ECLI:NL:RBAMS:2015:2067

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
C-13-565480 - HA ZA 14-523
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid belastingadviseur voor onjuist advies inzake kapitaalvermindering en belastingheffing

In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit een groep broers en zussen, dat de gedaagden, waaronder een belastingadviseur, aansprakelijk werden gesteld voor schade die voortvloeide uit onjuist advies over een kapitaalvermindering van hun vennootschap. De eisers waren erfgenamen van hun vader, die een vennootschap had opgericht en deze had gefuseerd met een andere vennootschap. Na het overlijden van hun ouders erfden de eisers de aandelen in de vennootschap en besloten zij tot kapitaalvermindering, gebaseerd op het advies van de belastingadviseur. Dit advies bleek onjuist te zijn, omdat er sprake was van 'besmet' kapitaal, wat leidde tot een belastingaanslag van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de belastingadviseur niet had gehandeld in strijd met hetgeen een redelijk handelend en redelijk bekwaam belastingadviseur betaamt. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet aansprakelijk was voor de schade, omdat hij mocht afgaan op de mededelingen van de accountant van de vennootschap, die jarenlang betrokken was geweest bij de fiscale zaken van de vennootschap. De vordering van de eisers werd afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/565480 / HA ZA 14-523
Vonnis van 22 april 2015
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats],
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 5],
gevestigd te [plaats],
eisers,
advocaat mr. A.C. van Campen te Uden,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats],
2. de ontbonden maatschap
[gedaagde 2],
voorheen gevestigd te [plaats],
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. drs. J.F. Garvelink te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers tesamen] en [gedaagden tesamen] genoemd worden. Gedaagde onder 1 wordt afzonderlijk ook [gedaagde 1] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 oktober 2014,
  • het proces-verbaal van comparitie van 5 maart 2015 en de daarin vermelde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers tesamen] zijn broer en zussen. Hun vader (hierna: [vader eisers]) heeft in 1983 de besloten vennootschap [eiser 5] (hierna: [eiser 5]) opgericht. In [eiser 5] is in de loop der jaren een beleggings- en vastgoedportefeuille opgebouwd.
2.2.
Op 13 december 2004 is [eiser 5], als verkrijgende vennootschap, juridisch gefuseerd met [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]). [vader eisers] was enig aandeelhouder van beide vennootschappen. [bedrijf 1] had een geplaatst kapitaal van € 18.151,00 en
€ 2.140.256,00 aan overige reserves. [vader eisers] stortte bij de fusie zijn aandelen in [bedrijf 1] op nieuw aan hem uitgegeven aandelen in [eiser 5]. Door gebruikmaking van de juridische fusie faciliteit van artikel 3.57 Wet inkomstenbelasting 2001 hoefde [vader eisers] op dat moment niet met de fiscus af te rekenen over zijn winst uit aanmerkelijk belang wegens de vervreemding van zijn aandelen in [bedrijf 1].
2.3.
[vader eisers] is op [datum] overleden. Nadat zijn echtgenote op [datum] ook was overleden, hebben [eisers tesamen] (onder meer) de aandelen in [eiser 5] geërfd, waardoor zij ieder voor 25% aandeelhouder werden. Voordien had geen van hen enige betrokkenheid bij [eiser 5].
2.4.
De vaste accountant/fiscalist van [eiser 5] en [vader eisers] was [accountant/fiscalist] (hierna: [accountant/fiscalist]). [accountant/fiscalist] stelde onder meer de jaarrekeningen van [eiser 5] samen. Hij verzorgde daarnaast de aangiften vennootschapsbelasting van [eiser 5] en de aangiften inkomstenbelasting van [vader eisers] en zijn vrouw. Hij heeft ook de aangifte successierechten van [eisers tesamen] verzorgd, waarin geen aftrek is opgenomen voor een latente belasting op winst uit aanmerkelijk belang.
2.5.
Per e-mail van 23 december 2009 heeft [accountant/fiscalist] aan [eisers tesamen] geschreven:
“Bijgaand het overzicht van de opstelling HIR (
herinvesteringsreserve, rb) per ultimo 2008. De HIR bedraagt per ultimo € 1.021.073 (volgens rapport 2008). Als gevolg van kleine verschuivingen na de vragenbrief 2007 bedraagt de HIR thans ca 1.000.000. Bij het opstellen van de jaarrekening 2009 gaan we hier uiteraard nog rekening mee houden. Om de gehele HIR teniet te doen is echter een investering benodigd van ca 1,8 mio (zie overzicht en data). Verder wil ik je graag nog het volgende meegeven. Een overweging kan zijn om de BV ‘op te heffen’. Bij verkoop of liquidatie realiseren de erven een aanmerkelijk belangwinst (box 2). De erven kunnen helaas geen gebruik maken van een bijzondere regel voor uitstel van betaling, omdat er sprake is van een beleggingsvennootschap (geen materiële onderneming). De gedachte hierachter is dat de belegde middelen vrij eenvoudig vrij zijn te maken. De erven nemen de kostprijs aandelen over (opgeofferd bedrag voor de aandelen in een aanmerkelijk belang vennootschap). Die kostprijs aandelen is net iets boven de 2 mio. Omdat hierin ook is opgenomen de kostprijs van de aandleen in [bedrijf 1] (zuster BV die destijds met [eiser 5] is gefuseerd en vervolgens is opgeheven). Bij liquidatie van de BV komen echter alle stille reserves vrij (bijvoorbeeld alle effecten opnemen tegen dagkoers). Veel onroerend goed zal dan al zijn verkocht. Grosso modo zal de [eiser 5] winst dan ca. 2.000.000 zijn (waarde [eiser 5] ruim 4 mio minus ruim 2 mio kostprijs aandelen), dat is per kind € 500.000, welke wordt belast tegen een tarief van 25% in box 2. In totaal ca. 500.000 inkomstenbelasting (ieder ca. 125.000). Ik noem dit getal slechts ter ruwe indicatie omdat het jaarstuk 2009 nog niet is opgesteld en er ook nog geen zicht is op de eventuele vekoopopbrengsten. Ik ga puur even uit van de laatst bekende waarde in 2008. Afrkening over aanmerkelijk belang betreft puur inkomstenbelasting in box 2, daarin is dus niet de boekwinst voor de vennootschapsbelasting begrepen, want die zal de vennootschap eerst zelf dienen te dragen. De vpb is dan uiteraard wel een last die de waarde van de B.V. voor berekening van [eiser 5]-winst verminderd. (..)”.
2.6.
[eisers tesamen] hebben besloten zich niet (verder) tot [accountant/fiscalist] te wenden omdat die (te) nauw was betrokken bij [eiser 5]. Op aanraden van de taxateur die de inboedel van het ouderlijk huis kwam taxeren, hebben [eisers tesamen] eind maart 2010 contact opgenomen met de maatschap [gedaagden tesamen], waarvan [gedaagde 1] destijds maat was. Per e-mail van 23 maart 2010 heeft [eiser 2] aan [gedaagde 1] geschreven: “Volgend op ons telefonisch contact van enige tijd geleden, heb ik overleg gehad met mijn broer en zussen. Graag willen wij een afspraak met u plannen inzake advies over wat de mogelijkheden zijn voor de beleggings-BV die wij recent van onze ouders geerfd hebben (…)”.
2.7.
Op 2 april 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [gedaagde 1] en [eisers tesamen] Voorafgaand aan die bespreking hebben [eisers tesamen] de jaarrekening 2008 van [eiser 5] aan [gedaagde 1] verstrekt. Blijkens die jaarrekening had [eiser 5] een geplaatst kapitaal van
€ 2.173.379,00, bestaande uit 503.097 aandelen met een nominale waarde van € 4,32.
2.8.
Tijdens de bespreking heeft [gedaagde 1] de mogelijkheid geopperd om het kapitaal van [eiser 5] te verminderen. Het verschil tussen de oorspronkelijke nominale waarde en de nieuwe, lagere, nominale waarde van de aandelen zou dan kunnen worden uitgekeerd aan de aandeelhouders. [gedaagde 1] vroeg in dit kader om nadere informatie over de verkrijgingsprijs van de aandelen. De dag na de bespreking hebben [eisers tesamen] het e-mailbericht van [accountant/fiscalist] van 29 december 2009 aan [gedaagde 1] verstrekt, met als begeleidende tekst: “Hierbij de mail van onze accountant mbt tot de 2 miljoen “gestort kapitaal” (of hoe dat dan ook maar mag heten). Ik hoor graag of u hier nog verdere opmerkingen over heeft”.
2.9.
[gedaagde 1] heeft per e-mail van 6 april 2010 aan [eisers tesamen] geschreven: “De meegezonden pagina betreft niet de analyse van de storting van het aandelenkapitaal ad € 2.173.379 (waarvan € 2.155.379 = 4x € 538.845 via een statutenwijziging terugbetaald zou kunnen worden mits geen sprake is van “besmet”kapitaal), doch de pagina over het verloop van de H.I.R.”. Enkele minuten later heeft [gedaagde 1] hier nog achteraan gemaild: “Na het uitprinten van mijn reactie bleek achter uw mail de mail van de heer [accountant/fiscalist] van 3 april te zitten. Ik constateer uit de zin: “De kostprijs van de aandelen is net iets boven de 2 mio. Omdat hierin ook is opgenomen de kostprijs van de aandelen in [bedrijf 1] die destijds met [eiser 5] is gefuseerd en vervolgens is opgeheven”. Als er sprake is van fiscale kostprijs is het gestort kapitaal zonder fiscale claim aan de aandeelhouder terug te betalen. Aangezien er vervolgens gesproken wordt over de [eiser 5] winst (neem aan dat hier niet sprake is van [eiser 5] Beleggingen,is verwarrend) ofwel Aanmerkelijk Belangwinst van ca 2.000.000 zijnde de “overige reserves” en de fiscale claim wordt uitgerekend is het voor mij duidelijk dat de ruim 2 mio via statutenwijziging onbelast uitgekeerd kan worden. Hiermee worden de aandelen “lichter” gemaakt. Aan u allen de keuze om ca € 538.000 pp vrij te maken dmv contanten of in de vorm van aandelen”.
2.10.
[eisers tesamen] hebben vervolgens een notaris ingeschakeld om de kapitaalvermindering door te voeren. Deze notaris heeft per e-mail van 16 april 2010 aan [gedaagde 1] gevraagd hoe de kapitaalvermindering moest plaatsvinden, waarbij hij heeft opgemerkt dat hij ervan uitging dat [gedaagde 1] zou nagaan in hoeverre belastingheffing aan de orde zou kunnen zijn. [gedaagde 1] heeft op 19 april 2010 aan de notaris gemaild met kopie aan [eisers tesamen]: “Op vrijdag 2 april is door mij gesuggereerd om de statuten te wijzigen en zo snel mogelijk de 3 maandstermijn te starten die voor een terugbetaling van het kapitaal noodzakelijk is,met inderdaad een resterend kapitaal van € 18.000.De inkoop van aandelen is niet voor de hand liggend en ook niet als alternatief naar voren gebracht. Uit de stukken van de accountant is gebleken dat er geen fiscale consequenties aan het terugbetalen van het kapitaal zijn verbonden. Hierover heb ik op 6 april documenten per e-mail van [naam 1] ontvangen (…)”.
2.11.
[gedaagde 1] heeft voor de door hem verrichte werkzaamheden € 750,00 exclusief BTW bij [eisers tesamen] in rekening gebracht, welk bedrag is voldaan.
2.12.
Bij notariële akte van 25 juni 2010 is het nominale bedrag van de aandelen in [eiser 5] verminderd van € 4,32 naar € 0,04 per aandeel. [eisers tesamen] hebben uit het kapitaal van [eiser 5] vervolgens ieder € 538.000,00 uitgekeerd gekregen, deels in de vorm van effecten en deels in contanten. Zij hebben dit bedrag niet als winst uit aanmerkelijk belang in hun aangiften inkomstenbelasting verantwoord, omdat zij ervan uitgingen dat het een onbelaste terugbetaling van kapitaal betrof. [eisers tesamen] hebben in de periode daarna nog meer effecten en onroerend goed van [eiser 5] te gelde gemaakt.
2.13.
Bij brief van 1 maart 2012 heeft de Belastingdienst [eisers tesamen] erop gewezen dat zij 25% inkomstenbelasting verschuldigd waren over de kapitaaluitkering, omdat ten tijde van de fusie tussen [eiser 5] en [bedrijf 1] nog niet met de fiscus was afgerekend over de winst uit aanmerkelijk belang van [vader eisers]. [eisers tesamen] hebben uiteindelijk op 16 februari 2013 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Belastingdienst, die er – kort gezegd – in resulteerde dat de belastingaanslag gespreid in de tijd kon worden voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eisers tesamen] vorderen dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht wordt verklaard dat [gedaagden tesamen] hoofdelijk, althans voor een in goede justitie te bepalen deel aansprakelijk zijn voor de door [eisers tesamen] geleden en nog te lijden schade, en dat [gedaagden tesamen] hoofdelijk worden veroordeeld primair tot betaling van € 2.341.642,26 PM te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en subsidiair tot betaling van een bedrag nader op te maken bij staat, met zowel primair als subsidiair hoofdelijke veroordeling van [gedaagden tesamen] tot betaling van € 5.500,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eisers tesamen] leggen aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend belastingadviseur in de gegeven omstandigheden zou hebben gedaan. [gedaagde 1] had moeten constateren dat er sprake was van ‘besmet’ kapitaal en had moeten wijzen op de gevolgen daarvan. Hij had niet tot het stellige advies kunnen komen dat de kapitaalvermindering onbelast kon geschieden. [gedaagde 1] heeft de adviesopdracht namens de maatschap [gedaagden tesamen] aanvaard. De toenmalige maten zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gevolgen van de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde 1]. Als het onjuiste advies niet was gegeven, waren [eisers tesamen] niet tot kapitaalvermindering en liquidatie overgegaan. Op basis van het onjuiste advies hebben zij dat wel gedaan, wat heeft geleid tot diverse schadeposten.
3.3.
[gedaagden tesamen]voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het advies van [gedaagde 1] (vervat in zijn e-mail van 6 april 2010) niet strekt tot liquidatie van [eiser 5], maar tot kapitaalvermindering. Voor zover de stellingen van [eisers tesamen] erop zijn gebaseerd dat het advies strekt tot liquidatie, falen ze daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag. Voor zover [eisers tesamen] hebben bedoeld te stellen dat het advies tot kapitaalvermindering noodzakelijkerwijs tot liquidatie van [eiser 5] leidde, worden zij daarin ook niet gevolgd. [gedaagden tesamen] hebben immers onweersproken aangevoerd dat [eiser 5] de voor de kapitaalvermindering benodigde liquiditeiten eenvoudig kon verkrijgen door (een deel van) haar effectenportefeuille te verkopen. Liquidatie van de gehele vennootschap, met inbegrip van verkoop van het door haar gehouden onroerend goed, was dus geen noodzakelijk gevolg van de kapitaalvermindering.
4.2.
Het advies van [gedaagde 1] luidt, stellig en zonder voorbehouden, dat na kapitaalvermindering een onbelaste uitkering kan worden gedaan aan de aandeelhouders. Het staat vast dat dit advies onjuist was, omdat ten tijde van de fusie tussen [eiser 5] en [bedrijf 1] nog niet fiscaal was afgerekend over de winst uit aanmerkelijk belang over de inbreng in het kapitaal van [eiser 5], zodat dit na de kapitaaluitkering alsnog moest gebeuren. In de door partijen gebruikte bewoordingen: het kapitaal van [eiser 5] was besmet.
4.3.
De vaststelling dat het advies onjuist was, betekent nog niet dat [gedaagde 1] met het geven van dat advies een beroepsfout heeft gemaakt. Daarvoor dient te worden vastgesteld dat [gedaagde 1] als redelijk handelend en redelijk bekwaam belastingadviseur niet tot het advies heeft kunnen komen. De rechtbank vindt in de omstandigheden van dit geval echter geen grond voor dat oordeel. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.4.
[gedaagde 1] beschikte voorafgaand aan de bespreking met [eisers tesamen] op 2 april 2010 alleen over de commerciële jaarrekening 2008 van [eiser 5]. Het in deze jaarrekening opgenomen geplaatste kapitaal van ruim 2 miljoen euro zette hem op het spoor van een mogelijke kapitaalvermindering en daarop volgende uitkering aan de aandeelhouders. Met het oog op die mogelijkheid heeft [gedaagde 1] aan [eisers tesamen] gevraagd hem nadere informatie te geven over de verkrijgingsprijs van de aandelen. Hieruit blijkt dat [gedaagde 1] rekening hield met de mogelijkheid dat het geplaatste kapitaal van ruim 2 miljoen euro zoals dat was opgenomen in de commerciële jaarrekening niet gelijk zou zijn aan het fiscaal erkende kapitaal, met andere woorden: dat (een deel van) het kapitaal besmet zou zijn. .
4.5.
Op zijn verzoek om nadere informatie over de verkrijgingsprijs ontving [gedaagde 1] van [eisers tesamen] de e-mail van [accountant/fiscalist] van 23 december 2009. In die e-mail is vermeld dat de kostprijs van de aandelen in [eiser 5] iets meer dan 2 miljoen euro is en dat daarin is opgenomen de kostprijs van de aandelen in de in [eiser 5] opgegane vennootschap [bedrijf 1]. Daar staat dus dat de verkrijgingsprijs van de aandelen iets meer dan 2 miljoen euro is. Een logische uitleg van deze e-mail is dat [accountant/fiscalist] met de begrippen ‘kostprijs’ en verkrijgingsprijs’ heeft bedoeld de
fiscaal erkendekostprijs en verkrijgingsprijs van de aandelen [eiser 5]. Dat volgt ook uit de berekening van [accountant/fiscalist] van de belastingdruk bij eventuele volledige liquidatie van [eiser 5]. Daar vermeldt [accountant/fiscalist] immers dat van de totale waarde van [eiser 5], van 4 miljoen euro, de kostprijs van 2 miljoen euro moet worden afgetrokken om tot de winst uit aanmerkelijk belang te komen. Deze mededelingen van [accountant/fiscalist] zijn niet anders te begrijpen dan dat over het bedrag van 2 miljoen euro (kostprijs) geen aanmerkelijk belangheffing verschuldigd is, zodat uitkering daarvan belastingvrij kan geschieden. Voor de vraag naar de omvang van latente belastingdruk uit aanmerkelijk belang over het in een vennootschap aanwezige kapitaal maakt het niet uit of die analyse gemaakt wordt in verband met de mogelijkheid van een liquidatie of van een kapitaalvermindering.
4.6.
Vast staat dat [gedaagde 1] niet bij [accountant/fiscalist] heeft nagevraagd of diens mededelingen over de verkrijgingsprijs klopten. Ook staat vast dat [gedaagde 1] geen eigen onderzoek heeft gedaan naar de gang van de zaken bij de fusie tussen [eiser 5] en [bedrijf 1]. Daartoe was hij als redelijk handelend en redelijk bekwaam belastingadviseur echter ook niet gehouden. In de omstandigheden van dit geval mocht hij namelijk afgaan op de mededelingen van [accountant/fiscalist].
4.7.
Daarbij staat voorop dat de mededelingen van [accountant/fiscalist] feitelijk van aard zijn en niet een opinie behelzen waarover men van inzicht zou kunnen verschillen. Verder staat vast dat [accountant/fiscalist] erkend belastingadviseur was en al jarenlang optrad als de vaste accountant/fiscalist van [eiser 5] en [vader eisers], zodat hij geacht kon worden van de hoed en de rand te weten, ook wat betreft de gang van zaken rond de fusie tussen [eiser 5] en [bedrijf 1]. Behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, mocht [gedaagde 1] dan ook uitgaan van de juistheid van de door [accountant/fiscalist] vermelde verkrijgingsprijs. Aanwijzingen voor de onjuistheid van die informatie zijn niet gesteld of gebleken. De enkele omstandigheid dat er, zoals ter zitting door [eisers tesamen] is meegedeeld, ‘ruis op de lijn’ zat tussen hen en [accountant/fiscalist] is geen aanwijzing dat [accountant/fiscalist] ernaast zou zitten. Nu er geen reden voor [gedaagde 1] was om te twijfelen aan de juistheid van de constatering van [accountant/fiscalist], rustte op hem geen plicht tot nader onderzoek. Ten overvloede kan in dit verband nog worden opgemerkt dat als [gedaagde 1] wel navraag zou hebben gedaan bij [accountant/fiscalist], hij er hoogstwaarschijnlijk ook niet achter zou zijn gekomen dat het kapitaal besmet was. [accountant/fiscalist] had immers ook in de aangifte successierechten geen rekening gehouden met de latente belastingclaim, waaruit eens te meer blijkt dat [accountant/fiscalist] uitging van onbesmet kapitaal.
4.8.
De conclusie uit het hiervoor overwogene is dat [gedaagde 1] niet heeft gehandeld in strijd met hetgeen een redelijk handelend en redelijk bekwaam belastingadviseur betaamt. Zoals uit het hiervoor overwogene tevens blijkt, heeft de rechtbank voor het vormen van dat oordeel geen behoefte aan voorlichting door een deskundige. Het in tweede termijn ter zitting door [eisers tesamen] gedane aanbod om bewijs te leveren door een deskundigenbericht wordt dan ook gepasseerd. Bij deze stand van zaken behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking.
4.9.
[eisers tesamen] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden tesamen] worden begroot op:
- griffierecht 3.829,00
- salaris advocaat
6.422,00(2 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 10.251,00.
De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar vanaf 14 dagen na heden. De gevorderde nakosten zijn eveneens toewijsbaar zoals hieronder vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisers tesamen] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden tesamen] tot op heden begroot op € 10.251,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eisers tesamen] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers tesamen] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Fehmers, mr. W.M. de Vries en mr. T.H. van Voorst Vader en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2015. [1]

Voetnoten

1.type: *