat
904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.512,00
4.8.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. Ook de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze als hierna in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van BAT tot op heden begroot op € 1.512,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kraak, bijgestaan door mr. S.A.M. Groot, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2015. [1]

Voetnoten

1.*