ECLI:NL:RBAMS:2015:2289

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
13/669143-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige woningoverval op bejaard echtpaar met aanzienlijke schade en gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 april 2015 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige woningoverval op een bejaard echtpaar in Amstelveen op 18 februari 2014. De verdachte, samen met een mededader, heeft de woning op brutale wijze binnengedrongen, de slachtoffers vastgebonden en hen bedreigd met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overvallers de slachtoffers ernstig hebben getraumatiseerd en dat de waarde van de gestolen goederen aanzienlijk was, met een totale taxatiewaarde van € 811.470. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij het belang van de samenleving en de slachtoffers zwaarder woog dan de belangen van de verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft de dagvaarding voor een deel nietig verklaard, maar de verdachte is vrijgesproken van de poging tot witwassen. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de overval schade hebben geleden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/669143-14 (Promis)
Datum uitspraak: 17 april 2015
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16, 17, 18 en 19 maart 2015 en van 3 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.E. Craenen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H.O. den Otter naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten:
1. diefstal in vereniging met geweld en bedreiging met geweld op 18 februari 2014 te Amstelveen;
2. primair: medeplegen van poging tot witwassen van die goederen door handelingen te verrichten gericht op het terug verkopen van de goederen aan de slachtoffers;
subsidiair: medeplegen van poging tot voordeel trekken uit de opbrengst van de goederen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
In de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten is de volgende zinsnede opgenomen:
en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (op andere wijze)getracht (een deel) van bovengenoemde goederen te verkopen
Die zinsnede ziet op de beschrijving van een gedeelte van de ten laste gelegde witwashandeling dan wel helingshandeling. Het Openbaar Ministerie heeft ervoor gekozen niet nader te concretiseren om welke concrete strafbare gedragingen het gaat. De rechtbank zal de dagvaarding ambtshalve nietig verklaren waar het voornoemde zinsnede in de tenlastelegging betreft. De gebruikte woorden zijn onvoldoende duidelijk en specifiek. Immers, daaruit kan niet worden afgeleid welk verwijt de rechtbank dient te onderzoeken en tegen welk verwijt de verdediging zich moet verdedigen betreffende deze zinsnede, zodat de dagvaarding voor wat betreft dat gedeelte niet voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.
3.2
De dagvaarding is voor het overige geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In de nacht van 18 februari 2014 komt de dan 77 jaar oude [slachtoffer 1] (hierna: mevrouw [slachtoffer 1]) omstreeks 23.15 uur thuis van haar bridge-avond. Zij parkeert haar auto op de oprit en stapt uit om vervolgens richting de voordeur te lopen. Daar wordt zij beetgepakt. Er wordt een arm om haar nek gelegd en een hand op haar mond. Mevrouw [slachtoffer 1] ziet twee mannen die haar in haar eigen woning mee naar boven sleuren, de trap op. In de slaapkamer ziet zij haar 81 jaar oude echtgenoot [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]), vastgebonden met tape, op zijn buik naast het bed op de grond liggen. Een van de daders vraagt naar de kluis en sleurt mevrouw [slachtoffer 1] daar mee naartoe. Hij zegt haar dat ze de kluis open moet maken omdat zij anders haar man verrot zullen slaan. Door de spanning krijgt zij de kluis pas na de vierde poging open. In de tussentijd zegt de andere dader tegen [slachtoffer 2] dat hij zich rustig moet houden omdat ze zijn vrouw anders wat aan zullen doen. Hij durft niet tegen te werken. Weer terug in de slaapkamer wordt ook mevrouw [slachtoffer 1] vastgebonden met tape. De overvallers nemen vervolgens ruim de tijd om de woning te doorzoeken en leeg te halen. Zij verlaten uiteindelijk het huis en laten het echtpaar gekneveld achter. Mevrouw [slachtoffer 1] weet zichzelf en haar man met een schaartje te bevrijden van de tape. Zowel zijzelf als haar man hebben letsel aan beide polsen.
Uit de woning zijn vele kostbare goederen meegenomen, met een totale taxatiewaarde van
€ 811.470.
Op 17 april 2014 vindt de politie een plastic tasje aan de deur van de woning van het echtpaar [slachtoffer 1]. In de tas zit een klein deel van de bij de woningoverval weggenomen goederen. Diezelfde avond belt mevrouw [slachtoffer 1] naar de politie met de mededeling dat zij een brief heeft ontvangen. In de brief staat – kort gezegd – dat de gehele buit kan worden teruggekocht voor het bedrag dat de anonieme afzender van de brief voor de buit zou hebben betaald, namelijk € 300.000,-. De afzender refereert aan de emotionele waarde van de goederen voor het echtpaar [slachtoffer 1], met name gelet op het feit dat enkele sieraden van hun overleden dochter [dochter van slachtoffers] waren.
Op 20 april 2014 wordt wederom een brief bezorgd. Daarin stelt de afzender dat op 22 april 2015 te 13.00 uur een ontmoeting plaats kan vinden op de parkeerplaats aan de Saskia van Uylenburgweg te Amstelveen zodat een gedeelte van de goederen kan worden teruggegeven tegen betaling van € 100.000,-, het eerste deel van het gevraagde geldbedrag.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide primair ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Ter motivering daarvan heeft hij – samengevat – het volgende aangevoerd.
Feit 1
Medeverdachte [medeverdachte 1] is een van de daders. Dat blijkt uit het forensisch onderzoek. Dat is ook belastend voor verdachte omdat uit diverse ovc- en tapgesprekken blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] nog geld krijgen van [medeverdachte 2]. Ook blijkt uit die gesprekken dat het om geld afkomstig van de woningoverval gaat. Dat standpunt vindt bevestiging in de verklaring van [medeverdachte 3] waaruit blijkt dat hij niet wenst te verklaren zodra het over [medeverdachte 1] en verdachte gaat omdat hij geen
snitchwil zijn. Ook doet [medeverdachte 3], terwijl hij in beperkingen zit, een poging het dossier via zijn advocaat aan verdachte te laten zien met de bedoeling dat verdachte voorbereid zou zijn. Verdachte heeft op de avond van de overval zijn telefoon uitgezet. Zijn verklaring dat hij en [medeverdachte 1] nog geld zouden krijgen van [medeverdachte 2] wegens een wietdeal vindt geen enkele steun in de bewijsmiddelen zodat dit scenario terzijde moet worden geschoven. Alle bewijsmiddelen samen maken dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte een van uitvoerende daders bij de overval is geweest.
Feit 2
Verdachte en [medeverdachte 1] zijn ten aanzien van de ten laste gelegde poging witwassen op afstand gebleven. [medeverdachte 2] heeft over de verkoop van de goederen echter vrijwel dagelijks contact met [medeverdachte 1] of verdachte al dan niet via [medeverdachte 3]. Gelet daarop en op de inhoud van de gesprekken is sprake van een gezamenlijk streven de buit te verkopen waarbij de taakverdeling willekeurig is. Er is in die zin sprake van voldoende bewuste en nauwe samenwerking om [medeverdachte 1] en verdachte aan te merken als medeplegers.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Ter motivering van zijn standpunt heeft hij – samengevat – het volgende aangevoerd.
Dat DNA-materiaal van [medeverdachte 1] op de plaats delict is aangetroffen kan niet aan verdachte worden tegengeworpen. De ovc- en tapgesprekken zijn daarnaast door het Openbaar Ministerie als belastend jegens verdachte geïnterpreteerd, maar uit diezelfde gesprekken blijkt dat [medeverdachte 2] op allerlei manieren heeft geprobeerd andere personen ergens voor op te laten draaien. Het is duidelijk dat hij ten koste van alles heeft geprobeerd een alibi te verzinnen. Door het Openbaar Ministerie is kennelijk een lijn gelegd tussen de verschillende gesprekken terwijl die lijn er op de voorhand niet is. Daarnaast kan niet worden bepaald wie [medeverdachte 2] probeert te duiden wanneer het over
de apengaat. Hij heeft daar immers niet nader over verklaard. Voor de contacten met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] heeft verdachte een verklaring gegeven, namelijk dat sprake zou zijn van een conflict betreffende geld van de verkoop van een partij wiet. Zijn verklaring vindt steun in de bewijsmiddelen. In drie ovc-gesprekken spreekt [medeverdachte 2] namelijk over wiet. Zijn verklaring kan dan ook niet zomaar terzijde worden geschoven.
Een niet door verdachte opgeworpen scenario (maar daarmee niet ondenkbaar) is, dat de geldkwestie mogelijk verband houdt met de heer [persoon 1]. Uit de gesprekken kan namelijk worden afgeleid dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] geld van hem verwachten en in die gesprekken heeft [medeverdachte 2] het opnieuw een aantal keren over
de apen. De mogelijkheid bestaat derhalve dat [medeverdachte 2] met
deze apende mannen heeft bedoeld die [medeverdachte 2] wellicht onder druk zetten omdat hij geen geld kan krijgen van [persoon 1] en hen dus niet uitbetaalt.
Nu twee denkbare andere scenario’s mogelijk zijn kan niet tot bewezenverklaring van feit 1 worden gekomen. Voor het onder 2 ten laste gelegde is geen enkel bewijs van betrokkenheid in het dossier terug te vinden.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak feit 2 primair en subsidiair
De rechtbank acht de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten – anders dan de officier van justitie – niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De stukken in het dossier bieden onvoldoende steun aan de stelling dat verdachte een zodanige wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de poging de goederen wit te wassen en aan de poging voordeel te trekken uit de opbrengt van de goederen, dat hij ten aanzien van die feiten als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden.
4.4.3
Nadere bewijsoverwegingen feit 1 primair
4.4.3.1 De woningoverval
Blijkens de aangifte van de heer en mevrouw [slachtoffer 1] waren bij de woningoverval twee daders betrokken: een man met een krachtig postuur, lichtbruine huidskleur, 185 cm lang met een Marokkaans accent en een man van dezelfde lengte, iets slanker, die accentloos Nederlands sprak. De vraag is of verdachte een van deze daders is.
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft op 18 juni 2014 bij de politie een verklaring afgelegd over de totstandkoming van de woningoverval. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij door [medeverdachte 2] is benaderd voor een klus in Amstelveen. Het zou gaan om een groot huis met waardevolle spullen, sieraden en zilverwerk. Die informatie had [medeverdachte 2] gekregen van een derde betrokken persoon die gedetineerd zou zijn. Op grond van de door [medeverdachte 3] gegeven beschrijving van deze persoon, moet aangenomen worden dat met deze persoon medeverdachte [medeverdachte 5] is bedoeld.
In beginsel was het de bedoeling de spullen toe te eigenen door middel van het plegen van een inbraak. Toen de woning te goed beveiligd bleek voor een inbraak, heeft [medeverdachte 2] volgens [medeverdachte 3] geopperd dat er een overval moest plaatsvinden met zo min mogelijk geweld en is [medeverdachte 2] op zoek gegaan naar mensen die mee zouden willen doen.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij heeft geweigerd mee te doen aan de overval. Ook uit de overige inhoud van het dossier blijkt niet dat [medeverdachte 3] een van de door de aangevers omschreven overvallers is. [medeverdachte 2] kan eveneens worden uitgesloten, nu hij in het geheel niet past binnen het door de aangevers opgegeven signalement. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [medeverdachte 2] twee andere personen bereid heeft gevonden de overval uit te voeren.
4.4.3.2 Ovc- en tapgesprekken
In het dossier bevinden zich vele afgeluisterde (telefoon- en ovc-)gesprekken die [medeverdachte 2] in de periode april-juni 2014 met anderen heeft gevoerd. Die gesprekken acht de rechtbank voor het duiden van de rol van verdachte van belang. Hieronder zal kort worden weergegeven welke (passages van) gesprekken de rechtbank in het bijzonder als belastend beschouwt.
Uit getapt telefoon- en sms-verkeer in de periode vanaf 24 april 2014 alsmede uit observaties op 17 mei 2014 is gebleken dat in die periode een financieel conflict speelt tussen [medeverdachte 2] enerzijds en [medeverdachte 1] en [verdachte] anderzijds. Dit is door verdachte ook erkend. [medeverdachte 3] bemiddelt in dit conflict tussen beide partijen. Kern van het conflict is dat [medeverdachte 2] geld verschuldigd is aan [medeverdachte 1] en [verdachte] maar dit niet kan betalen. Het conflict loopt hoog op.
Op 16 mei 2014 heeft [medeverdachte 2] een telefoongesprek met [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] zegt daarin tegen [medeverdachte 2] dat
die andere tweehem onder druk hebben gezet en dat ze [medeverdachte 2] willen spreken. Ze begrijpen niet hoe het met de verdeling zit en ze willen snel duidelijkheid. Ze zullen de andere twee de volgende dag ontmoeten. [medeverdachte 3] zegt dan nog dat hij tijdens de
sollicitatiesheel selectief is geweest en dat hij hiervan de minste hoofdpijn had verwacht. Volgens [medeverdachte 3] kunnen
zeniet geloven dat [medeverdachte 2] niet bij geld kan komen, vanwege zijn ‘
contact’. [medeverdachte 2] zegt daarop dat iemand die in detentie zit niets kan betekenen (
“Als ik een hele zware jongen ben weet je, en ik heb tonnen verdiend, denk je dan dat ik tegen iemand ga zeggen (…) hey graaf daar even een gat en daar kun je het uithalen? Dat doet niemand”). De dag daarna, op 17 mei 2014 hebben verdachte en [medeverdachte 1] een ontmoeting met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in Maarssen. Aangenomen kan dan ook worden dat [medeverdachte 3] in het telefoongesprek op 16 mei 2014 sprak over verdachte en [medeverdachte 1].
Ook na de ontmoeting op 17 mei 2014 blijft het conflict voortduren. In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en een onbekend gebleven persoon op 22 mei 2014 maakt [medeverdachte 2] kenbaar dat hij wordt lastig gevallen door twee personen. Hij geeft aan dat
[naam 1]uit Nieuwegein komt en dat die andere uit IJsselstein komt. De onbekende vraagt dan of [medeverdachte 2] de namen even wil doorsturen. Vervolgens stuurt [medeverdachte 2] naar deze persoon een bericht met de tekst:
[verdachte] zwarte Toyota Hybrid rond de 28 jaar, geeft jongeren les, kickboksen, [medeverdachte 1],
zelfde leeftijd zwarte ford fusion
Deze beschrijving moet betrekking hebben op verdachte (voornaam [verdachte], destijds 29 jaar, rijdend in een zwarte Toyota, gaf les in kickboksen) en [medeverdachte 1] (voornaam [medeverdachte 1], draagt zijn haar in een zogenoemd “[naam 1]”-kapsel, zelfde leeftijd als verdachte, rijdend in de zwarte Ford Fusion van zijn vader).
Op 24 mei 2014 bezoekt [medeverdachte 2] [medeverdachte 5] in de gevangenis. Kort daarna stuurt hij [medeverdachte 1] een sms-bericht waarin hij zegt dat hij geduld moet hebben, dat het slecht gaat met de spullen en dat de hogere hand ermee bezig is.
Op 27 mei 2014 in de ochtend heeft [medeverdachte 2] een gesprek met [medeverdachte 4] in zijn auto. [medeverdachte 2] vertelt dan dat
die apenverhaal bij hem komen halen maar dat hij de tipgever niet is, maar dat hij slechts praat namens de tipgever. Er is alleen gezegd “
er ligt zoveel in de kluis” en nou willen ze dat geld bij hem komen halen, aldus [medeverdachte 2] in dit gesprek.
Die avond wordt in de uitzending van Opsporing Verzocht aandacht besteed aan de woningoverval. Kort na de uitzending spreekt [medeverdachte 2] weer met [medeverdachte 4] af. In het gesprek dat zij dan met elkaar hebben bespreekt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 4] dat het bezorgen van de brief op Opsporing is geweest en instrueert hij [medeverdachte 4] wat deze moet doen als hij wordt aangehouden. [medeverdachte 2] zegt dat [medeverdachte 4] zich op zijn zwijgrecht moet beroepen, en dat als er echt onomstotelijk bewijs is hij gewoon moet zeggen dat hij opdracht heeft gekregen van drie negers,
[medeverdachte 3], [verdachte] en die andere(hij weet de naam niet meer) om een tasje aan de deur te hangen. Dan is zijn probleem gelijk opgelost, aldus [medeverdachte 2]. Aangenomen moet worden, gelet op de genoemde combinatie van voornamen [medeverdachte 3] en [verdachte] tegen de achtergrond van het op dat moment bestaande probleem tussen [medeverdachte 2] enerzijds en verdachte en [medeverdachte 1] anderzijds, dat [medeverdachte 2] in dit gesprek aan [medeverdachte 4] oppert dat deze, indien hij wordt aangehouden, tegenover de politie de namen van [medeverdachte 3] (
[medeverdachte 3]), verdachte (
[verdachte]), en [medeverdachte 1] (
die andere) noemt als betrokken bij de woningoverval. [medeverdachte 2] overweegt nog of de drie dan niet vervolgens zijn naam zullen noemen bij de politie, maar denkt dat ze dit niet zullen doen, “
want hun kennen die schilderijen niet kwijt. Alleen ik ken ze kwijt. Dus ze gaan mij niet wegspelen. Als ze mij wegtippen dan zeg ik gelijk die spullen liggen daar en daar”.
Ook zegt [medeverdachte 2] dat hij tegen [medeverdachte 3] gaat zeggen dat hij en die andere
apende komende vier maanden geen contact moeten leggen met hem. Gelet op de hiervoor geschetste context van het gesprek, moet worden aangenomen dat waar [medeverdachte 2] het in dit gesprek heeft over
die apenof
die kankerapen(“
als iemand er in genaaid wordt, dan zijn het die kankerapen”;
dan ben ik gelijk van al die kankerapen af”) [medeverdachte 3], verdachte en [medeverdachte 1] worden bedoeld. Dit wordt bevestigd doordat [medeverdachte 2] aan het eind van het gesprek tegen [medeverdachte 4] zegt dat ze de volgende dag om half twee naar “
die aap” gaan, waarna [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] belt en zegt dat hij de volgende middag om half twee vrij moet houden voor hem. De rechtbank merkt hierbij op dat in de belevingswereld van [medeverdachte 2] kennelijk een relatie kan worden gelegd tussen de huidskleur van de drie genoemde mannen enerzijds en de door [medeverdachte 2] gebezigde betiteling anderzijds.
De volgende dag, op 28 mei 2014 haalt [medeverdachte 2] [medeverdachte 4] weer op. Ze rijden samen naar [medeverdachte 3]. Onderweg heeft [medeverdachte 2] het opnieuw over
apenen
negersen over dat een van hen weet waar [medeverdachte 2] woont. [medeverdachte 2] maakt zich druk dat als hij
hunerbij lapt,
zijhem er misschien ook wel bij lappen. [medeverdachte 2] zit vervolgens hardop na te denken over het volgende plan:
“Ik maak een afspraak, ik zeg tegen die gozer, luister, ik heb kopers voor die schilderijen, zorg dat die andere 2 jongens er ook bij zijn, dan kunnen ze gelijk zien om hoeveel geld het gaat. Wordt het gelijk ter plekke verdeeld. Als hij dan komt samen met die spullen met die andere 2 apen, ik heb van tevoren de Criminele inlichtingendienst ingelicht dat ik zeg “he ik heb een partij aangeboden gekregen Ik heb gehoord opsporing verzocht, ik heb die afspraak doorlaten gaan en dan kunnen ze ter plekke actie ondernemen.
Hun hebben al die spullen in de auto die twee apen en die drie apen zitten daarin worden ze klemgereden, gelijk gearresteerd. Zoiets zat ik ook te denken, dan ben ik van het gezeik van hun af.”
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot
[medeverdachte 3], [verdachte] en die andereen het
erin naaienvan
die kankerapen, moet worden aangenomen dat [medeverdachte 2] in deze passage met
die gozerdoelt op [medeverdachte 3] (hetgeen wordt bevestigd door een volgende passage uit hetzelfde gesprek, waarin [medeverdachte 2] zegt: “
Weet je die schilderijen staan bijhem. […] Die moeten effe schoongemaakt worden, opnieuw ingepakt worden,danken ik hem er wel bij naaien, tot die tijd niet.”) en met
die andere 2 apenop [medeverdachte 1] en [verdachte]. Verder stelt de rechtbank vast dat het plan van [medeverdachte 2] impliceert dat [medeverdachte 1] en [verdachte] genegen zouden zijn naar een afspraak te gaan waarbij (een gedeelte van) de buit van de woningoverval zou worden verkocht, zodat [medeverdachte 1] en [verdachte] gelijk zouden kunnen zien om hoeveel geld het gaat en de opbrengst ter plekke zou worden verdeeld.
Even later stapt [medeverdachte 3] de auto in. [medeverdachte 2] zegt hem dan dat hij wil dat vier maanden geen contact wordt gelegd en dat ook
die andere tweegeen contact meer moeten opnemen. Hij zegt vervolgens dat ze Opsporing Verzocht maar moeten terugkijken omdat ze dan meteen kunnen zien
hoe wij hebben lopen rennen om die kanker onzin te verkopen, want dat was gewoon onverkoopbaar.[medeverdachte 3] zegt dat
deze twee jongenshet nog niet eens tegen hun eigen schaduw hebben verteld.
Op 31 mei 2014 laat [medeverdachte 3] tijdens een gesprek met [medeverdachte 2] aan hem weten dat de twee zich aan het lijntje gehouden voelen. Het is al een paar maanden geleden en ze staan nu op het punt ‘naar de vakbond te stappen’. De volgende dag spreken ze elkaar opnieuw. [medeverdachte 3] doet aan [medeverdachte 2] verslag van een gesprek dat hij met onder andere
[verdachte]heeft gehad. [medeverdachte 3] zou in dat gesprek hebben gezegd dat hij (kennelijk
[verdachte]) voor
twintigakkoord is gegaan en dat het niet uit maakt of iemand anders er
negen tonaan verdient.
De rechtbank merkt hierbij op dat de waarde van de buit van de overval bij benadering negen ton is.
[medeverdachte 4] is op 10 juni 2014 aangehouden. Een dag later bevindt verdachte zich in zijn auto waar hij een gesprek voert met een onbekend gebleven man. [medeverdachte 2] spreekt zijn verbazing uit dat alleen [medeverdachte 4] is aangehouden. [medeverdachte 2] zegt dat
die apennog steeds buiten zijn,
die waren daar ook. Vervolgens vraagt de man aan [medeverdachte 2] wie er waren en daarop antwoordt [medeverdachte 2]:
In principe moet je het zo zien…we zijn met vier man. Twee apen, die andere aap die zogenaamde vriend van mij en deze Nederlandse jongen. Dus vijf totaal.
De rechtbank is er op basis van de hiervoor aangehaalde gesprekken en passages van overtuigd dat [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] en verdachte geld schuldig was naar aanleiding van de woningoverval, waarbij [medeverdachte 3] zich heeft opgeworpen als bemiddelaar.
Ondersteuning voor de betrokkenheid van verdachte bij de woningoverval vindt de rechtbank nog in de poging van [medeverdachte 3], nadat hij in verband met de woningoverval is opgepakt, om het dossier via zijn raadsvrouw aan verdachte te laten lezen. Daarover zegt hij vervolgens tegen zijn vriendin dat [verdachte] dan maar voorbereid is (
ik wist gewoon van dit is aftellen…[…] Snap je, laat het hem weten dan is hij voorbereid. ..[..] snap je want als ze je halen dan gaan ze je gelijk onder druk zetten). Kennelijk verwachtte [medeverdachte 3] dat verdachte in verband met de woningoverval zou worden aangehouden. Deze verwachting laat zich alleen verklaren doordat [medeverdachte 3] wist van de betrokkenheid van verdachte.
Resteert de vraag in welke rol verdachte betrokken is geweest bij de woningoverval, meer in het bijzonder of hij een van de door de aangevers omschreven overvallers is. De rechtbank beantwoordt deze laatste vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Uit de forensische onderzoeksresultaten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] na de overval in bezit was van de rol tape waarmee de slachtoffers tijdens de woningoverval zijn gekneveld. Op het uiteinde van de rol is een volledig DNA-profiel van [medeverdachte 1] aangetroffen. Daaruit leidt de rechtbank af dat het [medeverdachte 1] is geweest die het laatste stuk tape heeft afgescheurd, een stuk tape waarmee [slachtoffer 2] is gekneveld. Bovendien zijn op een van de achtergebleven stukken tape in de slaapkamer van de slachtoffers DNA-sporen van [medeverdachte 1] aangetroffen. Een en ander in onderlinge samenhang bezien dwingt tot de conclusie dat [medeverdachte 1] een van de twee overvallers is geweest.
De rechtbank overweegt dat de resultaten van het DNA-onderzoek ook voor verdachte belastend zijn. In het hierboven omschreven conflict met [medeverdachte 2] vormen verdachte en [medeverdachte 1] immers samen één partij. Zij zijn samen aanwezig tijdens de ontmoeting op 17 mei 2014 en in alle tapgesprekken en ovc-gesprekken worden verdachte en [medeverdachte 1] in één adem met elkaar genoemd. Beiden maken (via [medeverdachte 3]) bij [medeverdachte 2] aanspraak op betaling en zoals hierboven is geconcludeerd houdt deze aanspraak verband met de woningoverval. Mede gelet op de uitspraak van [medeverdachte 2] op 11 juni 2014 (“
we zijn met vier man. Twee apen, die andere aap die zogenaamde vriend van mij en deze Nederlandse jongen. Dus vijf totaal.”) kan het – al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien - niet anders dan dat verdachte de tweede overvaller is geweest.
De rechtbank wordt in die overtuiging gesterkt door de verklaring die [medeverdachte 4] op 3 juli 2014 bij de politie heeft afgelegd. Hij heeft daar immers verklaard dat [medeverdachte 2] hem heeft verteld dat de overval is gepleegd door de vrienden van [medeverdachte 3].
4.4.3.3 Scenario over verkoop van wiet
Verdachte heeft met betrekking tot de geldkwestie tussen hem en [medeverdachte 1] enerzijds en [medeverdachte 2] anderzijds verklaard dat dit ging over de verkoop van een partij wiet. Het zou gaan om een bedrag van EUR 3.000-. Hoewel medeverdachte [medeverdachte 1] het verhaal van verdachte op onderdelen heeft ondersteund als getuige ter terechtzitting, zijn de verschillen tussen de twee verklaringen over het bedrag waarover het dan zou gaan, opmerkelijk. Bovendien stelt de rechtbank vast dat het scenario geen ondersteuning vindt in de vele tapgesprekken in het dossier. Weliswaar wordt in één van die tapgesprekken gesproken over het “doorstoten” van een halve kilo wiet, maar uit dit gesprek blijkt geenszins dat dit een partij wiet zou zijn van verdachte of [medeverdachte 1] laat staan dat deze partij wiet de oorzaak zou zijn van het conflict met verdachte en [medeverdachte 1]. Maar bovenal valt het scenario niet te verenigen met de hiervoor genoemde gesprekken waarin een duidelijk verband wordt gelegd tussen de geldkwestie en de problemen die voortkwamen uit de overval op de woning.
Nu het alternatieve scenario niet past binnen de gegeven bewijsmiddelen dient het als ongeloofwaardig terzijde te worden geschoven.
Het door de raadsman opgeworpen mogelijke alternatieve scenario 2 vindt geenszins steun in andere bewijsmiddelen en is evenmin door verdachte zelf aangehaald. Dit scenario behoeft dan ook geen verdere bespreking en dient terzijde te worden geschoven.
Gelet op al het voorgaande – tezamen en in onderlinge samenhang bezien – acht de rechtbank bewezen dat verdachte één van de uitvoerende daders van de woningoverval is geweest.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de wettige bewijsmiddelen, zoals hiervoor onder 4.4.2. weergegeven, bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 18 februari 2014 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
  • een aantal foto's en
  • een familieboek en
  • mobiele telefoons (merk: Nokia en Samsung Galaxy Note II en
  • een bankpas van ING en
  • een geldbedrag van 6500 euro, en
  • een kentekenbewijs deel II behorende bij een Suzuki Splash en
  • paspoorten op naam gesteld van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
  • een hoeveelheid sieraden en
  • een schoudertas en
  • geldkistjes met daarin gulden munten en
  • een Koninklijke onderscheiding Ridder in de Orde van Oranje Nassau op naam van [slachtoffer 2] en
  • een consoleklok in boulle-stijl en
  • een schilderij van Matthijs Schoevaerdts (Spaans landschap met kerk) en
  • schilderijen van Frans van Severdonck (Dieren in landschappen) en
  • een schilderij van Arnold Marc Gorter (Bebost landschap) en
  • een schilderij van Isaac Israels (Bois de Boulogne) en
  • een schilderij van L. Barberini (Zuid-Europese marktscene) en
  • een schilderij van J. Bosboom (Kerkinterieur met figuren) en
  • een beeld van gekleurd glas (gemaakt door [dochter van slachtoffers]) en
  • een collectie judaïca zilver (ter waarde van 150.000 euro) en
  • een cameoglazen vaasje van Emile Galle en
  • een Hollandse geelkoperen Chanoeka lamp en
  • een schildpad parelmoer en een zilveren besnijdenisdoos en
  • een zilveren filigrein bruidskistje en
  • een rococo bronzen Menora en
  • een stel zilveren tafelkandelaars
  • zilveren bekertjes en schaaltjes en
  • een collectie van 11 grote stuks zilveren speelgoed en
  • een collectie van 26 stuks zilveren speelgoed en
  • grote zilveren sauskommen (met elk twee oren) en
  • antieke zilveren breipenhouders en
  • een zilveren lepeldoos (met oud-Hollands reliëfdecor) en
  • een zilveren antiek gegraveerde Chanoeka reiskandelaar en
  • een 3-delig achtkantig peper- en zout-mosterdstelletje met blauwglazen binnenbakjes en
  • een zilveren Hollands pepermuntdoosje en
  • een Hollands Empire kristallen mosterdpot en
  • zilveren speelgoed (te weten een kruiwagentje van [naam 2] te Antwerpen) en
  • zilveren vaasvormige tafelstrooiers en
  • een zilveren baluster tafelstrooier (met greep) en
  • een zilveren gecontourneerd ovalen bonbonschaaltje en
  • een zilveren achtkantige trommel (neo barokstijl met reliëfdecor van figuren) en
  • een zilveren schuitvormig dienblad (Louis XVI stijl) en
  • een zilveren bonbonmandje (Louis XVI stijl) en
  • een of meer zilveren tafelkandelaars en
  • een of meer zilveren gecontourneerde baluster tafelkandelaars en
  • 7 zilveren en pleet bekers (enkele met Hebreeuwse teksten) en
  • zilveren tafelkandelaars (laag model) en
  • een 5-delig Rouaan aardewerk polychroom kaststel en
  • een personenauto (Suzuki Splash [kenteken A]) met overschrijvingsbewijs,
(totale taxatiewaarde 811.470 euro), toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden gemakkelijk te maken welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer 1]
  • van achteren bij haar nek hebben beet gepakt en
  • een arm om haar nek hebben gelegd en
  • een hand op haar mond hebben gedrukt en
  • haar woning in hebben gesleurd en
  • de trap op hebben gesleurd en
  • hebben gezegd dat ze op haar knieën moest gaan zitten en "werk nou maar mee, anders doen we je man wat aan" en
  • haar polsen en enkels en bovenlichaam met tape hebben vast gebonden en
  • hebben gevraagd of ze een kluis had en
  • op haar knieën naar de kluis hebben getrokken en
  • hebben gezegd dat als het niet lukte met de code ze haar man verrot zouden slaan en
  • die [slachtoffer 1] hebben vastgepakt en
  • zijn polsen en enkels met tape hebben vastgebonden en
  • een sprei over zijn hoofd hebben gedaan en
  • hebben gezegd: "doe jij nou maar rustig anders doen wij jouw vrouw wat aan"
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
De eis van de officieren van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 (zes) jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman de rechtbank in het kader van de strafmaat verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met anderen een laffe en gewelddadige woningoverval gepleegd op een bejaard echtpaar. De woning van de slachtoffers is op brutale wijze binnengedrongen. De slachtoffers zijn vastgebonden en hebben zich moeten overleveren aan de wil van de daders. Het gebruik van bivakmuts en masker bij de overval heeft een afschrikwekkende indruk gemaakt op de slachtoffers. Door het vastbinden hebben zij verwondingen opgelopen. De slachtoffers zijn sterk geschaad in het gevoel van veiligheid in hun eigen huis, bij uitstek de plek waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. Verdachte en diens mededaders hebben de slachtoffers, waarvan de man in slechte gezondheid verkeerde, vastgebonden achtergelaten. Gelukkig hebben zij zich na enige tijd kunnen bevrijden, waardoor de gevolgen niet nog (veel) ernstiger waren, maar dat is niet aan verdachte te danken.
Bij de overval zijn goederen buitgemaakt die een bijzonder hoge waarde vertegenwoordigen, zowel financieel als emotioneel.
Gelet op de hiervoor beschreven wijze van handelen door verdachte kan slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur recht doen aan het feit. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moet voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte al vijf jaar een goede baan als ICT consultant heeft en dat hij nog nooit is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Deze omstandigheden wegen naar het oordeel van de rechtbank echter niet op tegen de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen die de slachtoffers daarvan hebben ondervonden. Daarbij betrekt de rechtbank voorts dat verdachte, gezien zijn ontkenning van enige betrokkenheid bij de overval, geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen.
Gelet op het feit dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – de onder 2 ten laste gelegde feiten niet bewezen acht, komt zij tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, passend bij straffen die in gelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank acht een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis
De raadsman heeft – kort gezegd – verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, althans de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis te laten voortduren, zodat verdachte de behandeling van een eventueel hoger beroep in vrijheid kan afwachten. Meer subsidiair heeft hij de rechtbank verzocht het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis in ieder geval niet op te heffen tot aan de verjaardag van zijn zoon.
De officier van justitie heeft zich tegen de verzoeken van de raadsman verzet.
De rechtbank oordeelt dat de grond voor de voorlopige hechtenis, mede gelet op de in dit vonnis gegeven beslissingen, ook thans nog aanwezig is.
De grond voor de voorlopige hechtenis is gelegen in de omstandigheid dat het gaat om een feit waarop een gevangenisstraf van 12 jaar is gesteld en de rechtsorde ernstig is geschokt.
Bij dit laatste overweegt de rechtbank tevens dat verdachte bij vonnis van heden is veroordeeld tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daarnaast heeft de onderhavige woningoverval en de strafzaak tegen verdachte en zijn medeverdachten veel publiciteit gehad.
De rechtbank dient bij het nemen van een beslissing over de voorlopige hechtenis de belangen van de samenleving, de slachtoffers en de verdachte tegen elkaar af te wegen en na te gaan of het voortduren van de voorlopige hechtenis ook wenselijk is. Bij die belangenafweging speelt de eis van rechtshandhaving een rol maar ook het bepaalde in het EVRM met betrekking tot de bescherming van het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid (artikel 5).
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een geval waarin een inbreuk op genoemd recht mag worden gemaakt, nu sprake is van rechtmatige detentie na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter. De rechtbank onderkent het belang van verdachte bij het afwachten van een eventueel hoger beroep in zijn zaak in vrijheid. Bij afweging van zijn belangen tegen de belangen van de samenleving en de slachtoffers, wegen laatstgenoemde belangen echter zwaarder. Dit brengt tevens een afwijzing van het schorsingsverzoek met zich mee.

9.Beslag

9.1
teruggave aan de rechthebbende
De onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de op de aangehechte beslaglijst genoemde goederen onder nummers 1, 2, 3, 4, 7, 8, 9 en 11 worden teruggegeven aan verdachte.

10.Benadeelde partijen

10.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[slachtoffer 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade, gelet op de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, op € 6.000,- (zesduizend euro). De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [slachtoffer 1], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het onder 1 primair bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 6.000,- (zesduizend euro).
10.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[slachtoffer 2],die inmiddels is overleden, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade, gelet op de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, op € 6.000,- (zesduizend euro). De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen en is op de voet van artikel 6:106 tweede lid, tweede volzin, van het Burgerlijk Wetboek, vatbaar voor overgang onder algemene titel op diens erfgenaam.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [slachtoffer 2], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het onder 1 primair bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 6.000,- (zesduizend euro).
10.3
Benadeelde partij [verzekeraar A]
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat [verzekeraar A] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Niet alleen strekt de werking van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering zich niet uit tot de mogelijkheid voor verzekeraars zich te voegen als benadeelde in het strafproces. Ook is de vordering zodanig ingewikkeld van aard dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. [verzekeraar A] is dan ook niet-ontvankelijk en kan de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart de dagvaarding nietig daar waar het de onder feit 2 ten laste gelegde passage:
(en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) op andere wijze) getracht (een deel) van bovengenoemde goederen te verkopenbetreft.
Verklaart het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder feit 1 bewezen verklaarde:
Diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4, 7, 8, 9 en 11 genummerde goederen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot € 6.000 (zesduizend euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1], aan de Staat
€ 6.000,- (zesduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 65 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot € 6.000 (zesduizend euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2], aan de Staat
€ 6.000,- (zesduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 65 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [verzekeraar A] niet-ontvankelijk in de vordering
Wijst af het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en T.T. Hylkema, rechters
en mr. D. Flikkenschild, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2015.