ECLI:NL:RBAMS:2015:2279

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
13/676541-11 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en oplichting door verdachte in Almere en Amsterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 20 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 55-jarige vrouw uit Almere, die werd beschuldigd van doodslag en oplichting. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van tien jaar opgelegd. Het slachtoffer, de 45-jarige broer van de ex-vriend van de verdachte, werd op 13 juni 2011 dood aangetroffen in de Weespertrekvaart. Bij sectie bleek dat het slachtoffer letsel aan de hals had, waaronder een breuk van het strottenhoofd, en dat hij was overleden door verstikking of verdrinking, mogelijk door een combinatie van beide. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk geweld had gebruikt, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De verdachte had ook een rol gespeeld in een oplichtingszaak waarbij zij de medeverdachte had bewogen tot het afgeven van geldbedragen. De rechtbank sprak de medeverdachte vrij van doodslag, maar veroordeelde de verdachte voor beide feiten. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/676541-11 (Promis)
Datum uitspraak: 20 april 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1960,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 en 26 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. Hoogerheide en van wat verdachte en haar raadslieden mrs. G.I. Roos en D.L.A.M. Pluijmakers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort samengevat en na wijziging op de zitting van 15 december 2014 – ten laste gelegd dat zij zich op 13 juni 2011 heeft schuldig gemaakt aan:
1. a. primair: medeplegen van moord of doodslag;
b. subsidiair: medeplichtig aan moord of doodslag;
c. meer subsidiair: medeplegen van zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
d. meer subsidiair: medeplichtigheid aan zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
e. meest subsidiair: medeplegen van dood door schuld;
2. wegmaken van een stoffelijk overschot om nasporing of vervolging te beletten;
3. nalaten hulp te verlenen;
van welk(e) feit(en) [slachtoffer 1] het slachtoffer is geworden.
2.2
Aan verdachte is voorts – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 31 juli 2011 heeft schuldig gemaakt aan:
4. oplichting van [medeverdachte] tot een bedrag van € 10.000,-.
2.3
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde
4.1
Inleiding
Op 17 juni 2011 is in de Weespertrekvaart ter hoogte van Stammerdijk [nummer 1] het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1], wonende te [plaats], aangetroffen. [1] De schouwarts heeft vervolgens geconcludeerd tot een niet natuurlijke dood, waarbij zij schatte dat [slachtoffer 1] 4 dagen dood was. [2] Bij sectie is onder meer letsel in de halsstreek geconstateerd, waaronder een breuk van het cricoïd, bloeduitstortingen in de weke delen van de hals, in de tongpunt en rond het tongbeen, alsmede een breuk van de zesde rib links en de zevende rib rechts. Daarnaast is een hoge concentratie ethanol in het bloed en de urine van [slachtoffer 1] aangetroffen. Uit sectie is geen zekere doodsoorzaak gebleken. Als mogelijke doodsoorzaken worden genoemd verstikking ten gevolge van samendrukkend geweld op de hals of verdrinking, waarbij ook een combinatie van beide mogelijk is (geweld op de hals waardoor bewustzijnsverstoring, dan te waterraking en verdrinking). [3]
Uit het onderzoek van de politie en de verklaringen van verdachten [verdachte] en [medeverdachte] blijkt het volgende. [slachtoffer 1] is op 13 juni 2011 ‘s ochtends door zijn buurman [persoon 1] [4] gezien en is daarna bij zijn moeder langsgegaan. [5] Vervolgens is hij ’s middags bij [verdachte] (de ex-vriendin van zijn broer [broer 1 van slachtoffer]) en haar zoontje [zoon 1 van verdachte] in Almere op bezoek geweest. [verdachte] heeft aan het einde van de middag [medeverdachte] gebeld om haar en [slachtoffer 1] op te komen halen met de auto. [6] Rond 18.30 uur hebben [medeverdachte], [verdachte] en [slachtoffer 1] [zoon 1 van verdachte] bij [dochter van verdachte] (hierna: ‘[dochter van verdachte]’), de dochter van [verdachte], afgezet. [dochter van verdachte] verklaart te hebben gezien dat [slachtoffer 1] uit de auto stapte, naar haar zwaaide en toen weer in de auto ging zitten. Er is haar toen niets aan [slachtoffer 1] opgevallen. Hij was gewoon vriendelijk. [7] Vervolgens hebben [medeverdachte], [verdachte] en [slachtoffer 1] vanaf ongeveer 18.30 uur tot ongeveer 23.00 uur in de auto van [medeverdachte] rondgereden. Ze zijn na het bezoek aan [dochter van verdachte] naar de woning van [medeverdachte] gegaan, vervolgens via de snelweg richting Amsterdam gereden, bij Muiderberg gekeerd en terug naar Almere gereden. Ze hebben in Almere enige tijd verbleven/stilgestaan, ze zijn vervolgens weer richting Amsterdam gereden, zijn bij Amsterdam Zuid-Oost langs de Weespertrekvaart naar Weesp gereden en vanuit Weesp weer terug naar Amsterdam. [8] Tussen 22.30 uur en 23.00 uur zijn ze gestopt bij een parkeerhaven aan de Weespertrekvaart [9] ter hoogte van Stammerdijk [nummer 2]. [10] Aldaar, niet ver van de locatie waar een paar dagen later zijn stoffelijk overschot is aangetroffen, [11] is [slachtoffer 1] te water geraakt. Verdachten zijn vervolgens zonder [slachtoffer 1] naar huis gereden. [12]
Getuigen [getuige 1] [13] en [getuige 2] [14] voeren rond dat tijdstip met hun boot op de Weespertrekvaart en hebben toen in de buurt van de parkeerhaven twee personen bij het water gezien. Getuige [getuige 1] heeft bij thuiskomst 112 gebeld en gemeld: Er stond een auto. Er liepen twee mensen en een van die mensen in het schemerdonker was een Thaise vrouw, in ieder geval Aziatisch. Het leek wel of er iets of iemand aan de kade hing en dat/die kreeg een zetje en daarna hoorden we nog wat gespartel. We zijn er daarna langzaam naartoe gedobberd en konden eigenlijk niets meer zien. Het enige was dat er twee schoenen in het water dreven. [15]
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachten [slachtoffer 1] op 13 juni 2011 opzettelijk (al dan niet met voorbedachten rade) van het leven hebben beroofd of anderszins een aandeel in of schuld aan zijn overlijden, dan wel het wegmaken van zijn lijk hebben gehad.
4.2
Verklaringen verdachten
4.2.1
Verdachte [verdachte]
Tijdens haar eerste verklaring als getuige heeft [verdachte] op 5 juli 2011 verklaard dat zij en [medeverdachte] [slachtoffer 1] rond 20.00/21.00 uur op 13 juni 2011 met de auto hebben afgezet bij een hotel bij de Gaasperplas. [16] Als verdachte heeft zij zich tijdens de eerste verhoren bij de politie op haar zwijgrecht beroepen. [17] Tijdens de eerste terechtzitting van 22 november 2011, tijdens nadere verhoren en de terechtzittingen van 24 en 26 maart 2015 heeft zij – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. [slachtoffer 1] kwam onverwachts bij haar op bezoek om met [zoon 1 van verdachte] te spelen. Hij had zelf bier meegenomen en heeft dat opgedronken bij haar thuis. [slachtoffer 1] had geen geld om terug naar huis te gaan. Ze heeft daarom [medeverdachte] gebeld om hem naar huis te brengen. Ze hebben [zoon 1 van verdachte] bij [dochter van verdachte] afgezet en zijn vervolgens naar het huis van [medeverdachte] gegaan om zijn autopapieren op te halen die hij was vergeten. Ze weet niet meer waarom ze vervolgens zolang hebben rondgereden. Ze zijn op een gegeven moment bij de parkeerhaven aan de Weespertrekvaart gestopt omdat er rook uit de motorkap van de auto kwam en omdat [medeverdachte] dan wel [slachtoffer 1] moest(en) plassen. [slachtoffer 1] was dronken en lag omlaag en opzij op de achterbank. [medeverdachte] heeft hem uit de auto geholpen. Ze heeft niet gezien waar zij naartoe zijn gelopen omdat ze zelf ging roken. Toen ze aan het roken was hoorde ze [slachtoffer 1] opeens om hulp roepen. Ze zag dat [slachtoffer 1] in het water was geraakt. Hij hield de rand vast bij de het gras en kwam tot borsthoogte boven het water uit. Hij riep: “Help, help”. Ze is hem gaan helpen. Ze is op haar knieën gegaan en heeft hem een hand gegeven. Het lukte [slachtoffer 1] niet om naar boven te komen. Ze heeft [medeverdachte] geroepen om te komen helpen. [medeverdachte] kwam en heeft haar hand van de hand van [slachtoffer 1] losgemaakt. Hij zei: “Straks val je in het water en je kunt niet zwemmen”. [medeverdachte] hielp haar omhoog. Ze zei tegen [medeverdachte] dat hij [slachtoffer 1] moest helpen. [medeverdachte] zei dat het niet zijn probleem was en dat de mensen op de boot, die zij zagen varen op de Weespertrekvaart, [slachtoffer 1] zouden helpen. Ze heeft [slachtoffer 1] levend in het water achtergelaten. Ze zijn naar de auto gelopen en zijn weggereden. Ze weet niet hoe [slachtoffer 1] aan het letsel is gekomen. Zij heeft dit niet gedaan. [18]
4.2.2
Verdachte [medeverdachte]
wilde bij zijn eerste verhoor door de politie op 19 augustus 2011 op advies van zijn advocaat geen verklaring afleggen over wat er die avond was gebeurd. Hij heeft vanaf zijn tweede verhoor bij de politie – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. [verdachte] belde hem om [slachtoffer 1] weg te brengen. Hij wilde eigenlijk niet maar zij bleef maar aandringen waardoor hij het toch heeft gedaan. [19] Zij zei dat het voor de laatste keer zou zijn dat hij [slachtoffer 1] weg moest brengen. [20] Nadat ze [zoon 1 van verdachte] bij [dochter van verdachte] hadden afgezet zijn ze langs zijn huis gegaan om de autopapieren op te halen die hij was vergeten. Bij de afslag Muiderberg kreeg [verdachte] een telefoontje van de zus van [persoon 2] die geld zou brengen. Dit betreft de [persoon 2] over wie hij heeft verklaard in zijn aangifte van oplichting door [verdachte]. [verdachte] zei dat ze terug naar Almere moesten omdat de zus van [persoon 2] geld zou komen brengen. Ze zijn daarop terug naar Almere gereden. De zus van [persoon 2] kwam niet en [verdachte] zei op een gegeven moment dat ze wel weer weg konden gaan. Ze zijn weer richting Amsterdam gereden. [verdachte] bepaalde de route. Ze zijn onderweg nog een aantal keer gestopt vanwege problemen met de motor en om te tanken. [verdachte] heeft een tijdje achterin bij [slachtoffer 1] in de auto gezeten waarna ze weer voorin is gaan zitten. Ze zijn op een gegeven moment bij de parkeerhaven aan de Weespertrekvaart gestopt omdat [slachtoffer 1] zei dat hij daar een afspraak had, er rook uit de motorkap van de auto kwam en omdat [slachtoffer 1] moest plassen. [slachtoffer 1] lag op dat moment achterin met het hoofd op de vloer in het midden van de auto en zijn knieën opgetrokken. Hij weet niet hoe [slachtoffer 1] daar terecht is gekomen. Hij heeft op een gegeven moment wel een plof/dreun gehoord. Hij heeft [slachtoffer 1] bij de parkeerhaven aan de Weespertrekvaart uit de auto geholpen zodat hij kon gaan plassen bij een boom. Hij is zelf naar de motor van de auto gaan kijken en ook gaan plassen. Hij hoorde [verdachte] om hulp roepen en zag dat [slachtoffer 1] in het water stond. Hij kwam tot borsthoogte boven het water uit. [verdachte] schreeuwde dat ze door [slachtoffer 1] in het water werd getrokken. Ze lag op haar buik en [slachtoffer 1] had haar vast bij haar been. Hij heeft de hand van [slachtoffer 1] losgemaakt van het been van [verdachte]. Hij wilde [slachtoffer 1] uit het water helpen maar [slachtoffer 1] begon met water te spatten en zwom vervolgens met krachtige slagen weg in de richting van een boot. De mensen van de boot staken een stok naar [slachtoffer 1] uit en [slachtoffer 1] pakte de stok. Hij dacht dat [slachtoffer 1] veilig was. Ze zijn toen weggegaan. Hij weet niet hoe [slachtoffer 1] aan het letsel is gekomen. Hij heeft dat zelf niet gedaan. [verdachte] en haar zoon [zoon 2 van verdachte] wilden van hem dat hij dezelfde verklaring zou afleggen als [verdachte], maar dat heeft hij niet gedaan. [21]
4.3
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – kort samengevat onder verwijzing naar haar schriftelijk requisitoir – op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde medeplegen van doodslag, bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie stelt dat [slachtoffer 1] door een misdrijf om het leven is gebracht en baseert zich daarbij op de omstandigheden waaronder het lichaam van [slachtoffer 1] is aangetroffen, en het hem toegebrachte letsel in de hals en de ribben. Gezien het tijdsverloop, de letseldatering alsmede de aanwezigheid van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in de vijf uur voorafgaand aan het moment waarop het slachtoffer te water is geraakt moeten beide verdachten hiervoor verantwoordelijk zijn. Zij hebben geen verklaring over een toedracht afgelegd, hoewel het ernstige letsel en de urenlange autorit wel tot een verklaring nopen. De officier van justitie heeft onvoldoende informatie om tot een vaststelling van voorbedachte rade te komen en concludeert derhalve tot doodslag. Zij heeft verder verzocht verdachte van het onder 2 en 3 ten laste gelegde vrij te spreken.
4.4
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben zich – kort samengevat onder verwijzing naar hun pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, nu uit het dossier onvoldoende blijkt dat [slachtoffer 1] is gedood door verdachte en/of medeverdachte, dat het onvoldoende duidelijk is welke handelingen door hen beiden of afzonderlijk zouden zijn gepleegd en of en in welke mate deze hebben bijgedragen aan het overlijden van [slachtoffer 1].
4.5
Het oordeel van de rechtbank
4.5.1
Moment van overlijden
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat [slachtoffer 1] op 13 juni 2011 is overleden. Zijn stoffelijk overschot is op 17 juni 2011 [22] in het water aangetroffen niet ver van de plek waar hij op 13 juni 2011 in het water is geraakt. [23] De schouwarts heeft geconcludeerd tot een niet natuurlijke dood, waarbij zij schatte dat [slachtoffer 1] 4 dagen dood was. [24] Het scenario van de verdediging dat [slachtoffer 1] op 13 juni 2011 weer levend uit het water kan zijn gekomen en naar huis kan zijn gegaan, waarna hij vervolgens op een later moment opnieuw rond dezelfde locatie in de Weespertrekvaart kan zijn geraakt en kan zijn komen te overlijden, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Uit de getuigenverklaringen waarnaar de raadsman van medeverdachte verwijst, blijkt ook niet dat getuigen [slachtoffer 1] na 13 juni 2011 nog levend hebben gezien. Getuige [broer 2 van slachtoffer] [25] noemt weliswaar 14 juni 2011 als datum waarop hij zijn broer voor het laatst heeft gezien, maar uit zijn verklaring blijkt duidelijk dat hij 13 juni 2011 bedoelt. Hij verklaart immers dat hij [slachtoffer 1] voor het laatst bij zijn moeder thuis heeft gezien de dag nadat [slachtoffer 1] met de familie was gaan vissen. [slachtoffer 1] kwam toen zijn zonnebril ophalen. Uit de verklaringen van andere getuigen, onder wie de moeder van [slachtoffer 1] [26] , blijkt dat de familie op 12 juni 2011 is gaan vissen en dat [slachtoffer 1] de volgende dag, dus 13 juni 2011, rond het middaguur zijn zonnebril heeft opgehaald bij zijn moeder. Uit de verklaring van [broer 3 van slachtofffer] [27] , broer van het slachtoffer, leidt de rechtbank af dat hij niet meer precies weet op welke datum hij zijn broer voor het laatst heeft gezien. Hij noemt namelijk dagen van de week en data die niet bij elkaar passen. Zo verklaart hij op maandag 18 juni 2011 naar Suriname te zijn vertrokken en de zaterdag daarvoor zijn broer voor het laatst te hebben gezien. Het is dus zeer goed mogelijk dat hij maandag 13 juni 2011 en zaterdag 11 juni 2011 bedoelt. Getuige [getuige 3] [28] verklaart niet meer te weten of hij [slachtoffer 1] op maandag 13 juni of dinsdag 14 juni 2011 voor het laatst heeft gezien. De verklaring van [broer 1 van slachtoffer] [29] dat zijn broer 2 á 3 dagen voordat zijn stoffelijk overschot werd gevonden hem heeft gebeld in Suriname, past bij de bevindingen van het historisch telefoonverkeer waaruit blijkt dat er op 13 juni 2011 om 17.08 vanaf het mobiele nummer van het slachtoffer 47 seconden is uitgebeld naar het Surinaamse telefoonnummer van [broer 1 van slachtoffer]. [30] Uit deze verklaring kan derhalve evenmin de conclusie worden getrokken dat [slachtoffer 1] na 13 juni 2011 nog heeft geleefd.
De rechtbank heeft met de verdediging en de officier van justitie geen reden om te twijfelen aan de verklaring van verdachten en getuige [dochter van verdachte] dat [slachtoffer 1] nog leefde en er nog niets met hem aan de hand was toen verdachten en [slachtoffer 1] op 13 juni 2011 rond 18.30 het zoontje van [verdachte] bij [dochter van verdachte] hebben afgezet.
Dit betekent dat [slachtoffer 1] is overleden op 13 juni 2011 tussen ongeveer 18.30 uur en 23.00 uur en dus in aanwezigheid van verdachten of kort nadat hij te water is geraakt en verdachten zijn weggereden.
4.5.2
Letsel en doodsoorzaak
Bij de sectie zijn geen anatomische afwijkingen vastgesteld en bleek ook overigens niet van ziekelijke afwijkingen aan het strottenhoofd of andere ziekelijke orgaanafwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis zouden kunnen zijn geweest. Uit de sectiebevindingen zijn als mogelijke doodsoorzaken naar voren gekomen verstikking ten gevolge van samendrukkend geweld op de hals of verdrinking, waarbij ook een combinatie van beide mogelijk is (geweld op de hals waardoor bewustzijnsverstoring, dan te waterraking en verdrinking). [31] Andere oorzaken zijn niet aannemelijk geworden zodat de rechtbank er vanuit gaat dat [slachtoffer 1] door één van deze twee oorzaken of een combinatie van beide is overleden. Welke van deze oorzaken uiteindelijk daadwerkelijk tot het overlijden van [slachtoffer 1] heeft geleid kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld.
Verdachten hebben geen sluitende verklaring afgelegd over hetgeen zich in de bewuste periode heeft afgespeeld en hoe het bij het slachtoffer geconstateerde letsel is ontstaan. Op grond van andere bewijsmiddelen kan echter wel het een en ander worden vastgesteld ten aanzien van het letsel en het te water geraken van [slachtoffer 1] en de rol van verdachten daarbij.
4.5.2.1 Halsletsel
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] is geconstateerd dat de eerste kraakbeenring onder het strottenhoofd, het cricoïd, aan de voorzijde was gebarsten en dat er bloeduitstortingen in de weke delen rondom het cricoïd waarneembaar waren, alsmede rond het tongbeen en in de tongpunt. Uit de rapportages van de deskundigen, pathologen Kubat en Van de Goot, volgt dat het letsel aan de hals op zichzelf niet dodelijk hoeft te zijn maar dat het geweld op de hals tot bewustzijnsverlies en als het iets langere tijd aanhoudt tot de dood kan leiden. [32] De deskundigen Kubat en Van de Goot zijn het erover eens dat het letsel past bij inwerking van uitwendig, mechanisch, stomp, botsend of samendrukkend geweld op de hals. Alle bloeduitstortingen in de halsregio zijn volgens de deskundigen bij leven ontstaan, maximaal een uur voor het overlijden van [slachtoffer 1]. [33]
Van de Goot heeft verklaard dat het geweld op de hals tot de breuk van het cricoïd heeft geleid. [34] Kubat heeft verklaard het iets waarschijnlijker te achten dat het letsel aan het cricoïd en de bloeduitstortingen in de weke delen (bindweefsel en spieren) van de hals tegelijkertijd zijn ontstaan. [35]
Gelet op de omstandigheid dat de bloeduitstortingen in de hals zich op hetzelfde niveau bevinden als de breuk van het cricoïd en zowel de bloeduitstortingen als de breuk van het cricoïd passen bij geweld op de hals gaat de rechtbank er vanuit dat dit letsel tegelijkertijd in het kader van hetzelfde geweld bij leven is ontstaan, maximaal een uur voor het overlijden van [slachtoffer 1]. Aangezien [slachtoffer 1], zoals hiervoor vastgesteld, tussen ongeveer 18.30 uur en 23.00 uur is overleden en hij op 18.30 uur nog in normale toestand in de auto zat toen [zoon 1 van verdachte] bij [dochter van verdachte] werd afgezet, kan worden aangenomen dat het halsletsel tussen ongeveer 18.30 uur en het tijdstip van overlijden, uiterlijk ongeveer 23.00 uur, is ontstaan.
Aan de deskundigen is gevraagd welk botsend of samendrukkend geweld dit letsel kan hebben veroorzaakt. Beide deskundigen hebben gerapporteerd dat dit soort letsel optreedt na krachtig omsnoeren (verhangen), krachtig samenknijpen (wurgen) of krachtig botsen (slaan of schoppen tegen of vallen op). [36] Ter terechtzitting heeft Kubat aanvullend verklaard dat dit letsel vooral vaak voorkomt bij het slaan of schoppen tegen de hals en dat er grote krachten nodig zijn om het cricoïd te breken. [37] Van de Goot heeft verklaard dat bij het krachtig slaan met of vallen op een voorwerp er meer huidbeschadiging te verwachten is dan bij [slachtoffer 1] is geconstateerd. [38] Kubat heeft verklaard dat als de hals was afgedekt met kleding er geen huidbeschadigingen hoeft op te treden bij krachtig slaan met of vallen op een voorwerp. [39]
Voordat de rechtbank verdere conclusies trekt ten aanzien van het halsletsel, gaat de rechtbank eerst in op het ribletsel.
4.5.2.2 Ribbreuken
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] is een breuk van de zesde rib links (zijwaarts) en een breuk van de zevende rib rechts (zijwaarts), met kleine omgevende bloeduitstortingen geconstateerd. [40] Kubat heeft ter terechtzitting verklaard dat deze ribbreuken tussen de nul tot tien dagen oud kunnen zijn en dat een mens gemiddeld genomen veel hinder van dergelijk letsel ondervindt. Zij stelt dat de breuken bij leven zijn ontstaan door uitwending mechanisch stomp botsend geweld, zoals een slag, vallen of botsen. De ribbreuken, aan de rechter- en linkerzijde van het lichaam van [slachtoffer 1] impliceren dat voor het ontstaan hiervan in ieder geval twee keer een krachtige inwerking van geweld, op het lichaam moet hebben plaatsgevonden, zowel links als rechts, zeker nu bij het slachtoffer geen sprake was van botontkalking. [41]
4.5.2.3 Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat het ribletsel net als het halsletsel op 13 juni 2011 tussen ongeveer 18.30 uur en het tijdstip van overlijden, uiterlijk ongeveer 23.00 uur, is ontstaan. Er zijn geen aanwijzingen dat [slachtoffer 1] voor 13 juni 2011 om 18.30 uur al ribbreuken had. Verschillende personen hebben [slachtoffer 1] op 12 en 13 juni 2011 nog gezien en gesproken. Niemand heeft verklaard dat hun iets aan [slachtoffer 1] is opgevallen of dat hij klaagde over pijn. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat wanneer [slachtoffer 1] dit letsel al had opgelopen vóór 13 juni 2011 hij het niet aan zijn familie zou hebben verteld of dat zijn familie het niet zou hebben opgemerkt. Daarbij is zowel het halsletsel als het ribletsel ontstaan door uitwendig mechanisch geweld, wat de conclusie ondersteunt dat beide letsels rond hetzelfde tijdstip zijn ontstaan.
4.5.2.4 Handelingen die het letsel kunnen hebben veroorzaakt
[medeverdachte] heeft in zijn verklaringen een verloop van de avond geschetst waarin hij voortdurend in het gezelschap van [verdachte] en [slachtoffer 1] is geweest. Dat past goed bij de bevindingen ten aanzien van de bewegingen van [verdachte] telefoon die avond, waaruit blijkt dat zij de avond grotendeels in een rijdende auto heeft doorgebracht. [medeverdachte] heeft geen enkel moment beschreven waarin hij langere tijd van de zijde van [verdachte] en [slachtoffer 1] is geweken. Het dossier bevat niets dat enige aanleiding geeft om aan dat onderdeel van de verklaringen van [medeverdachte] te twijfelen, zodat de rechtbank die in zoverre als geloofwaardig aanmerkt. Verdachten waren dus op 13 juni 2011 in eerder genoemde tijdspanne alleen met [slachtoffer 1]. Nu het halsletsel alsmede de ribbreuken in die periode zijn ontstaan, acht de rechtbank het, gelet op de combinatie van het geconstateerde letsel en de wijze waarop het letsel moet zijn ontstaan, zeer onaannemelijk dat verdachten niets zouden hebben gemerkt van dergelijk letsel of van de manier waarop het letsel bij [slachtoffer 1] is ontstaan.
De rechtbank acht het ook zeer onwaarschijnlijk dat [slachtoffer 1] het letsel door vallen op of stoten tegen een voorwerp heeft opgelopen tijdens een moment dat verdachten niet hebben opgelet. Gelet op de aard van het letsel, te weten uitgebreid halsletsel en gebroken ribben links en rechts, zou [slachtoffer 1] dan meerdere keren hard moeten zijn gevallen of gebotst terwijl verdachten dit niet hebben gezien. Een enkele val van de achterbank van de auto, waarover [medeverdachte] heeft verklaard, kan dit letsel niet verklaren. Uit de verklaring van de deskundigen blijkt bovendien dat bij een val op de hals over het algemeen meer beschadiging van de huid dan is geconstateerd bij [slachtoffer 1] mocht worden verwacht, aangezien de hals van [slachtoffer 1] niet bedekt was met kleding. [42]
De rechtbank gaat er op grond van het voorgaande vanuit dat het geconstateerde letsel door menselijk gewelddadig handelen in de vorm van krachtig slaan of schoppen op de ribben en krachtig slaan, schoppen, vastpakken of, samendrukken op/van de hals is veroorzaakt. Gelet op de periode waarbinnen het letsel is ontstaan en de verklaringen van verdachten, komen alleen [verdachte] en [medeverdachte] als veroorzakers van dit geweld in aanmerking.
4.5.3
Toestand waarin en manier waarop [slachtoffer 1] te water is geraakt
4.5.3.1 Vaststellingen rechtbank
De verdachten hebben verklaard dat zij die avond met [slachtoffer 1] bij de Weespertrekvaart zijn geweest, dat [slachtoffer 1] te water is geraakt en dat zij een boot hebben gezien. [43] Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat dit hun boot is geweest.
De rechtbank leidt uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] af dat [medeverdachte] en [verdachte] de personen zijn geweest die zij rond 23.00 uur bij de waterkant van de Weespertrekvaart hebben gezien en dat [slachtoffer 1] het vrij grote object is geweest dat zij, de Aziatische vrouw, [verdachte], op de kade met haar armen eromheen vast hebben zien houden. Zij verklaren dat de vrouw het object het water in duwde althans liet glijden, waardoor het object met een plons in het water viel. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren allebei dat het object niet bewoog en dat zij geen hulpgeroep hebben gehoord. [44]
Op basis van deze verklaringen en op basis van het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel stelt de rechtbank vast dat bij [slachtoffer 1] op het moment dat [verdachte] hem in het water duwde of liet glijden op zijn minst sprake was van een verlaagd bewustzijn, als hij niet al volledig bewusteloos of dood was. Dit past bij de verklaringen van de deskundigen dat het geweld op de hals snel tot bewustzijnsverlies kan leiden en, als het iets langere tijd aanhoudt, tot de dood. [45]
4.5.3.2 Verklaringen verdachten ongeloofwaardig
De rechtbank acht de verklaringen van verdachten over wat er bij de Weespertrekvaart zou zijn gebeurd, gelet op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel, ongeloofwaardig. Verdachten hebben ook tegenstrijdig verklaard en geven elkaar min of meer de schuld, wat erop duidt dat zij iets te verbergen hebben. Daarbij heeft [verdachte] aanvankelijk als getuige verklaard dat [slachtoffer 1] eerder op de avond was afgezet bij een hotel in Gaasperplas. Vervolgens heeft zij zich als verdachte gedurende de politieverhoren op haar zwijgrecht beroepen. Pas op de zitting van 22 november 2011 heeft zij een verklaring afgelegd waar de Weespertrekvaart in voorkomt, nadat zij het dossier heeft kunnen bestuderen. De rechtbank merkt met betrekking tot de verklaringen van verdachten verder nog het volgende op.
Uit dieptemetingen in de Weespertrekvaart in de omgeving van de betreffende parkeerhaven blijkt dat de Weespertrekvaart aldaar gemiddeld 2.25 meter diep was. Het ondiepste punt was bij 1.50 meter, gemeten op een plek aan de waterkant waar de walkant was ingestort. [46] Dit betekent dat [slachtoffer 1], lengte 1.69 cm [47] niet in het water kon staan en al helemaal niet tot borsthoogte boven het water kon uitkomen, zoals [medeverdachte] en [verdachte] hebben verklaard.
De getuigen [getuige 2] en [getuige 1] zijn door de rechter-commissaris en bij de reconstructies op 6 en 7 maart 2012 gevraagd of het zou kunnen dat de vrouw het object niet in het water duwde maar eruit probeerde te halen, zoals [verdachte] heeft verklaard, of dat [verdachte] door het object werd vastgehouden, zoals [medeverdachte] heeft verklaard. [getuige 1] verklaarde dat het volgens hem niet mogelijk was dat de vrouw probeerde iets uit het water te halen want dan zou zij zich over de waterrand moeten richten en dat heeft hij niet gezien. Hij heeft geen gooi of worp gezien maar had de indruk dat ze iets in het water gooide. [48] Het kwam op [getuige 1] over dat zij probeerde het voorwerp in het water te krijgen. [49] [getuige 2] sluit het niet uit dat de vrouw zelf werd vastgehouden, maar hij verklaart dat het in zijn beleving was alsof de vrouw het object van zich afdeed. Hij kan het niet met 100% zekerheid zeggen maar het leek hem het besluit van de vrouw om het object los te laten en niet andersom. [50] De verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] vinden dus niet alleen geen steun in elkaars verklaringen maar ook niet in de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2].
De rechtbank acht het verder volstrekt ongeloofwaardig dat [slachtoffer 1] met het uitgebreide halsletsel en de gebroken ribben zou zijn weggezwommen, zoals [medeverdachte] heeft verklaard. Dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] korte tijd iets van gespartel meenden op te merken zou verklaard kunnen worden door het te water raken van [slachtoffer 1] of wellicht van het gooien van de herenschoenen die zij kort daarna in het water zagen drijven op de plaats waar [slachtoffer 1] in het water was verdwenen. Volgens zijn moeder, broer en zus kon [slachtoffer 1] bovendien niet zwemmen en was hij bang voor water. [51]
4.5.3.3 Alternatief scenario: zelfmoord
De raadslieden hebben tot slot nog als alternatief scenario aangevoerd dat [slachtoffer 1] vrijwillig het water in zou kunnen zijn gegaan en zichzelf van het leven zou kunnen hebben beroofd. De rechtbank acht dit reeds niet aannemelijk gelet op al het geconstateerde letsel, waarvoor dit scenario geen verklaring geeft. Dat het slachtoffer zodanig neerslachtig of zelfs depressief was dat hij het leven niet meer zag zitten, kan uit het dossier ook geenszins worden afgeleid. Kort voor zijn dood was het slachtoffer vrolijk [52] en maakte hij nog plannen om naar Suriname te reizen. [53]
4.5.3.4 Zichtbaarheid op 13 juni 2011
Door de verdediging is aangevoerd dat de zichtbaarheid aan de Weespertrekvaart dusdanig slecht was dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet goed hebben kunnen zien wat er zich langs de waterkant heeft afgespeeld. De verdediging wijst op de video-opnamen van de reconstructies op 6 en 7 maart 2012. De rechtbank overweegt dat de reconstructies, ten opzichte van 13 juni 2011, ruim drie maanden eerder in het jaar hebben plaatsgevonden. In de maand juni is het tot later in de avond licht dan in de maand maart. De politie heeft geprobeerd met de keuze van het tijdstip (een uur na zonsondergang) de situatie van 13 juni 2011 zoveel mogelijk te benaderen. Dat betekent echter niet dat de zichtbaarheid tijdens de reconstructie volledig representatief is voor de datum van het incident op 13 juni 2011, zoals ook wordt opgemerkt door de getuigen tijdens de reconstructies. Getuige [getuige 1] [54] heeft verklaard dat het op een fractie na donker was en dat hij vooral schimmen heeft gezien. Getuige [getuige 2] [55] heeft verklaard dat het ’verder dan schemerig maar niet heel donker’ was. [medeverdachte] heeft verklaard dat het redelijk licht was of ‘misschien heel licht’; in ieder geval ‘goed licht’. [56] De getuigen verbleven voorts al enige tijd in het donker zodat hun ogen zich ook hadden aangepast aan het licht ter plaatse. Kennelijk was de zichtbaarheid in ieder geval voldoende om bijvoorbeeld correct te kunnen waarnemen dat [verdachte] een Aziatisch uiterlijk heeft en [medeverdachte] ‘Hollands uitziend’ is, zoals [getuige 2] [57] heeft verklaard. [getuige 2] en [getuige 1] hebben bovendien beiden telkens nauwgezet verklaard wat zij hebben waargenomen en daarbij ook benoemd over welke waarnemingen zij twijfelden en welke details zij door de duisternis niet hebben kunnen zien. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd met betrekking tot de zichtbaarheid op 13 juni 2011 geeft dan ook geen reden om aan de verklaringen van de getuigen te twijfelen.
4.5.4
De rollen van [verdachte] en [medeverdachte]
Hiervoor is vastgesteld dat [verdachte] de persoon is geweest die [slachtoffer 1] in het water heeft geduwd of laten glijden in een toestand van op zijn minst verlaagd bewustzijn (als al niet dood) ten gevolge van gewelddadig menselijk handelen. De vraag die de rechtbank vervolgens nog dient te beantwoorden is welke rol verdachten tezamen of afzonderlijk ten aanzien van het geweld hebben gespeeld.
4.5.4.1 Persoonlijkheden verdachten en hun onderlinge verhouding
Voor de beantwoording van de vraag wie het geweld op [slachtoffer 1] heeft toegepast, zijn de persoonlijkheden van de verdachten en hun onderlinge verhouding van belang. Uit het dossier valt daaromtrent het volgende af te leiden.
Getuigen uit de familie van [verdachte] beschrijven [medeverdachte] als een lieve man [58] en een aardige man die geen vlieg kwaad doet. [59] Zijn schoondochter, zoon, schoonzus en broer hebben hem ook nog nooit kwaad gezien. [medeverdachte] was bij [verdachte] in dienst als hulp in de huishouding in het kader van een aan [verdachte] toegekend persoonsgebonden budget. [verdachte] stond volgens zijn broer en schoonzus bij hem op de eerste plaats. [60] Zij had hem erg onder de duim en zij gebruikte hem als sloofje, aldus zijn schoonzus, zoon en [broer 1 van slachtoffer]. [61] Naar eigen zeggen had [medeverdachte] amoureuze gevoelens voor [verdachte], [62] had hij buiten haar geen vrienden en was zij eigenlijk het enige contact dat hij had. [63] [medeverdachte] wordt door getuigen ook beïnvloedbaar en naïef genoemd. [64] Dit blijkt ook uit het oplichtingsdossier en het psychologisch rapport [65] dat over [medeverdachte] is opgemaakt.
Er zijn getuigen die [verdachte] omschrijven als een aardige vrouw. Uit (getuigen-) verklaringen van [zus 1 van slachtoffer] (zus van het slachtoffer), [zus van verdachte] (zus van [verdachte]), [vriendin van verdachte] (vriendin/kennis van [verdachte]) en buren blijkt echter ook dat [verdachte] dominant is, liegt en haar omgeving manipuleert om haar eigen doelen te bereiken. [66] Dit wordt ook ondersteund door het psychiatrisch rapport dat over haar is opgemaakt. [67]
Een veelzeggende illustratie (en bevestiging) van wat hiervoor is opgemerkt over de persoonlijkheden van de verdachten is te vinden in de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebezigd voor het bewijs van de aan [verdachte] ten laste gelegde oplichting. De rechtbank verwijst naar wat daarover is opgemerkt bij de bespreking en de bewijsmiddelen van dat feit. Opmerkelijk aan de gang van zaken bij die oplichting is dat [verdachte] gedurende een lange tijd een listige en manipulatieve dubbelrol speelde richting [medeverdachte], die zich op zijn beurt op een goedgelovige manier keer op keer door haar bij de neus liet nemen. [verdachte] heeft er met deze oplichting blijk van gegeven dat zij over de capaciteiten beschikt om tamelijk ingewikkelde verdichtsels te verzinnen en dit gedurende langere tijd vol te houden. Ook heeft zij bewezen er geen been in te zien het goedgelovige karakter van [medeverdachte] te misbruiken en te exploiteren voor haar gewin en dat ook relatief gemakkelijk en zeer vergaand te kunnen doen. Tegelijkertijd valt op dat de verhalen waarmee [verdachte] [medeverdachte] oplichtte, in toenemende mate zo merkwaardig en onwaarschijnlijk waren, dat ook de grenzen aan de verstandelijke vermogens van [medeverdachte] niet afdoende kunnen verklaren dat hij steeds in haar praatjes bleef geloven. Klaarblijkelijk heeft het overwicht dat [verdachte] op [medeverdachte] had en/of het voetstuk waarop hij haar geplaatst had, er een rol in gespeeld dat hij niet heeft gezien of niet willen zien dat hij door haar werd opgelicht. Het betreft hier uiteraard constateringen die betrekking hebben op een andere concrete situatie dan de avond van het overlijden van [slachtoffer 1], maar ze zijn ook voor de reconstructie van de gebeurtenissen van die avond relevant en bruikbaar, omdat ze passen in een breder beeld van de structurele omgang tussen de verdachten in die periode en dat beeld aanvullen.
Opmerkelijk is ook dat [verdachte], blijkens afgeluisterde gesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte] in de periode na 13 juni 2011, niet over de telefoon of in de auto over het incident wilde praten uit angst om afgeluisterd te worden en dat zij [medeverdachte] opdroeg te zwijgen. [68]
4.5.4.2 Wie heeft geweld gebruikt?
De verdediging heeft aangevoerd dat [verdachte], gelet op de bij haar geconstateerde matige zwakzinnigheid, niet in staat zou zijn de ten laste gelegde gedragingen te verrichten.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] beperkt heeft meegewerkt aan de gedragskundige rapportage. Bij het testpsychologisch onderzoek [69] waren er vermoedens van onderpresteren, nu ze de meest eenvoudige woorden niet zei te begrijpen terwijl ze die in het gesprek wel adequaat hanteerde. Het resultaat van het intelligentieonderzoek was lager dan de indruk in het contact. De psycholoog concludeert tot een lichte verstandelijke beperking. Voor matige zwakzinnigheid zijn geen aanwijzingen omdat [verdachte] dan ook niet zelfstandig een huishouden zou kunnen voeren. Er worden geen aanwijzingen gevonden voor cognitief disfunctioneren.
De rechtbank is onder verwijzing naar het oplichtingsdossier en naar wat getuigen over haar verklaren (zoals hiervoor overwogen), van oordeel dat [verdachte] ondanks haar beperkingen wel degelijk berekenend en planmatig te werk kan gaan.
De deskundige Kubat heeft verklaard dat op grond van het letsel geen persoon als dader is uit te sluiten. Ook een vrouw zou dit letsel hebben kunnen toebrengen bijvoorbeeld door een slag op de hals of door een voet op de hals te zetten. [70] Daarbij is van belang dat [slachtoffer 1] veel had gedronken die middag en/of avond, zoals blijkt uit de hoeveelheid ethanol die in zijn lichaam is aangetroffen, en wat dat betreft zeer waarschijnlijk minder goed in staat was zich te verdedigen.
Alleen ten aanzien van [verdachte] is aannemelijk dat zij een motief had om [slachtoffer 1] te doden, voor zover er een motief is geweest. [medeverdachte] kende [slachtoffer 1] immers nauwelijks. [verdachte] koesterde volgens meerdere getuigen wrok tegen de familie [slachtoffer 1]. [verdachte] was kwaad over het feit dat haar ex-vriend, [broer 1 van slachtoffer] (broer van het slachtoffer [slachtoffer 1]), haar in november 2010 in de steek had gelaten en naar Suriname was vertrokken. Zij is in 2004 ook al eens veroordeeld voor stalking van [broer 1 van slachtoffer]. [71] Zij belde hem in 2011 meermalen in Suriname. In de eerste week van juni 2011 liet [broer 1 van slachtoffer] een vriendin van hem opnemen om [verdachte] duidelijk te maken dat zij niet meer moest bellen omdat hij haar niet meer wilde. [72] Daarna ontving [broer 1 van slachtoffer] een tiental sms’jes van [verdachte] dat ze ervoor zou zorgen dat zijn relatie met deze vriendin stuk zou gaan zodat hij gedwongen zou zijn bij haar terug te keren. [73] Opvallend is ook dat [verdachte] op dinsdag 14 juni 2011, de dag na het overlijden van [slachtoffer 1], naar de moeder van [slachtoffer 1], [moeder van slachtoffer], heeft gebeld. [verdachte] schreeuwde 3 of 4 keer: “Gefeliciteerd met uw schoondochter. God ziet alles. Je hebt hem bij me weggehaald.” [74] Uit de historische telefoongegevens blijkt dat [verdachte] op 14 juni 2011 om 12.25 en 12.38 belde met [moeder van slachtoffer]. Het waren tussen 1 en 21 juni 2011 de enige contacten tussen deze nummers. [75]
Ook uit de gang van zaken op de dag zelf, 13 juni 2011, blijkt dat [verdachte] degene is die het voortouw nam. [slachtoffer 1] kwam mogelijk die middag uit zichzelf bij [verdachte] thuis op bezoek, maar zij was degene die het initiatief nam tot de lange autorit. Dat deed zij via een opmerkelijke weg.
[vriendin van verdachte], een kennis van [verdachte], [76] heeft verklaard dat [verdachte] haar op 13 juni 2011 fluisterend opbelde en zei dat de broer van haar ex bij haar thuis was. [vriendin van verdachte] moest hem in de maling nemen en moest doen of zij een andere meid was, [naam 2] genaamd. [vriendin van verdachte] moest de broer vragen of hij straks ook nog naar die oude man kwam want daar zou zij, [naam 2] dan op hem wachten. [vriendin van verdachte] vond het wel grappig en deed mee. Daarna kreeg [vriendin van verdachte] de broer aan de lijn, die klonk of hij dronken was. Hij vroeg of [vriendin van verdachte] ook kwam en zij zei toen dat ze er zo aankwam. Uit de telefoongegevens blijkt dat dit gesprek van [verdachte] naar [vriendin van verdachte] om 15.53 uur plaats vond. De rechtbank begrijpt uit de verklaring en de verdere gang van zaken die avond dat met die oude man [medeverdachte] wordt bedoeld.
Vervolgens belde [verdachte] [medeverdachte], die [slachtoffer 1] nauwelijks kende, op om haar en [slachtoffer 1] te komen chaufferen, aan welke oproep [medeverdachte] na aandringen van [verdachte] gehoor gaf. [verdachte] bepaalde tijdens de rest van de avond (en dus in het tijdvak waarin [slachtoffer 1] het halsletsel en de ribbreuken heeft opgelopen) de route, zo heeft [medeverdachte] herhaaldelijk met klem verklaard. [77] De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte] op dat punt betrouwbaar en geloofwaardig, omdat het past in het hiervoor geschetste beeld van de verhoudingen tussen en de persoonlijkheden van de verdachten en in de aanloop naar de autorit. De lange en onlogische rit, waarvoor [verdachte] geen enkele verklaring heeft gegeven, leidt uiteindelijk naar de Weespertrekvaart, waar getuigen zien dat [verdachte] het lichaam van [slachtoffer 1] in het water duwt dan wel laat glijden.
Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] volgt dat [medeverdachte] in de buurt van de auto stond en wat heen en weer liep toen [verdachte] aan de waterkant met het lichaam van [slachtoffer 1] bezig was. Volgens [getuige 1] waren de man en de vrouw in een soort van discussie en had hij de indruk dat de vrouw zich tot de man richtte voor hulp. [78] Uit de getuigenverklaring van [getuige 2] volgt dat [verdachte] ‘yes’, ‘no’ en riep op paniekerige toon, dat [medeverdachte] naar [verdachte] toeliep tot hij achter haar stond en dat [verdachte] toen het lichaam van [slachtoffer 1] losliet, dat het water in ging. [79] Uit de getuigenverklaringen blijkt dat op het moment dat [verdachte] bezig was het lichaam van [slachtoffer 1] het water in te krijgen [medeverdachte] daar bij in de buurt stond. De getuigen hebben niet gezien dat hij daaraan actief een bijdrage heeft geleverd. De rechtbank acht de rolverdeling zoals die aan de Weespertrekvaart is waargenomen ([verdachte] knapt het vuile werk op) gelet op de persoonlijkheden van verdachten onwaarschijnlijk indien [medeverdachte] zelfstandig, zonder betrokkenheid van [verdachte], het letsel zou hebben toegebracht.
4.5.4.3 Conclusie
Gezien de gang van zaken rondom het te water laten van het lichaam van [slachtoffer 1], bezien in het licht van alles dat hiervoor is gezegd over de persoonlijkheden van de verdachten, hun onderlinge verhoudingen en de overige genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat ofwel [verdachte] zelfstandig het letsel aan [slachtoffer 1] heeft toegebracht ofwel dat [medeverdachte] op aandringen van [verdachte] haar bij het toebrengen van dit letsel heeft geholpen. De rechtbank sluit de mogelijkheid uit dat [medeverdachte] uit zichzelf, zonder bepalende invloed van [verdachte], het letsel aan [slachtoffer 1] heeft toebracht.
Dit betekent dat [verdachte] de persoon is geweest die alleen dan wel in nauwe bewuste samenwerking met [medeverdachte] het geweld op de hals van [slachtoffer 1] heeft uitgeoefend waardoor het halsletsel is ontstaan en dat zij tevens de persoon is geweest die [slachtoffer 1] vervolgens in het water heeft geduwd of laten glijden. Ten gevolge van een van deze of beide handelingen is [slachtoffer 1] overleden. [slachtoffer 1] is dus door handelen van [verdachte] overleden.
4.5.5
Het opzet
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Ten aanzien van het halsletsel overweegt de rechtbank dat verdachte (alleen of in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte]) zodanig geweld, in de vorm van krachtig slaan, schoppen, vastpakken of samendrukken, op/van de hals van het slachtoffer heeft uitgeoefend dat bloeduitstortingen aan de hele voorzijde van de halsstreek zijn ontstaan en het cricoïd is gebroken. Indien [slachtoffer 1] is overleden als direct gevolg van samendrukkend geweld dat op de hals is uitgeoefend (verstikking), moet dat zijn veroorzaakt doordat verdachte (alleen of in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte]) het geweld wat langere tijd heeft aangehouden waardoor de zuurstoftoevoer naar de hersenen is onderbroken wat uiteindelijk tot de dood heeft geleid. [80] Het opzet blijkt in dat geval uit het wat langere tijd aanhouden van het geweld op de hals. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de aanmerkelijke kans bestaat dat daarmee de dood wordt veroorzaakt. Ook verdachte moet worden geacht van dat feit op de hoogte te zijn geweest. Naar uiterlijke verschijningsvorm kan het niet anders dan dat verdachte dit gevolg ook bewust heeft aanvaard.
Voorts heeft verdachte het slachtoffer in het water geduwd of laten glijden. Voor zover [slachtoffer 1] op dat moment nog niet was overleden, gaat de rechtbank er zoals eerder overwogen vanuit dat hij toen in ieder geval in een toestand van verlaagd bewustzijn verkeerde. De rechtbank is in dat geval van oordeel dat de handelwijze van verdachte zo duidelijk alsnog tot de dood zou leiden dat dit ook de bedoeling van verdachte moet zijn geweest.
4.5.6
Nadere overweging: aangetroffen doek met inhoud in Weespertrekvaart
Op 13 juni 2011 werd door een duiker in de Weespertrekvaart een doek met daarin een kokosnoot, handspiegel, mesje en zaden/mais gevonden. De rechtbank overweegt dat na uitgebreid onderzoek naar deze voorwerpen en de mogelijke achtergrond, geen uitsluitsel kan worden gegeven of het aantreffen van deze goederen in enige relatie staat tot de tenlastegelegde feiten. De rechtbank zal de bevindingen van dit onderzoek dan ook buiten beschouwing laten.
4.5.7
Voorbedachte rade – partiële vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadslieden, van oordeel dat de ten laste gelegde voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, vanwege het ontbreken van enige verklaring van verdachte omtrent haar motieven en dit ook niet op basis van andere dossierstukken kan worden vastgesteld. De rechtbank spreekt verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging vrij.
4.5.8
Eindconclusie
De rechtbank komt gelet op het hiervoor overwogene tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde doodslag en dat zij dit alleen heeft gedaan dan wel samen met [medeverdachte]. De rechtbank kan op basis van het voorliggende dossier tussen beide mogelijkheden (plegen en medeplegen) geen keuze maken. De rechtbank zal daarom beide alternatieven bewezen verklaren en ook een alternatieve kwalificatie opnemen. [81]
De rechtbank zal verdachte [medeverdachte] vrijspreken van doodslag omdat zij niet kan vaststellen dat [medeverdachte] [slachtoffer 1] samen met [verdachte] heeft gedood. Zoals hiervoor overwogen kan [verdachte] dit immers ook alleen hebben gedaan.
Met de officier van justitie en de raadslieden acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten 2 en 3 niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen, zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde oplichting.
Overweging stemherkenning
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de stemherkenning van de stem van verdachte onbetrouwbaar is, nu niet blijkt dat de verbalisant die de stemherkenning heeft verricht over een bijzondere expertise ter zake beschikt en dus aan de juistheid van zijn bevindingen moet worden getwijfeld.
De rechtbank heeft het bewijs van de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde oplichting van [medeverdachte] niet in overwegende mate op de onderhavige stemherkenning is gebaseerd, maar op de overige bewijsmiddelen in het dossier, waarbij de stemherkenning slechts van ondersteunend belang is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[medeverdachte] is door [verdachte] in contact gebracht met een vriendin van haar, genaamd [persoon 2]. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij haar nooit heeft ontmoet, maar alleen telefonisch contact met haar heeft gehad. Hij heeft haar via [verdachte] in totaal 8.000,- euro gegeven. Op een gegeven moment nam [naam 2] het contact met [medeverdachte] van [persoon 2] over. Ook door [naam 2] werd [medeverdachte] regelmatig gebeld voor geld. [medeverdachte] heeft [naam 2] in totaal 2.000,- euro betaald. De verklaring van [medeverdachte], dat hij grote geldbedragen heeft gepind voor [persoon 2]/[naam 2]/[verdachte], wordt ondersteund door een overzicht van bankgegevens waaruit blijkt dat [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode regelmatig geldbedragen van enkele honderden euro’s van zijn rekeningen heeft opgenomen en dat [verdachte] in diezelfde periode vergelijkbare geldbedragen op haar rekening heeft gestort. Ook zijn verklaring dat hij onder dwang twee kredieten heeft afgesloten op 1 april 2011 van 4.600,- euro en van ruim 2.400,- wordt ondersteund door een uitdraai van het BKR.
Dat het [verdachte] is die zich heeft voorgedaan als [persoon 2] en [naam 2] blijkt verder onder meer uit het volgende. Uit de uitgeluisterde en uitgewerkte telefoongesprekken blijkt dat een aantal malen binnen enkele minuten nadat ‘[naam 2]’ vanaf de vaste huislijn van [verdachte] met [medeverdachte] had gebeld, [verdachte] [medeverdachte] vanaf haar eigen vaste huislijn aan de telefoon had. Aangezien het haar huislijn is, de telefoontjes minuten na elkaar zijn gepleegd en niet is gebleken of door verdachte aangevoerd dat een andere vrouw in haar huis deze telefoontjes heeft gepleegd, ligt de conclusie voor de hand dat [verdachte] zich als [naam 2] heeft voorgedaan. Daar komt uiteraard nog bij dat [medeverdachte] het geld dat hij moest afdragen aan [persoon 2] en [naam 2] telkens moest overhandigen aan [verdachte], die nooit heeft gevraagd wat daar nu eigenlijk de bedoeling van was. De conclusie dat [verdachte] zich voordoet als [naam 2] wordt voorts nog versterkt door de verklaring van getuige [vriendin van verdachte], dat zij, op verzoek van [verdachte], [slachtoffer 1] moest bellen om zich op haar beurt voor te doen als een andere vrouw, genaamd [naam 2]. Voorts is niet alleen geverbaliseerd dat de stem van ‘[naam 2]’ wordt herkend als de stem van [verdachte] (de hiervoor bedoelde stemherkenning), maar ook dat zij oefende met het spreken met verdraaide stem voordat [medeverdachte] opnam. Nu uit de verklaring van [medeverdachte] blijkt dat zowel [persoon 2] als [naam 2] dezelfde modus operandi en dezelfde verhaallijn hanteerden, om [medeverdachte] ertoe te bewegen grote geldbedragen aan [verdachte] af te geven, is bewezen dat [verdachte] zich heeft voorgedaan als [persoon 2] en als [naam 2].
De rechtbank ziet gelet op het hiervoor overwogene geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de in het proces-verbaal van stemherkenning neergelegde bevindingen te twijfelen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadslieden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht – op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaringen van de feiten 1 primair, impliciet subsidiair en 4 steunen – bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde:
op 13 juni 2011 te Almere en/of Amsterdam en/of Diemen, tezamen en in vereniging met een ander althans alleen opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door toen en daar opzettelijk de hals van die [slachtoffer 1] dicht te drukken, in elk geval zodanig geweld of kracht op de hals van die [slachtoffer 1] uit te oefenen en/of door die [slachtoffer 1] vervolgens in het water van de Weespertrekvaart te duwen of te laten glijden, ten gevolge van een of meer van bovenomschreven handelingen is [slachtoffer 1] overleden;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 31 juli 2011 te Almere, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een
samenweefsel van verdichtsels, [medeverdachte] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende zij, verdachte, toen en daar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid:
  • tegen die [medeverdachte] gezegd dat zij een vriendin genaamd [persoon 2] had die een man zocht en
  • die [medeverdachte] meermalen opgebeld en zich daarbij voorgedaan als die [persoon 2] en
  • zich voordoende als die [persoon 2] die [medeverdachte] om geld gevraagd als vooruitbetaling van een door die [persoon 2] geregelde vakantie en ten behoeve van door die [persoon 2] aan te schaffen goederen en
  • daarbij telkens gezegd dat die [medeverdachte] die geldbedragen niet aan haar, [persoon 2], kon geven maar dat hij het geld aan haar vriendin [naam 1], zijnde zij, verdachte, moest geven en
  • zich voordoende als die [persoon 2] aan die [medeverdachte] verteld dat zij werkte bij een advocatenkantoor en dat een advocaat zou proberen om geld dat die [medeverdachte] ten gevolge van afpersing was kwijtgeraakt, ongeveer 7.500,- euro, terug te vorderen en dat die advocaat tevens schadevergoeding zou proberen te verkrijgen en dat die [medeverdachte] dan wel eerst een vooruitbetaling aan die advocaat moest doen en
  • vervolgens aan die [medeverdachte] om geldbedragen gevraagd ten behoeve van die advocaat en
  • daarbij gezegd dat die [medeverdachte] die geldbedragen niet aan haar, [persoon 2], kon geven maar dat hij het geld aan haar vriendin [naam 1], zijnde zij, verdachte, moest geven en
  • tegen die [medeverdachte] gezegd dat haar vriendin [persoon 2] een auto-ongeluk had gehad en in coma lag en
  • vervolgens die [medeverdachte] opgebeld en zich voorgesteld als [naam 2] en dat zij, [naam 2], eveneens werkzaam was voor vorenbedoelde advocaat en zijn, [medeverdachte], dossier had overgenomen en
  • vervolgens zich voordoende als [naam 2] aan die [medeverdachte] om geldbedragen gevraagd ten behoeve van die advocaat en
  • daarbij telkens gezegd dat die [medeverdachte] die geldbedragen niet aan haar, [naam 2], kon geven maar dat hij het geld aan [naam 1], zijnde zij, verdachte, moest geven, waardoor voornoemde [medeverdachte] werd bewogen tot bovenomschreven afgiften.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 (tien) jaren, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de gevangenneming te bevelen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de haar ten laste gelegde feiten en aan haar dus geen straf of maatregel op te leggen. Subsidiair heeft de verdediging, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdediging heeft verzocht de vordering tot gevangenneming af te wijzen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Zij heeft het slachtoffer, om redenen die waarschijnlijk altijd onbekend zullen blijven, om het leven gebracht. Doodslag behoort tot de meest ernstige strafbare feiten, waarop de wetgever hoge straffen heeft gesteld. Verdachte heeft het slachtoffer hiermee het meest fundamentele recht waarover een mens beschikt ontnomen, namelijk het recht op leven.
Daarnaast heeft verdachte de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht.
Het slachtoffer laat onder meer een zoon, een moeder, meerdere broers en zussen na, die allen ernstig lijden onder het verlies van hun familielid. Blijkens de ter terechtzitting voorgedragen schriftelijke nabestaandenverklaring van de moeder, de zus en een nicht van het slachtoffer, heeft dit verlies het leven van de familie ernstig ontwricht. Het wegvallen van het slachtoffer, met wie zij een zeer goede band hadden, heeft voor een onherstelbaar gemis in hun leven gezorgd. De rechtbank neemt het verdachte dan ook zeer kwalijk dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan dit zeer ernstige misdrijf. Voorts neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat zij geen openheid van zaken heeft gegeven. Voor de nabestaanden is onduidelijk gebleven hoe de laatste uren van het leven van hun familielid zijn geweest. Voor de familie van het slachtoffer kan het van groot belang zijn voor de verwerking van het verlies van hun dierbare dat zij de ware toedracht van het gebeuren kennen. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat zij de nabestaanden hierover in het ongewisse laat.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting. Verdachte heeft aangever [medeverdachte] bewogen tot afgifte van in totaal € 10.000,- aan geldbedragen. Daarbij heeft verdachte aangever financiële schade berokkend.
De ernst van de bewezen verklaarde feiten rechtvaardigt een langdurige gevangenisstraf.
Uit de over verdachte opgemaakte gedragskundige rapportage, gedateerd 8 en 3 februari 2012, opgemaakt door psychiater L.W.H.M. Kaiser en psycholoog G.M. Jansen blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van een lichte verstandelijke beperking. Verdachte komt op de psychiater over als iemand die haar omgeving manipuleert voor haar eigen doelen en anderen onder druk kan zetten. Aangezien verdachte beperkt heeft meegewerkt aan het psychiatrisch en psychologisch onderzoek is er geen goed zicht op haar persoonlijkheid (impulscontrole, agressieregulatie, gewetensfuncties) gekregen en de deskundigen hebben dan ook geen conclusies over de toerekeningsvatbaarheid kunnen trekken. Of en in hoeverre haar intellectuele beperking heeft doorgewerkt in het bewezenverklaarde is niet duidelijk geworden. De rechtbank zal verdachte dan ook als volledig toerekeningsvatbaar beschouwen.
Redelijke termijn
De verdediging heeft aangevoerd dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden en dat dit tot strafvermindering dient te leiden. De rechtbank stelt vast dat de strafvervolging is aangevangen op het moment dat verdachte op 6 september 2011 is aangehouden. In beginsel had binnen twee jaar na die datum vonnis gewezen moeten worden. Die termijn is echter met ruim anderhalf jaar overschreden. In hoeverre dit een overschrijding van de redelijke termijn oplevert, is afhankelijk van onder meer de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de autoriteiten de zaak hebben behandeld. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige zaak sprake is van een omvangrijk dossier, waarin veel onderzoek is verricht. Ook in 2014 heeft nog aanvullend onderzoek plaatsgevonden. De rechtbank merkt op dat in deze zaak grote belangen op het spel staan en dat grondig en uitvoerig onderzoek was aangewezen, hetgeen het langere tijdsverloop verklaart. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding hieraan consequenties te verbinden in de zin van strafvermindering.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf gelijk aan de eis van de officier van justitie passend en geboden is.

9.Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij

9.1.
De vorderingen van de nabestaanden van slachtoffer [slachtoffer 1]
Vorderingen tot materiële schadevergoeding
De benadeelde partij [zus 1 van slachtoffer], zus van het slachtoffer, vordert € 482,93 aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze vordering bestaat uit de volgende kosten: € 304,43 (extra) telefoonkosten over de maanden juni tot en met december 2011, € 170,00 voor bloemen bij de uitvaartdienst in augustus 2011 en € 8,50 voor eten bij de herdenkingsbijeenkomst in december 2011.
De benadeelde partij [zus 2 van slachtoffer], zus van het slachtoffer, vordert € 16.500,- aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij legt aan deze vordering, kort samengevat, het volgende te grondslag. Het zoontje van het slachtoffer bevond zich al voor het overlijden van het slachtoffer in een pleeggezin. Na het overlijden van het slachtoffer is de benadeelde partij de contactpersoon geworden van Bureau Jeugdzorg en is zij haar neefje periodiek gaan bezoeken. Elke vier weken maakt zij ongeveer € 100,- aan reiskosten en kosten voor cadeaus en uitjes die zij samen maken. Tot aan de 18e verjaardag van haar neefje gaat het om een bedrag van in totaal € 16.500,-.
De raadslieden van verdachte hebben de vorderingen betwist, met uitzondering van de vordering van [zus 1 van slachtoffer] tot vergoeding van de kosten voor bloemen bij de uitvaartdienst.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat nabestaanden recht hebben op vergoeding van kosten van levensonderhoud waarin de overledene voorzag en op vergoeding van redelijke kosten van lijkbezorging. Voor vergoeding van eventuele andere materiële schade biedt de wet geen mogelijkheden. De opsomming in artikel 6:108 BW is limitatief.
Dit betekent dat de vordering van [zus 2 van slachtoffer] tot vergoeding van de kosten voor het bezoeken van haar neefje niet kan worden toegewezen. Om [zus 2 van slachtoffer] niet de mogelijkheid te ontnemen haar vordering nog aan de burgerlijke rechter voor te leggen, zal de rechtbank [zus 2 van slachtoffer] niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De vordering van [zus 1 van slachtoffer] zal wel worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat de telefoonkosten, de kosten voor bloemen bij de uitvaart en de kosten voor eten bij de herdenkingsdienst kunnen worden aangemerkt als redelijke kosten gemaakt in het kader van de lijkbezorging. De rechtbank acht de hoogte van de kosten voldoende onderbouwd. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 1 december 2011. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Vorderingen tot immateriële schadevergoeding
De benadeelde partijen [moeder van slachtoffer], moeder van het slachtoffer, en [zus 2 van slachtoffer], zus van het slachtoffer hebben allebei € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd op grond van artikel 6:106 lid 1 sub a en sub b van het BW. De benadeelde partijen wijzen daarbij op een rechtsontwikkeling die gaande is in de richting van het bieden van meer ruimte voor het toekennen van immateriële schadevergoeding (affectieschade) aan nabestaanden.
De raadslieden van verdachte hebben de vorderingen betwist. De raadslieden hebben onder meer aangevoerd dat niet is gebleken van geestelijk letsel in de zin artikel 6:106 lid 1 sub b BW en dat de vorderingen niet eenvoudig van aard zijn en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De rechtbank overweegt als volgt.
De wet geeft nabestaanden niet alleen beperkt recht op materiële schadevergoeding maar ook beperkt recht op immateriële schadevergoeding. Nabestaanden hebben geen recht op schadevergoeding wegens het verdriet dat het overlijden van een naaste voor henzelf heeft veroorzaakt. De wetgever heeft daar destijds blijkens de wetsgeschiedenis bewust voor gekozen. Er ligt weliswaar een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer om de vergoeding van deze zogenaamde affectieschade in de toekomst mogelijk te maken, maar de rechtbank acht het niet aan haar om daarop vooruit te lopen (zo ook Hoge Raad 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356 overweging 4.2). Het stelsel van de wet brengt op dit moment met zich mee dat alleen indien vastgesteld kan worden dat verdachte het oogmerk had om nabestaanden leed en verdriet toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub a BW of als sprake is van shockschade bij nabestaanden waardoor zij in hun persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106 lid 1 sub b BW, nabestaanden recht hebben op immateriële schadevergoeding.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer heeft gedood met het oogmerk - de bedoeling - om de benadeelde partijen [moeder van slachtoffer] en [zus 2 van slachtoffer] verdriet te doen.
Van shockschade is slechts onder strikte voorwaarden sprake. Shockschade is geestelijk letsel, in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dat ontstaat door het waarnemen van de gebeurtenis waardoor het slachtoffer overlijdt of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Uit de stellingen van de benadeelde partijen [moeder van slachtoffer] en [zus 2 van slachtoffer] blijkt niet dat ten aanzien van hen aan genoemde strenge voorwaarden is voldaan. Voor een nadere onderbouwing op dit punt is in het strafproces geen plaats. Dit zou tot een vertraging van het proces en daarmee tot een onevenredige belasting van het strafproces leiden. De rechtbank zal [moeder van slachtoffer] en [zus 2 van slachtoffer] niet ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot immateriële schadevergoeding zodat zij hun vorderingen desgewenst nog met een nadere onderbouwing bij de burgerlijke rechter aanhangig kunnen maken.
9.2.
De vordering van [medeverdachte] ten aanzien van feit 4
De benadeelde partij [medeverdachte] vordert € 7.950,- aan materiële schadevergoeding. Hij stelt (minimaal) dit bedrag aan [verdachte] te hebben betaald in het kader van de oplichting.
Vast staat dat [medeverdachte] rechtstreeks schade heeft geleden doordat [verdachte] hem heeft opgelicht. De raadslieden van verdachte hebben aangevoerd dat onvoldoende is onderbouwd dat de bedragen waar bij is geschreven dat deze zouden zijn aangewend voor de betalingen aan [persoon 2] en [naam 2], ook daadwerkelijk zijn aangewend voor betalingen aan [persoon 2] en [naam 2]. De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte] met het overleggen van de rekeningafschriften in samenhang met de processtukken ten aanzien van de oplichting, zijn vordering voldoende heeft onderbouwd, mede gelet op de niet gemotiveerde betwisting van de hoogte van het bedrag door verdachte en haar raadslieden. Gelet hierop zal de vordering van [medeverdachte] worden toegewezen. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 326 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, impliciet subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair, impliciet subsidiair:
doodslag of medeplegen van doodslag
ten aanzien van feit 4:
oplichting, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt de gevangenneming van verdachte. Deze beslissing is afzonderlijk schriftelijk vastgelegd.
Verklaart
[zus 2 van slachtoffer]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart
[moeder van slachtoffer]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Wijst de vordering van
[zus 1 van slachtoffer], wonende op het adres [adres, te plaats], toe tot € 482,93 (zegge vierhonderdtweeëntachtig euro en drieënnegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [zus 1 van slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [zus 1 van slachtoffer] aan de Staat € 482,93 (zegge vierhonderdtweeëntachtig euro en drieënnegentig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 1 december 2011, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 9 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[medeverdachte], wonende op het adres [adres, te plaats], toe tot € 7.950,- (zegge zevenduizend negenhonderdvijftig euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [medeverdachte] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [medeverdachte] aan de Staat € 7.950,- (zegge zevenduizend negenhonderdvijftig euro) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 74 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en C.C.M. Oude Hengel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 april 2015.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van bevindingen, identificatie stoffelijk overschot, met nummer 2011154052 van 22 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-315 en T-215, doorgenummerde pag. 2118 en een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011154052-2 van 17 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pag. 2001-2002.
2.Een verslag betreffende een niet natuurlijke dood van 17 juni 2011, van mw. dr. A.E. van Lelyveld, lijkschouwer, betreffende N.N. 17062011, doorgenummerde pag. 2018-2020 (p. 2019).
3.Een verslag betreffende, pathologisch onderzoek NFI van 23 augustus 2011, van dr. B. Kubat, patholoog, zaaknummer 2011.06.17.094, doorgenummerde pag. 4092-4103 en een verslag betreffende pathologisch onderzoek Symbiant, van dr. F.R.W. van de Goot, patholoog, zaaknummer 2011.06.17.094, doorgenummerde pag. 4137-4145.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 22 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T318 en T308, doorgenummerde pag. 6094-6095.
5.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 23 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-316 en T-151, doorgenummerde pag. 6054-6056.
6.De verklaring van [verdachte] afgelegd op de terechtzitting van 22 november 2011.
7.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 13 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-315 en T-310, doorgenummerde pag. 6207-6216.
8.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011154052-2 van 17 oktober 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T368, doorgenummerde pag. 5191-5202 (incl. bijlagen); een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011154052-2 van 27 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T312, doorgenummerde pag. 5071-5072; een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011154052-2 van 22 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T312, doorgenummerde pag. 3027-3029 en een geschrift, (A3 formaat) te weten routekaarten van uitgelezen tomtom en telefoongegevens, niet doorgenummerd.
9.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 22 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-313 en T-151, inhoudende de verklaring van [getuige 1], doorgenummerde pag. 6000-6003.
10.Een proces-verbaal aanvullend met nummer 2011154052-1 van 23 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pag. 2063-2064.
11.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011154052-2 van 17 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pag. 2001-2002.
12.De verklaring van [verdachte] afgelegd op de terechtzitting van 22 november 2011 en een proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte] van 22 februari 2012 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
13.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 22 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-313 en T-151, inhoudende de verklaring van [getuige 1], doorgenummerde pag. 6000-6003.
14.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 12 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-315 en T-355, doorgenummerde pag. 6004-6008.
15.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011154052 van 12 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T368, doorgenummerde pag. 2059-2062.
16.Een proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] met nummer 2011154052 van 5 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-315 en aml32255, doorgenummerde pag. 6115-6119.
17.Een proces-verbaal van eerste verhoor verdachte met nummer 2011154052 van 6 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T367, doorgenummerde pag. A1067-A1074; een proces-verbaal van tweede verhoor verdachte met nummer 2011154052 van 7 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T367, doorgenummerde pag. A1075-A1084 en een proces-verbaal van derde verhoor verdachte met nummer 2011154052 van 7 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T367, doorgenummerde pag. A1085-A1103.
18.De verklaring van [verdachte] afgelegd op de terechtzitting van 22 november 2011 en de verklaring van [verdachte] afgelegd op de terechtzittingen van 24 en 26 maart 2015.
19.Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2011154052 van 20 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T368, doorgenummerde pag. 1042-1051.
20.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte] van 22 februari 2012 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
21.Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2011154052 van 20 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T368, doorgenummerde pag. 1042-1051 en de verklaring van [medeverdachte] op de terechtzittingen van 24 en 26 maart 2015.
22.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011154052-2 van 17 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pag. 2001-2002.
23.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 22 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-313 en T-151, doorgenummerde pag. 6000-6003.
24.Een verslag betreffende een niet natuurlijke dood van 17 juni 2011, van mw. dr. A.E. van Lelyveld, lijkschouwer, betreffende N.N. 17062011, doorgenummerde pag. 2018-2020 (p. 2019).
25.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 22 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T316 en T314, doorgenummerde pag. 6049-6053.
26.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 23 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-316 en T-151, doorgenummerde pag. 6054-6056.
27.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 7 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-201 en T-316, doorgenummerde pag. 6076-6077.
28.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 30 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-315 en T316, doorgenummerde pag. 6109-6110.
29.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 25 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T314 en T313, doorgenummerde pag. 6057-6061.
30.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011154052 van 28 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T312, doorgenummerde pag. 3003 (bijlage).
31.Een verslag betreffende, pathologisch onderzoek NFI van 23 augustus 2011, van dr. B. Kubat, patholoog, zaaknummer 2011.06.17.094, doorgenummerde pag. 4092-4103 en een verslag betreffende pathologisch onderzoek Symbiant, van dr. F.R.W. van de Goot, patholoog, zaaknummer 2011.06.17.094, doorgenummerde pag. 4137-4145.
32.Een verslag betreffende, pathologisch onderzoek NFI van 23 augustus 2011, van dr. B. Kubat, patholoog, zaaknummer 2011.06.17.094, doorgenummerde pag. 4092-4103 en een verslag betreffende pathologisch onderzoek Symbiant, van dr. F.R.W. van de Goot, patholoog, zaaknummer 2011.06.17.094, doorgenummerde pag. 4137-4145.
33.De verklaring van deskundige dr. B. Kubat, afgelegd ter terechtzitting van 24 maart 2015 en de verklaring van deskundige dr. F.RW. van de Goot, afgelegd ter terechtzitting van 24 maart 2015.
34.Een verslag betreffende pathologisch onderzoek Symbiant, van dr. F.R.W. van de Goot, patholoog, zaaknummer 2011.06.17.094, doorgenummerde pag. 4137-4145.
35.De verklaring van deskundige dr. B. Kubat, afgelegd ter terechtzitting van 24 maart 2015.
36.Een verslag betreffende pathologisch onderzoek Symbiant, van dr. F.R.W. van de Goot, patholoog, zaaknummer 2011.06.17.094, doorgenummerde pag. 4137-4145 en een verslag betreffende, pathologisch onderzoek NFI van 23 augustus 2011, van dr. B. Kubat, patholoog, zaaknummer 2011.06.17.094, doorgenummerde pag. 4092-4103.
37.De verklaring van deskundige dr. B. Kubat, afgelegd ter terechtzitting van 24 maart 2015.
38.De verklaring van deskundige dr. F.RW. van de Goot, afgelegd ter terechtzitting van 24 maart 2015.
39.De verklaring van deskundige dr. B. Kubat, afgelegd ter terechtzitting van 24 maart 2015.
40.Een verslag betreffende, pathologisch onderzoek NFI van 23 augustus 2011, van dr. B. Kubat, patholoog, zaaknummer 2011.06.17.094, doorgenummerde pag. 4092-4103.
41.De verklaring van deskundige dr. B. Kubat, afgelegd ter terechtzitting van 24 maart 2015.
42.Een verslag betreffende pathologisch onderzoek Symbiant, van dr. F.R.W. van de Goot, patholoog, zaaknummer 2011.06.17.094, doorgenummerde pag. 4137-4145 en foto’s pagina 2011-2012 en pag. 2013.
43.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte] van 22 februari 2012 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de verklaring van [verdachte] afgelegd op de terechtzitting van 22 november 2011.
44.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 22 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-313 en T-151, inhoudende de verklaring van [getuige 1], doorgenummerde pag. 6000-6003 en een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 12 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-315 en T-355, inhoudende de verklaring van [getuige 2], doorgenummerde pag. 6004-6008. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris op 2 maart 2012. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris op 2 maart 2012.
45.De verklaring van deskundige dr. F.RW. van de Goot, afgelegd ter terechtzitting van 24 maart 2015 en de verklaring van deskundige dr. B. Kubat, afgelegd ter terechtzitting van 24 maart 2015.
46.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011154052 van 13 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T368, doorgenummerde pag. 5203-5211 (p. 5204) en
47.Een verslag betreffende, pathologisch onderzoek NFI van 23 augustus 2011, van dr. B. Kubat, patholoog, zaaknummer 2011.06.17.094, doorgenummerde pag. 4092-4103 (p. 4094).
48.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris op 2 maart 2012.
49.Eigen waarneming van de rechtbank in raadkamer betreffende videomateriaal van het Forensisch Technische Opsporing, Landelijk Video Reconstructie Team (LVRT) met nummer PL21/2012003094 van 6 en 7 maart 2012, inhoudende een reconstructie door getuige [getuige 1] (disk 4).
50.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris op 2 maart 2012.
51.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011154052 van 23 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pag. 5139-5140.
52.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 22 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T318 en T308, doorgenummerde pag. 6094-6095 en een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 23 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-316 en T-151, doorgenummerde pag. 6054-6056.
53.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 22 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T318, doorgenummerde pag. 6092-6093.
54.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 30 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T318, doorgenummerde pag. 5175-5177 (p. 5177).
55.Een proces-verbaal van bevindingen reconstructie getuige [getuige 2] met nummer 2011154052 van 14 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T318 en T309, doorgenummerde pag. 5182-5190 (p. 5185).
56.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] met nummer 2011154052 van 12 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pag. 1195-1226 (p. 1217).
57.Een proces-verbaal van bevindingen reconstructie getuige [getuige 2] met nummer 2011154052 van 14 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T318 en T309, doorgenummerde pag. 5182-5190 (p.5185).
58.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 11 oktober 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-317 en T-315, doorgenummerde pag. 6254-2161 (p. 6258).
59.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 15 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-317 en T-201, doorgenummerde pag. 6233-6247 (p. 6244).
60.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 15 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-201 en T-316, doorgenummerde pag. 6217-6220 en een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 15 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-215 en T-310, doorgenummerde pag. 6221-6226.
61.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 19 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T314 en T150, doorgenummerde pag. 6170-6174; een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 13Merwede_37853 van 19 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], doorgenummerde pag. 6175-6179 en een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 7 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-314 en T-215, doorgenummerde pag. 6188-6190.
62.Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2011154052 van 21 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-315 en T-316, doorgenummerde pag. 1303-1306 (p. 1304) en een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2011154052 van 29 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pag. 1495-1520 (p. 1500).
63.een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2011154052 van 29 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pag. 1495-1520 (p. 1499).
64.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 15 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-317 en T-201, doorgenummerde pag. 6233-6247 (p. 6244) en een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 17 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-315 en T-313, doorgenummerde pag. 6279-6282.
65.Een geschrift, te weten een pro justitia rapport betreffende [medeverdachte] van 22 juni 2012, opgemaakt door psycholoog drs. G.J.W. Pol.
66.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011154052 van 26 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T355, doorgenummerde pag. 6082; een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 23 juni 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], doorgenummerde pag. 6356-6359 (p. 6359); een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 27 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-315 en T-314, doorgenummerde pag. 6248-6253 en een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011154052 van 8 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-315 en T-310, doorgenummerde pag. 5179-5181 (perceel 117).
67.Een geschrift, te weten een pro justitia rapport betreffende [verdachte] van 8 februari 2012, opgemaakt door psychiater dr. L.H.W.M. Kaiser.
68.Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2011154052 van 21 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T368, doorgenummerde pag. 1052-1077 (p. 1060-1061) en een proces-verbaal van bevindingen, tapgesprekken, met nummer 2011154052 van 26 oktober 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T150, doorgenummerde pag. 5216-5222 (p. 5218).
69.Een geschrift, te weten een pro justitia rapport betreffende [verdachte] van 3 februari 2012, opgemaakt door psycholoog G.M. Jansen.
70.De verklaring van deskundige dr. B. Kubat, afgelegd ter terechtzitting van 24 maart 2015.
71.Een geschrift, te weten een uittreksel uit de justitiële documentatie van [verdachte] van 26 februari 2015 en een geschrift, te weten een reclasseringsadvies ten behoeve van voorgeleiding rechter-commissaris van 8 september 2011.
72.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 29 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T316 en T314, doorgenummerde pag. 6070-6075.
73.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 7 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-215 en T-314, doorgenummerde pag. 6188-6190.
74.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 29 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T316 en T314, doorgenummerde pag. 6070-6075; een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 23 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-316 en T-151, doorgenummerde pag. 6054-6056 en een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 10 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-315 en T-310, doorgenummerde pag. 6083-6086.
75.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011154052 van 23 maart 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-312, niet doorgenummerd.
76.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011154052 van 27 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren T-315 en T-314, doorgenummerde pag. 6248-6253.
77.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte] van 22 februari 2012 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
78.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris op 2 maart 2012.
79.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris op 2 maart 2012 (alsmede bij de politie op 12 juli 2011).
80.De verklaring van deskundige dr. B. Kubat, afgelegd ter terechtzitting van 24 maart 2015.
81.De rechtbank heeft bij deze beslissing acht geslagen op onder meer de arresten van de Hoge Raad van 7 september 2004, NJ 2004, 609; Hoge Raad 14 juni 2005, NJ 2006, 65 en Hoge Raad 5 april 2011, NJ 2011, 316 alsmede op Melai/Groenhuijsen artikel 261 Sv aantekening 17.6.