[eiser] is vanaf [datum] in dienst van BAT en/of diens rechtsvoorgangers geweest. Sinds 1 november 1993 was hij in dienst in de [functie] van de vennootschap op basis van een op 18 november 1993 tussen [eiser] en [naam] gesloten arbeidsovereenkomst. In deze arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen, voor zover hier van belang:
“(…)Artikel 6
De heer [eiser] is deelnemer in de “Stichting Pensioenfonds Turmac” en heeft als zodanig recht op een ouderdomspensioen (…)
Artikel 7
De vennootschap verleent aan de heer [eiser] aanvullende pensioenrechten als hierna omschreven (…) boven de in de Stichting Pensioenfonds Turmac verzekerde rechten.
Artikel 8
Telkens per 1 januari van elk jaar wordt voor de heer [eiser] een pensioengrondslag vastgesteld. Deze pensioengrondslag is gelijk aan 95% van het tussen de vennootschap en de heer [eiser] overeengekomen bruto jaarsalaris overeenkomstig artikel 1. Een eenmaal vastgestelde pensioengrondslag zal voor de volgende jaren niet op een lager bedrag worden vastgesteld, ook niet indien het hierboven genoemde jaarsalaris, om welke reden dan ook, een vermindering zal ondergaan.
Artikel 9
Het jaarlijks ouderdomspensioen van de heer [eiser] als deelnemer aan de Stichting Pensioenfonds Turmac zal door de vennootschap worden aangevuld tot een jaarlijks ouderdomspensioen, ingaande op de 65e verjaardag, groot 2/3 van de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag bij een dienstverband van 35 jaar. Aangezien de heer [eiser] geboren is op [geboortedatum] en in dienst is getreden op [datum], zal hij op 65-jarige leeftijd 35 dienstjaren hebben bereikt. Zijn ouderdomspensioen zal dan 35/35 x 2/3 van de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag bedragen.
Artikel 16
a) Een bedrag gelijk aan zijn laatstelijk vastgestelde salaris, en emolumenten gedurende minstens twee jaren.
b) Indien de heer [eiser] bij het beëindigen van de uitkering sub a de leeftijd van 57 jaar zal hebben bereikt, zal hij gedurende drie jaren nog aanspraak hebben op een uitkering ter grootte van de laatstelijk voor hem vastgestelde pensioengrondslag.
c) Gedurende de jaren volgende op de uitkering sub b zal de heer [eiser] nog aanspraak hebben op een uitkering ter grootte van 80% van de laatstelijk voor hem vastgestelde pensioengrondslag,
met dien verstande, dat de hiervoor sub a t/m c genoemde uitkeringen slechts zullen plaatsvinden tot uiterlijk de 65e verjaardag of tot de datum van eerder overlijden. (…)
Zodra de aanspraak op uitkering eindigt, zullen de tot dan verkregen pensioenrechten premievrij worden gemaakt (…)
Artikel 18
Zolang de heer [eiser] (…) aanspraak hebben op een uitkering volgens de artikelen 9, 10, 11, 12 en 16 lid 1 sub a t/m c zullen deze uitkeringen per 1 januari van ieder kalenderjaar in principe worden verhoogd met het percentage van de gemiddelde stijging van de prijsindex van de gezinsconsumptie van het afgelopen jaar ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar.
Ten behoeve van de krachtens de artikelen 10 en 16 voortgezette pensioenopbouw wordt telkens op 1 januari van ieder kalenderjaar de daarvoor geldende pensioengrondslag verhoogd met hetzelfde percentage als genoemd in de eerste alinea van dit artikel.
Indien de heer [eiser] op grond van artikel 16 een uitkering tot aan de 65-jarige leeftijd heeft genoten (…) zullen de alsdan ingaande rechten op ouderdomspensioen als genoemd in artikel 9 (…) jaarlijks per 1 januari worden verhoogd met een percentage gelijk aan de gemiddelde stijging van de prijsindex van de gezinsconsumptie van het afgelopen jaar ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar. Deze verhoging is gebonden aan een maximum van 6% per jaar (…)”