ECLI:NL:RBAMS:2015:2377

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
C-13-565748 - HA ZA 14-538
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid KPMG voor vertrek journalist bij regionale krant

In deze zaak vorderde een journalist schadevergoeding van KPMG, die hij aansprakelijk stelde voor zijn vertrek bij het regionale dagblad 'Dagblad van het Noorden'. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat er geen causaal verband was tussen het handelen van KPMG en het vertrek van de journalist. De journalist had als informant van een politieke partij informatie verstrekt aan KPMG, maar de rechtbank concludeerde dat de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst niet het gevolg was van de rapportage van KPMG. De rechtbank stelde vast dat de hoofdredactie van het dagblad pas na een verklaring van een CDA-fractievoorzitter in de Provinciale Staten op de hoogte was geraakt van het lek, en dat dit leidde tot een intern onderzoek. De rechtbank wees de vordering van de journalist af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 22 april 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/565748 / HA ZA 14-538
Vonnis van 22 april 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. E. Heuzeveldt te Emmen
tegen
de naamloze vennootschap
KPMG ADVISORY N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat mr. F.C.M. van der Velden te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en KPMG genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiser] van 22 mei 2014, met producties,
  • de conclusie van antwoord van KPMG, met producties,
  • het tussenvonnis van 1 oktober 2014, waarin een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2015 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was als journalist verbonden aan het regionale dagblad “Dagblad van het Noorden” (hierna: DvhN), dat wordt uitgegeven door NDC Mediagroup B.V. (hierna: NDC). Hij vervulde die functie tegen een laatstgenoten salaris van € 4.993,22 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en een jaarlijkse dertiende maand.
2.2.
Van juli tot en met november 2008 heeft DvhN frequent bericht over fraude met provinciale subsidies bij de stichting Eurochamp, een organisator van sportevenementen voor gehandicapten. De journalist die deze verslaggeving verzorgde was [naam 1] (hierna: [naam 1]), een toenmalige collega van [eiser].
2.3.
Naar aanleiding van de berichtgeving van DvhN is de Provincie Drenthe (hierna: de Provincie) onderzoek gaan doen bij Eurochamp. Nadat een eerste onderzoek het bestaan van malversaties bevestigde, gaf de Provincie aan Deloitte Forensic & Dispute Services (hierna: Deloitte) opdracht om een forensisch accountantsonderzoek te verrichten naar de bedrijfsvoering bij Eurochamp. Deloitte heeft op 10 november 2008 aan de Provincie gerapporteerd. Het rapport zou op 27 november 2008 openbaar zou worden gemaakt.
2.4.
[naam 1] is erin geslaagd om een exemplaar van het definitieve rapport van Deloitte te bemachtigen, ruim vóór de openbaarmaking daarvan op 27 november 2008. In verband met de omvang en de gevoeligheid van de kwestie Eurochamp heeft [naam 1] op 14 november 2008 zijn collega [eiser] gevraagd hem te assisteren. [naam 1] heeft [eiser] toen een schriftelijke kopie van het rapport van Deloitte gegeven. Hij heeft daarbij niet verteld hoe hij aan het toen nog vertrouwelijke rapport was gekomen. [naam 1] en [eiser] hebben vervolgens in het DvhN van 15 november 2008 een artikel geschreven over de Eurochamp-affaire. In dat artikel was informatie uit het toen nog vertrouwelijke rapport van Deloitte verwerkt.
2.5.
Tussen 17 en 23 november 2008 heeft [eiser] inzage gekregen in een (eveneens vertrouwelijk) provinciaal document. Daarin stond de volgorde van afhalen van het toen nog vertrouwelijke rapport van Deloitte en wie er voor de ontvangst getekend had. Vervolgens is er een principieel verschil van opvatting tussen [eiser] en zijn collega [naam 1] ontstaan. De Klein vermoedde dat het rapport van Deloitte vanuit het Provinciehuis was gelekt. Hij was van mening dat DvhN omwille van het algemeen belang het onthullen van de identiteit van het lek diende na te streven. [naam 1] en [naam 2], [functie] van [naam 1] en [eiser] (hierna: [naam 2]), dachten daar anders over.
[naam 2] heeft in een e-mail van 24 november 2008, gericht aan zijn hoofdredactie en in cc aan [naam 1] en [eiser], het volgende geschreven:
‘We staan voor een dilemma: Hoe verder met Eurochamp nu de zaak zich dreigt toe te spitsen op de vraag wie heeft er gelekt naar DvhN. Ik denk te weten dat het goede antwoord op die vraag tot politieke beroering en wellicht gevolgen zal leiden. Juist omdat wij min of meer betrokken zijn bij deze zaak, we zijn de ontvangers van het lek, is alles wat wij doen ook in zekere zin verdacht. Het verstandigste nu is denk ik stil zitten en ons houden bij en aan de feiten. In mijn optiek is het beschermen van de bron nu van groter belang dan het aanzwengelen van de -op zich terechte- discussie of er op het hoogste bestuurlijke orgaan wellicht een politieke doodzonde is begaan door te lekken. Als krant verspelen we enorm veel gezag, invloed, betrouwbaarheid als wij nu mede aankoersen op onthulling (door nogmaals foei en schande te roepen) van de bron. We zijn een soort helers die tegen de dief roept dat ie in het gevang moet. Bronbescherming gaat bij mij boven alles, mijn opinie geef ik daar graag (tijdelijk) voor op.
Groet en wijsheid gewenst.’
2.6.
Nog diezelfde dag heeft [eiser] contact gezocht met [naam 3] (hierna: [naam 3]), woordvoerder van PvdA-gedeputeerde [naam 4], en hem een aantal vragen gesteld om te onderzoeken of de stelling van mr. B.P. van Luyn, advocaat van de directeur van Eurochamp (hierna: Van Luyn), dat het lek van het provinciehuis afkomstig was, hout sneed. [naam 3] is hierdoor ontstemd geraakt en heeft meteen gebeld met [naam 1]. Die heeft de (hoofd)redactie van DvhN ingelicht. De hoofdredactie heeft vervolgens op 25 november 2008 een gesprek georganiseerd tussen [functie] [naam 5] (hierna: [naam 5]), [naam 2], [naam 1] en Kleine. Gelet op de verklaringen van [naam 1] met betrekking tot zijn bron (volgens [naam 1] zou Van Luyn hebben gelekt), zegde [eiser] het vertrouwen in [naam 1] op. [naam 5] heeft [eiser] vervolgens van de zaak gehaald en hem gezegd dat hij zich daarmee niet meer mocht bemoeien. [naam 1] werd aangewezen als verantwoordelijk verslaggever voor de verdere berichtgeving over de Eurochamp-affaire. [eiser] heeft zich vervolgens ziek gemeld.
2.7.
Inmiddels had Provinciale Staten, op verzoek van de CDA-fractievoorzitter (destijds oppositie) [naam 6] (hierna: [naam 6]), op 21 november 2008 aan KPMG opdracht gegeven om onderzoek te doen naar het laten uitlekken van het rapport Deloitte. De onderzoeksvraag luidde:
‘Is het definitieve rapport van Deloitte Forensic & Dispute Services inzake Stichting Eurochamp Foundation voortijdig verspreid vanuit het Provinciehuis? Zo ja, op welke wijze, wanneer en door wie?’
2.8.
In het kader van het aan KPMG opgedragen onderzoek heeft gedeputeerde [naam 7] (VVD) aan [eiser] gevraagd of hij bereid was zijn medewerking te verlenen aan het onderzoeksrapport. [eiser] heeft daarmee ingestemd, onder de voorwaarde van vertrouwelijkheid. Vervolgens heeft [eiser] op 14 januari 2009 bij hem thuis gesproken met de onderzoeker van KPMG, [naam 9] (hierna: [naam 9]).
2.9.
Twee dagen later heeft [eiser] een e-mail van de hoofdredacteur van het DvhN, [naam 8] (hierna: [naam 8]) ontvangen. [naam 8] heeft [eiser] daarin verzocht om de onderzoekers van KPMG naar hem ([naam 8]) door te verwijzen, indien zij [eiser] mochten benaderen. [eiser] heeft daarop bij e-mail van 19 januari 2009 het volgende geantwoord:
‘[naam 8],
Heb vorige week reeds een gesprek met KPMG gehad. Dat was op hun verzoek. In alle vrijheid heb ik met hen gesproken over dossier EuroChamp. In wezen heb ik een beknopt journalistiek feitenrelaas verstrekt: wie, wat, waar, wanneer en waarom. De verstrekte informatie (vertrouwelijk) maakt trouwens geen onderdeel uit van het rapport dat ze tzt bij de provincie inleveren.’
2.10.
Op 10 maart 2009 heeft KPMG het definitieve rapport “Onderzoek naar mogelijke voortijdige verspreiding rapport Eurochamp” (hierna: het onderzoeksrapport) doen toekomen aan Gedeputeerde Staten, die het rapport vervolgens heeft aangeboden aan Provinciale Staten. In het onderzoeksrapport staat onder meer het volgende:

2. Verrichte werkzaamheden
2.1.
Verrichte werkzaamheden algemeen
In het kader van het onderzoek hebben wij de volgende werkzaamheden verricht:
(…)
 Interviews afgenomen met negen betrokken medewerkers van de Provincie Drenthe, vier leden van Gedeputeerde Staten en één lid van de Provinciale Staten.
(…)
Wij hebben eveneens gesproken met de informant die informatie heeft verstrekt aan het CDA-statenlid [naam 6]. De bevindingen in deze rapportage zijn mede gebaseerd op vertrouwelijke informatie die wij van deze informant ter beschikking hebben gekregen. Wij achten de van deze informant verkregen informatie, op grond van de samenhang met andere voor het onderzoek beschikbare informatie, betrouwbaar.
(…)
3. Bevindingen
(…)
3.1.2
Nadere aanleiding onderzoek
[naam 6] heeft aangegeven in de middag van 21 november 2008 contact te hebben gehad met een informant die hem heeft medegedeeld over een versie van het definitieve rapport inzake Eurochamp te beschikken.
[naam 6] heeft ons medegedeeld dat hij op vrijdagmiddag 21 november 2008 vervolgens inzage heeft gehad in het definitieve rapport bij zijn informant en een kopie heeft gemaakt van het definitieve rapport.
De informant heeft [naam 6] daarbij aangegeven de beschikking te hebben gekregen over het rapport op 13 november 2008 in de ochtend.
3.2
Gang van zaken met betrekking tot het verstrekken van het rapport
(…)
13 november
De informant van [naam 6] heeft zowel aan [naam 6] als aan KPMG aangegeven dat hij in de ochtend van 13 november in het bezit is gekomen van het definitieve rapport, nadat hem op 12 november is medegedeeld dat er een definitief rapport beschikbaar was. De informant heeft bevestigd dat hij de wetenschap heeft dat een exemplaar van het rapport op de ochtend van 13 november in het bezit is van Dagblad van het Noorden.
(…)
3.4
Recapitulatie
(…)
Het antwoord op de onderzoeksvraag luidt: Het definitieve rapport van Deloitte inzake stichting Eurochamp Foundation is, voordat het openbaar is gemaakt op 27 november buiten het Provinciehuis terechtgekomen. Wij hebben niet kunnen vaststellen op welke wijze het definitieve rapport buiten het Provinciehuis is gebracht en door wie.
De belangrijkste feiten daarbij op basis van de in de voorgaande paragrafen beschreven chronologie en onderzoeksbevindingen zijn:
 De versie van het rapport die is verspreid voordat het rapport openbaar is gemaakt op 27 november 2008 betreft het definitieve
‘Rapport inzake onderzoek naar de Stichting Eurochamp Foundation’. Het rapport heeft het referentienummer [nummer].
 De versie die [naam 6] in zijn bezit heeft vanaf 21 november 2008 betreft de digitale (pdf-) versie van voornoemde rapportage.
 De digitale (pdf-) versie van de rapportage is in de periode tussen 10 en 16 november niet verder per e-mail verspreid.
 De informant heeft verklaard dat hij de wetenschap heeft dat een exemplaar van het rapport in ieder geval op de ochtend van 13 november in het bezit is van Dagblad van het Noorden.
 Het Dagblad van het Noorden heeft aangegeven inzage te hebben gehad in de rapportage. Dit is in een redactioneel commentaar in Dagblad van het Noorden bevestigd Niet is aangegeven welke versie van het rapport door Dagblad van het Noorden is ingezien.’
2.11.
Het rapport van KPMG is op de Provinciale Statenvergadering van 18 maart 2009 besproken. In dat debat heeft [naam 6] afgegeven op DvhN. [naam 6] heeft toen verklaard niet alleen in het bezit te zijn van een kopie van het gelekte rapport van Deloitte, maar ook in het bezit te zijn van interne stukken van DvhN, waaronder de onder genoemde 2.5 e-mail van [naam 2] van 24 november 2008, waaruit [naam 6] toen heeft geciteerd. Voor DvhN werd toen duidelijk dat er ook bij haar eigen organisatie was gelekt.
2.12.
[naam 8] heeft vervolgens op 7 april 2009 een gesprek met [eiser] gehad, gevolgd door een e-mailwisseling. In dit contact heeft [eiser] ontkend dat hij e-mails en sms-jes aan derden - en dus ook aan [naam 6] - heeft gegeven. Over de overhandiging aan [naam 6] op 21 november 2008 van een kopie van het toen nog vertrouwelijke rapport van Deloitte, heeft [eiser] gezegd dat hij wel wist wie dat had gedaan, maar dat hij zijn bron wilde beschermen.
2.13.
Op 21 april 2009 is er een vervolggesprek georganiseerd tussen [eiser] enerzijds en [naam 8] en [naam 2] anderzijds, onder meer met de bedoeling om, zo mogelijk, het vertrouwen over en weer te herstellen. Dat is toen niet gelukt. [naam 8] heeft dit gesprek bij brief van 24 april 2009 bevestigd. In die brief heeft hij ook enkele additionele vragen gesteld aan [eiser]. De - inmiddels door hem ingeschakelde - gemachtigde van [eiser] heeft in reactie bij brief van 5 mei 2009 bericht dat [eiser] er niet meer op in wilde gaan. Op die brief is niet gereageerd. Nadat er nog telefonisch contact is geweest tussen [eiser] en [naam 2], heeft [eiser] op 11 mei - op therapeutische basis - zijn werkzaamheden in Emmen hervat.
2.14.
Bij brief van 20 mei 2009 heeft [naam 8] het volgende aan [eiser] bericht:
‘In mijn laatste brief aan jou heb ik je verzocht om bij hervatting van je werk eerst een gesprek met mij te hebben over de vragen die er nog liggen. Daarop heb je niet gereageerd; wel heb ik een brief ontvangen van je advocaat, waar ik niks mee kan beginnen.
Intussen ben je weer aan het werk. Ik heb even gewacht met reageren, om je de kans te geven met een reactie te komen. [naam 2] heeft je intussen geattendeerd dat onderhoud met mij te hebben. Ook dat heeft niet geleid tot een afspraak. Je weigering met mij te spreken kan ik niet over mij kant laten gaan. Het heeft nu ook lang genoeg geduurd. Daarom leg ik je het volgende voor.
Open staat de vraag wie de bron is van [naam 6], de bron die jij zegt te kennen en te willen beschermen, een opstelling waarvan ik de reden alleen maar kan raden. Als de bron een externe partij is, is er geen reden tot bescherming tegen de krant. Jij dient als verslaggever van Dagblad van het Noorden het belang van de krant; als werknemer ben je ook gehouden gevraagde informatie aan de werkgever te verstrekken.
De andere mogelijkheid is dat de bron een collega ter redactie is; dan zou jouw bescherming een vorm van collegialiteit zijn. Daarom vraag ik je nu, indien dit het geval is, de naam van de betreffende collega toch te noemen, onder toezegging van vrijwaring van hoofdredactionele sancties jegens deze persoon, behoudens een opvoedend gesprek.
Samenvattend: graag ontvang ik een antwoord op de vraag wie de bron van [naam 6] is. Ik wens dat antwoord uiterlijk op donderdag 27 mei te hebben ontvangen. Mocht dat antwoord uitblijven, dan ga ik over tot maatregelen.
In de ontstane situatie acht ik het onwenselijk dat je je werkzaamheden voor de krant nu voortzet. Vandaar dat ik je bij deze tot nader order op non-actief stel.’
2.15.
De gemachtigde van [eiser] heeft bij brief van 26 mei 2009 bezwaar gemaakt tegen de op non-actiefstelling. Bij de brief is tevens een schriftelijke verklaring van [naam 6] gevoegd, waarin deze [eiser] onder verwijzing naar de privacywetgeving verbiedt de naam van de informant te noemen.
2.16.
Ondertussen was een Onderzoekscommissie van Provinciale Staten begonnen met een eigen, diepgaander en uitgebreider, onderzoek naar het lekken van het rapport van Deloitte. De redactie van het DvhN heeft toen afgesproken dat geen der verslaggevers zijn of haar medewerking aan dat onderzoek zou verlenen. Op 8 juni 2009 heeft [naam 8] [eiser] telefonisch benaderd met het verzoek om zich aan dit beleid van de redactie, strekkend tot bronbescherming, te conformeren.
2.17.
Een dag later hebben [naam 8] en [eiser] een gesprek onder vier ogen gehad in Grolloo. Als vervolg daarop heeft [eiser] in een e-mail van 10 juni 2009 aan [naam 8] opening van zaken gegeven over zijn positie en de contacten die hij had met een provinciaal politicus, waarop [naam 8] reageerde bij e-mail van 14 juni 2009, luidend onder meer als volgt:
‘1. Met ons gesprek in Grolloo hebben we de band hersteld, tenminste wat mij betreft. Je hebt opening van zaken gegeven, zij het niet op alle punten. Met deze brief geef je in feite antwoord op de vraag die ik je heb gesteld. Daarmee is in mijn ogen onze arbeidsrelatie -ik gebruik hier bewust de juridische term- ook hersteld. Het ging en gaat er om dat je de hoofdredactie in vertrouwelijkheid op de hoogte stelt van je doen en laten in een gevoelige zaak als deze. Het oordeel over dat handelen is niet de kwestie, hoewel het natuurlijk wel een rol speelt.
2. Daarmee is tevens de grond weggevallen onder de opnonactiefstelling (drie keer woordwaarde). Ik stel voor dat je zo snel mogelijk je werkzaamheden hervat.
3. Met [naam 2] moet ik een en ander nog afstemmen. [naam 2] zal blij zijn met deze gang van zaken, dat verzeker ik je. Om jou persoonlijk, om de onverkwikkelijkheid van de ontwikkelingen, en omdat hij je nodig heeft.
4. Jij en ik zijn nog niet uitgepraat. Allereerst is daar de zaak zelf; laten we zoals afgesproken de hoorzittingen afwachten alvorens we de inhoudelijke kant van de zaak definitief afsluiten. Ook moeten we het hebben over jouw handelen zelf. Daar zet ik grote vraagtekens bij. Het komt er op neer dat ik vind dat je veel te weinig afstand heb betracht van zowel deze bron als van [naam 6]. [naam 6] heeft je, zo is mijn indruk, ook nog eens voor de gek gehouden. (Ik ken de zaak nu van drie kanten; mijn beeld wordt aardig compleet. Het strookt precies met de omschrijving die je eens eerder gaf over het provinciehuis: een slangenkuil.)
5. [naam 2] moet met jou het functioneringsgesprek voeren. Dat betekent dat jij en ik moeten afspreken wat we hem precies vertellen en wat niet.
6. Je terugkeer op de burelen zal vragen opleveren. Mijn inschatting is dat het verstandig is dat ik zelf naar Emmen kom om uitleg te geven, en om duidelijk te maken hoe zeer de hoofdredactie hecht aan deze oplossing. Of is dat overdreven?’
2.18.
Op 16 en 18 juni 2009 zijn in het kader van het parlementaire provinciale enquêteonderzoek diverse getuigen onder ede gehoord, onder wie [naam 6] en Van Luyn. [naam 6] heeft daarbij verklaard dat zijn bron geen ambtenaar was. Van Luyn heeft verklaard dat [eiser] hem op 24 november 2008 een fax had gestuurd met als bijlage een bladzijde van het Deloitte rapport. [eiser] wilde daarmee aantonen dat het Deloitte rapport was gelekt aan DvhN. Verder heeft Van Luyn verklaard dat [eiser] hem diezelfde dag in een telefoongesprek had medegedeeld dat het rommelde op de redactie van DvhN.
2.19.
In of rondom diezelfde periode heeft in Grolloo een tweede ontmoeting plaatsgevonden tussen [eiser] en [naam 8]. Tijdens die ontmoeting is de mogelijkheid besproken om op basis van de kantonrechtersformule 2008, die ten grondslag ligt aan het sociaal plan 2010 bij NDC, de arbeidsovereenkomst met [eiser] te beëindigen. Een kleine week later heeft de manager P & O bij NDC in het overleg met [eiser] en [naam 8] een beëindigingsvergoeding van € 70.000,- voorgesteld. Dat aanbod werd door [eiser] ervaren als het bekennen van schuld en is door hem afgewezen.
2.20.
Vervolgens heeft NDC bij verzoekschrift van 8 juli 2009 de kantonrechter te Emmen verzocht de arbeidsovereenkomst met [eiser] per de eerst mogelijke datum te ontbinden vanwege een gewichtige reden als bedoeld in artikel 7:685 BW, bestaande uit een dringende reden dan wel uit een zodanige verandering van omstandigheden dat beëindiging van het dienstverband op korte termijn noodzakelijk moet worden geacht. In het verzoekschrift brengt NDC onder meer het volgende naar voren:
’20. In het debat in de Provinciale Staten op 18 maart 2009 (…) gaf [naam 6] af op DvhN en gaf hij aan in het bezit te zijn van niet alleen een kopie van het gelekte rapport van Deloitte & Touche maar ook in het bezit te zijn van interne stukken van DvhN waaronder de e-mail van [naam 2] d.d. 24 november 2008 (…) waar [naam 6] ten bewijze uit citeert.
Toen dit bekend werd bij DvhN diende deze te constateren dat er nu ook bij haar gelekt was. De reactie van DvhN was niet anders dan die van de Provincie toen deze vernam dat er bij haar gelekt was. Het DvhN wilde uiteraard ook weten wie er in strijd met zijn geheimhoudingsverplichting en journalistieke norm vanuit nota bene de redactie van DvhN naar de Drentse politiek had gelekt.
21. Het feit dat uit het rapport van KPMG d.d. 12 maart 2009 bleek dat [naam 6] een informant had die hem op 21 november 2008 een kopie van het uitgelekte rapport heeft gegeven, het feit dat [naam 6] op 18 maart 2009 in de Provinciale Staten aangaf ook in het bezit te zijn van e/mails en sms’jes van interne communicatie van het Dagblad van het Noorden en daaruit citeerde en het feit dat [eiser] onverminderd zich ziek bleef melden na van de EuroChamp affaire afgehaald te zijn als verslaggever heeft [naam 8] ertoe gebracht op 7 april 2009 een gesprek te hebben met [eiser] over het vorenstaande.
(…)’
en over het eerste gesprek tussen [naam 8] en [eiser] in Grolloo (zie 2.17):
‘34. Dit gesprek heeft op 9 juni plaatsgevonden in Grolloo. Het gesprek heeft ongeveer drie uur in beslag genomen. Met heel veel omhaal heeft [eiser] in dat gesprek erkend er meer bij betrokken te zijn geweest dan eerder toegegeven. [naam 8] geloofde dat [eiser] volledig was geweest en partijen bespraken zelfs aanvankelijk de werkhervatting van [eiser]. Echter, ongeveer een week later bleek dat [eiser] niet volledig was geweest. Hij bleek de informant van [naam 6] en erkende dat ook.’
2.21.
[eiser] heeft zich in de procedure bij de kantonrechter niet verzet tegen ontbinding, in die zin dat hij de kantonrechter heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 september 2009, onder toekenning aan hem van een vergoeding € 385.638,00 (gebaseerd op de kantonrechtersformule 2008 met correctiefactor 2).
2.22.
De kantonrechter heeft bij beschikking van 2 september 2009 de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en NDC ontbonden met ingang van 1 oktober 2009, op de grond dat uit het verhandelde op de zitting en de beschikbare gedingstukken genoegzaam is gebleken van veranderingen in de omstandigheden welke van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Daarbij is aan [eiser] van een vergoeding van € 192.819,00 bruto toegekend. De kantonrechter heeft daartoe - kort weergegeven – onder meer overwogen dat:
- niet is komen vast te staan dat [eiser] informant is geweest van [naam 6], maar zelfs als dit wel het geval zou zijn, dit niet met zich brengt dat sprake is van omstandigheden die een dringende reden in de zin van 7:678 BW opleveren;
- niet onomstotelijk is vastgesteld dat de verwijten van NDC aan [eiser], die onder meer betrekking hebben op het ‘beweerdelijk door [eiser] aan [naam 6] verstrekken van een kopie van het rapport van Deloitte en van e-mails en sms’jes vanuit het DvhN’, terecht en gegrond zijn;
- [eiser] (als goed werknemer) wellicht eerder en duidelijker opening van zaken had moeten geven over zijn contacten met (en in het bijzonder over de informant van) [naam 6], maar dat uiteindelijk niet is aangetoond dat de ernstige verstoring van de arbeidsverhouding in overwegende mate aan [eiser] is te wijten, zodat aan [eiser] een vergoeding moet worden toegekend die niet kan worden gebaseerd op een lagere correctiefactor dan factor 1;
- anderzijds gelet op de omstandigheid dat [eiser] heeft aangegeven dat hij zich zou hebben neergelegd bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding overeenkomstig de kantonrechtersformule 2008 (gebaseerd op factor 1), geen grond bestaat om een hogere vergoeding toe te kennen dan die welke het uitgangspunt was in de bespreking tussen [eiser] en [naam 8], zijnde een bedrag van € 192.819,-.
2.23.
NDC heeft de toegekende ontbindingsvergoeding aan [eiser] betaald. [eiser] heeft het grootse deel van de vergoeding ondergebracht in een stamrecht B.V. Doordat [eiser] diverse opnames uit de in de stamrecht B.V. geplaatste vergoeding heeft moeten doen, is per saldo een schuld in de stamrecht B.V. ontstaan. De stamrecht B.V. is op 14 augustus 2012 in staat van faillissement verklaard. [eiser] is vanaf de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. Hij geniet thans een bijstandsuitkering.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis KPMG veroordeelt om aan [eiser] te vergoeden de door hem geleden en nog te lijden schade c.q. inkomstenderving, deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat die schade opeisbaar is, met veroordeling van KPMG in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat KPMG toerekenbaar tekort is geschoten in de tussen partijen gemaakte afspraken, althans onrechtmatig en onzorgvuldig tegenover [eiser] heeft gehandeld. Daartoe stelt [eiser] het volgende. Hij is voorafgaand aan het interview op 14 januari 2009 mondeling met [naam 9] overeengekomen dat alle informatie in vertrouwen zou worden verstrekt en dat de absolute anonimiteit van [eiser] gewaarborgd zou blijven. Het was immers voor [eiser] van cruciaal belang dat zijn toenmalige werkgever niet te weten zou komen dat hij een informant van [naam 6] was. KPMG heeft desondanks de vertrouwelijkheidsafspraak geschonden door in het rapport een duidelijke koppeling te leggen tussen haar betrouwbare anonieme informant en de informant van [naam 6]. Dat was in strijd met hetgeen er was afgesproken; KPMG had de door [eiser] in vertrouwen verstrekte informatie niet in haar rapport mogen opnemen, maar alleen als richtinggevende achtergrondinformatie mogen gebruiken.
Bovendien heeft KPMG geen gespreksverslag van het gesprek met [eiser] opgemaakt of een concept-rapport aan [eiser] verzonden, zoals zij wel bij de andere geïnterviewden heeft gedaan. Daardoor heeft [eiser] ook niet de mogelijkheid gehad om de gewraakte passages over de informant uit het definitieve rapport te (laten) verwijderen.
3.3.
Het niet-nakomen van de vertrouwelijkheidsafspraak heeft tot gevolg gehad dat de arbeidsovereenkomst tussen NDC en [eiser] is ontbonden, met verdere schade voor [eiser] tot gevolg. Hij is van een gerespecteerd journalist met een goed (financieel) toekomstperspectief veranderd in een kansloze werkzoekende. Door de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal [eiser] tot zijn pensioengerechtigde leeftijd circa € 500.000,- netto minder verdienen dan wanneer hij in loondienst was gebleven bij NDC, nog afgezien van de gemiste carrièrekansen. Daarnaast heeft [eiser] als gevolg van zijn achterstand in inkomsten zijn woning gedwongen moeten verkopen, met een restschuld van € 130.000,- tot gevolg. Ook heeft hij zijn ontslagvergoeding moeten aanwenden voor woninglasten, verhuiskosten en kosten voor juridische bijstand. Ten slotte is aannemelijk dat het herseninfarct dat [eiser] heeft gehad, het gevolg is van psychische problemen die door de gehele situatie zijn ontstaan. [eiser] schat de door hem in dit verband geleden immateriële schade in redelijkheid op € 75.000,-.
3.4.
KPMG voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een van de vragen die in deze procedure speelt, betreft de vraag of er een (voldoende) causaal verband bestaat tussen de inhoud van het rapport van KPMG en de onder 3.3 weergegeven materiële en immateriële schade, die [eiser] als gevolg van zijn vertrek bij NDC stelt te hebben geleden. Immers, op grond van artikel 6:98 BW komt slechts voor vergoeding in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. In dit wettelijk vereiste ligt besloten dat er ten minste een zogenoemd conditio-sine-qua-non verband dient te bestaan tussen de gestelde schadeveroorzakende gebeurtenis en de geleden schade. Oftewel, zou de schade ook zijn ontstaan indien deze gebeurtenis wordt weggedacht?
4.2.
Meer concreet komt het er in deze zaak op aan of de arbeidsovereenkomst met [eiser] niet zou zijn ontbonden, indien KPMG de gewraakte passages over de informant had weggelaten en - zoals volgens [eiser] had moeten gebeuren - had volstaan met de conclusie dat het rapport van Deloitte niet door Van Luyn was gelekt. [eiser] stelt dat dit het geval is. Hij licht dit als volgt toe. Uit de passages over de anonieme informant in het rapport bleek dat er vanuit het DvhN was gelekt aan [naam 6]. Dit gegeven, in samenhang met de latere verklaring van [naam 6] tijdens de Provinciale Statenvergadering van 18 maart 2009, heeft tot de ontdekking geleid dat [eiser] informant van [naam 6] was, met als gevolg dat de NDC de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden omdat zij het vertrouwen in [eiser] had verloren. Indien KPMG zich aan de afspraken had gehouden was dit niet gebeurd. Er was tot dan immers geen enkele reden voor NDC om de arbeidsovereenkomst met [eiser] te beëindigen, hij genoot een goede reputatie als journalist. Aldus [eiser].
4.3.
Het door [eiser] gestelde causaal verband vindt echter geen steun in de in dit vonnis weergegeven vaststaande feiten. Uit die feiten blijkt immers dat de hoofdredactie van DvhN pas een intern onderzoek is begonnen, nadat [naam 6] in het Provinciale Statendebat op 18 maart 2009 had verklaard dat hij naast een kopie van het gelekte rapport van Deloitte ook de interne correspondentie van het DvhN in zijn bezit had. KPMG wijst dit moment in haar verzoekschrift tot ontbinding ook aan als het eerste moment waarop zij tot de ontdekking kwam dat er vanuit haar organisatie was gelekt (2.20 onder 20 en 21). Daaruit kan worden afgeleid dat niet de door [eiser] gewraakte passages in het rapport van KPMG, maar de uitlatingen van [naam 6] - en dan vooral zijn mededeling over de hem bekende interne correspondentie van het DvhN - aan de wieg hebben gestaan van het interne onderzoek dat uiteindelijk tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [eiser] heeft geleid. Het moet er tegen deze achtergrond dan ook voor worden gehouden dat die arbeidsovereenkomst ook zou zijn ontbonden, wanneer KPMG die gewraakte passages zou hebben weggelaten. Aannemelijk is immers dat de hoofdredactie alsdan nog steeds door de uitlatingen van [naam 6] in het Provinciale Statendebat op het voetspoor van een intern lek zou zijn gebracht en een gesprek met [eiser] zou hebben aangeknoopt om te onderzoeken of hij het lek was. Anders gezegd: de gang van zaken was dan niet anders geweest.
4.4.
Bovendien gaat het betoog van [eiser] eraan voorbij dat het er gelet op paragraaf 34 van het verzoekschrift van NDC (zie 2.20) - wanneer dit wordt geplaatst in de tijdslijn van de opeenvolgende gebeurtenissen - alle schijn van heeft dat NDC pas na de verhoren van [naam 6] en Van Luyn in het provinciale parlementaire enquête-onderzoek op 16 en 18 juni 2009 daadwerkelijk erachter is gekomen dat [eiser] het lek was. Immers, [naam 8] had kort daarvoor (op 14 juni 2009) nog aan [eiser] had laten weten dat hij blij was met de opening van zaken die [eiser] tijdens het gesprek in Grolloo had gegeven en [eiser] zo snel mogelijk zijn werkzaamheden wilde laten hervatten (2.17). Deze gang van zaken duidt er te minder op dat het de passages in het rapport van KPMG zijn geweest die hebben geleid tot de ontmaskering van [eiser] als informant van [naam 6] en de daaropvolgende ontbindingsprocedure.
4.5.
De conclusie is dat ook indien veronderstellende wijs met [eiser] wordt aangenomen dat KPMG de vertrouwelijkheidsafspraken heeft geschonden door passages over de informant van [naam 6] in het rapport op te nemen, dit KPMG bij gebreke van een causaal verband (in conditio-sine-qua-non zin) tussen de inhoud van het rapport en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet aansprakelijk maakt voor de (im)materiële schade die [eiser] als gevolg van die ontbinding heeft geleden.
Nu de vorderingen van [eiser] reeds op het ontbreken van dit benodigde oorzakelijk verband afstuiten, kan onbesproken blijven of en zo ja, in hoeverre het opnemen van die bewuste passages inderdaad als een tekortkoming of onrechtmatige daad van de kant van KPMG kwalificeert.
4.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten, aan de kant van KPMG begroot op € 608,- aan griffierecht en € 904,- (2 punten x liquidatietarief € 452,-) aan salaris advocaat, aldus in totaal: € 1.512,-. Ook wordt [eiser] veroordeeld in de nakosten en de wettelijke rente over de kosten, indien zij niet binnen de hierna te noemen termijn zijn voldaan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van KPMG begroot op € 1.512,-, alsmede in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.3.
bepaalt dat de hiervoor bovenstaande proceskosten en nakosten worden vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, indien deze niet binnen 14 dagen na betekening van de uitspraak zijn voldaan;
5.4.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2015. [1]

Voetnoten

1.type: