ECLI:NL:RBAMS:2015:2

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2015
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
C-13-550921 - HA ZA 13-1518
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vennootschap onder firma na overlijden van vennoten en de gevolgen voor de verdeling van het vennootschapsvermogen

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een vennootschap onder firma (v.o.f.) die in 1935 is opgericht. De vennoten, [overledene 1] en [overledene 2], zijn respectievelijk op 13 november 2001 en 12 augustus 2006 overleden. Na het overlijden van [overledene 1] heeft zijn zoon, [eiser], aan [overledene 2] medegedeeld dat hij de vennootschap wilde voortzetten. [overledene 2] heeft echter gesteld dat de vennootschap door het overlijden van [overledene 1] was ontbonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vennootschap na het overlijden van [overledene 1] is voortgezet, en dat de ontbinding van de vennootschap moet worden uitgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontbinding ingaat per 1 februari 2015, en dat de vereffening van het vennootschapsvermogen moet plaatsvinden voordat een verdeling kan plaatsvinden. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de feitelijke verdeling van de percelen, zoals deze sinds 1976 is gehandhaafd, als uitgangspunt moet dienen voor de uiteindelijke verdeling na de vereffening. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling van de vereffening en verdeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/550921 / HA ZA 13-1518
Vonnis van 7 januari 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat: mr. J.Th. van Oostrum te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat: mr. C.B.M. Scholten van Aschat te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 september 2013, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 22 januari 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie gehouden op 26 juni 2014, met de daarin vermelde akte overlegging producties en toelichting tevens wijziging eis, met producties, aan de zijde van [gedaagde] en de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie aan de zijde van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is erfgenaam van wijlen [overledene 1] (hierna: [overledene 1]). [gedaagde] is erfgenaam van wijlen [overledene 2] (hierna: [overledene 2]).
2.2.
[overledene 1] en [overledene 2] waren tot aan hun dood, op respectievelijk 13 november 2001 en 12 augustus 2006, de vennoten van de vennootschap onder [v.o.f.] (hierna: de vennootschap), opgericht in 1935.
2.3.
Tot het vennootschapsvermogen behoorden verschillende percelen land (hierna: de percelen). De tussen [overledene 1] en [overledene 2] gesloten vennootschapsovereenkomst vermeldt, voor zover hier van belang:
Artikel 3
Behalve arbeid, kennis en vlijt van beide vennooten worden in de vennootschap
ingebracht;
door den comparant [gedaagde]:
De opstallen van de bad- en zweminrichting, waaronder steigerwerken,
kleedkamertjes en een gebouwtje ingericht tot lunchroom met ondergrond, water en
erf gelegen aan [adres], kadastraal bekend in die
gemeente onder Sektie [nummer], [nummer], [nummer], [nummer] en [nummer], ter gezamenlijke
oppervlakte van één hectare drie en tachtig aren dertig centiaren.
Aan den comparant [gedaagde] in eigendom aangekomen door overschrijving
ten hypotheekkantore te Utrecht, den achttienden November negentien honderd vijf en dertig in deel 1162 nummer 4 van eene acte van veiling de dato veertien November jongstleden, (…).
(…) het restant van den koopsom werd voldaan door de comparanten [gedaagde] en [eiser], ieder voor de helft; tengevolge waarvan beide vennooten zoowel
tijdens het bestaan der vennootschap als ten tijde van hare ontbinding, voor de helft
in hare gemeenschappelijke baten en schulden, speciaal in voormeld onroerend
goed zullen zijn gerechtigd, waarvan de levering zal geschieden door de
overschrijving van dit contract in de openbare registers.
(…)
Artikel 9
Door overlijden, faillissement of curateele van een der vennooten wordt de
vennootschap ontbonden; de andere vennoot heeft alsdan het recht om de zaken der
vennootschap onder dezelfde firma, hetzij alleen, hetzij met anderen voort te zetten
en om hare activa over te nemen, mits het verlangen daartoe aan de andere partij te
kennen gevende binnen drie maanden na het overlijden of na het in kracht van
gewijsde gaan van het vonnis van faillietverklaring of onder curatele stelling.
Gelijk recht komt onder dezelfde voorwaarden in geval van ontbinding in rechten toe
aan den vennoot op wiens vordering de ontbinding is uitgesproken en in geval van
het eindigen der vennootschap op de in artikel 2 bedoelde wijze, aan den vennoot
aan wien de daargemelde kennisgeving is gedaan.(…)
(…)
Artikel 10
Wordt van het recht tot voorzetting der vennootschap in het vorig artikel omschreven
geen gebruik gemaakt, dan zal de vennootschap door de vennoten of hunne vertegenwoordigers worden vereffend.
Het saldo der likwidatie-rekening zal alsdan, na uitkeering van de bedragen waarvoor
de vennooten in de boeken der vennootschap staan gecrediteerd, al naarmate het een
voordeelig of nadeelig saldo is, door alle vennooten, ieder voor een gelijk gedeelte,
genoten of gedragen worden.
2.4.
[overledene 1] en [overledene 2] hebben bij notariële akte van 18 december 1968 (hierna: de akte) artikel 9 van de vennootschapsovereenkomst gewijzigd. Het artikel luidt na wijziging, voor zover hier van belang:
c. gelijk recht[rechtbank: het recht op voortzetting van de onderneming van de vennootschap]
komt onder dezelfde voorwaarden ingeval van ontbinding in rechte toe aan de vennoot op wiens vordering de ontbinding is uitgesproken (…)
(…)
g. bij overlijden evenwel van de vennoot [overledene 1] duurt de vennootschap met zijn echtgenote [echtgenote] voort, mits laatstgenoemde zich binnen drie maanden na het overlijden van haar echtgenoot schriftelijk aan de andere vennoot verklaart;
indien [echtgenote]verklaart van haar recht geen gebruik te zullen maken of zich niet tijdig verklaart of ingeval van haar overlijden, duurt de vennootschap met haar zoon [eiser] voort, mits laatstgenoemde zich binnen drie maanden na het verstrijken van gemelde termijn van drie maanden respectievelijk na de dood van zijn moeder schriftelijk aan de andere vennoot verklaart;
2.5.
[overledene 1] en [overledene 2] hebben in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw besloten een aantal percelen van de vennootschap aan zichzelf over te dragen. Levering van de percelen vond in 1967 plaats.
2.6.
[overledene 1] en [overledene 2] hebben in 1976 met elkaar gesproken over algehele scheiding en deling van de vennootschap. [overledene 1] en [overledene 2] hebben ieder – vooruitlopend op een overeenstemming over de scheiding en deling – de onroerende zaken die aan hen zouden worden toebedeeld geëxploiteerd. De feitelijke verdeling van de te exploiteren percelen vond plaats overeenkomstig een in concept opgestelde akte van scheiding en deling. [overledene 1] en [overledene 2] hebben uiteindelijk geen algehele overeenstemming bereikt.
2.7.
In de daarop volgende decennia zijn [overledene 1] en [overledene 2] met elkaar verwikkeld geweest in meerdere gerechtelijke procedures. Onderwerp van de procedures was steeds – in de kern – de beëindiging van de vennootschap en de gevolgen daarvan.
2.8.
Na het overlijden van [overledene 1] heeft [eiser] [overledene 2] bij brief van 28 december 2001 geschreven:
Hierbij deel ik u mede dat mijn vader, [overledene 1] overleden is op 13 nov. 2001.
Het moet u bekend zijn dat ondergetekende sedert de tweede helft van de jaren zeventig de eigendommen van zijn vader heeft beheerd en geexploiteerd. In die situatie zal ongetwijfeld geen wijziging worden aangebracht.
Zijn er van uw kant met betrekking tot het bovenstaande nog vragen of opmerkingen dan mag ik dat wel van u vernemen.
Zijn moeder, de onder 2.4 in de akte genoemde[echtgenote], was ten tijde van deze brief reeds overleden.
2.9.
Bij brief van 12 februari 2002 heeft [overledene 2] aan [eiser] geschreven:
Ik stel vast dat [eiser][rechtbank: [eiser]]
niettijdig, dat wil zeggennietbinnen drie maanden na het overlijden van zijn vader [overledene 1], schriftelijk aan mij heeft verklaard de vennootschap met mij te willen voortzetten, een en ander als bedoeld in artikel 9 onder g van de overeenkomst van 15 december 1968. Dat zo zijnde, duurt de genoemde vennootschap dus niet met [eiser] voort. In de overeenkomst uit 1968 wordt vervolgens in artikel 9 onder h geregeld wat in dat geval heeft te gelden.
Hierdoor deel ik u mede dat ik in verband met het vorenstaande en op voet van het bepaalde in artikel 9 onder b van de overeenkomst van 15 december 1968 gebruik wens te maken van mijn recht de zaken van de vennootschap alleen voort te zetten en de activa daarvan over te nemen. In diezelfde overeenkomst is in artikel 9 onder d bepaald onder welke voorwaarden die overneming in dat geval moet geschieden. Ik stel mij voor binnenkort contact met u op te nemen teneinde afspraken te maken met betrekking tot de daarin voorziene taxatie van de onroerende zaken van de vennootschap.
2.10.
[eiser] en [overledene 2] hebben pogingen ondernomen om tot een minnelijke oplossing te komen. Zij zijn daarin niet geslaagd.
2.11.
Na het overlijden van [overledene 2] op 12 augustus 2006 hebben [eiser] en [gedaagde] opnieuw geprobeerd om tot een minnelijke oplossing te komen. Hierin zijn zij niet geslaagd.
2.12.
Op verzoek van [eiser] heeft deze rechtbank bij beschikking van 10 december 2010 een voorlopig deskundigenbericht gelast. Onderwerp van onderzoek was de waardering van de percelen die door [overledene 1] en [overledene 2] afzonderlijk werden geëxploiteerd, plaatselijk bekend als gemeente [gemeente], sectie[nummer], [nummer], [nummer], [nummer], [nummer], [nummer],[nummer] en[nummer].
2.13.
De door de rechtbank benoemde deskundige heeft op 6 april 2011 zijn deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht. Hij heeft daarbij per perceel de waarde daarvan berekend. De deskundige is bij zijn berekening uitgegaan van 25 februari 2011 als peildatum voor de waardebepaling.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert – sterk samengevat weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat de vennootschap na 13 november 2001 door partijen is voortgezet;
2. de vennootschap ontbindt;
3. de verdeling van de vennootschap vaststelt met toedeling van de tot de ontbonden vennootschap behorende percelen [nummer], [nummer] aan [eiser] en met toedeling van de percelen [nummer], [nummer], [nummer], [nummer], [nummer] en [nummer] aan [gedaagde], een en ander tegen de waarde zoals vastgesteld in het deskundigenbericht;
4. de over-/onderbedelingsvergoeding vaststelt, die het gevolg is van de onder 3 gevorderde verdeling, althans zelf een over-/onderbedelingsvergoeding vaststelt en voor zover [gedaagde] aan [eiser] een overbedelingsvergoeding verschuldigd is, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van die vergoeding;
5. [gedaagde] veroordeelt tot medewerking aan de voltooiing van de verdeling als onder 3 gevorderd, onder gehoudenheid van [eiser] om, indien hij [gedaagde] een overbedelingsvergoeding verschuldigd is, de overbedelingsvergoeding uiterlijk op de dag dat de verdeling goederenrechtelijk is voltooid aan [gedaagde] te voldoen;
6. bepaalt dat, indien [gedaagde] in gebreke blijft om uiterlijk op de dertigste dag na het te dezen te wijzen vonnis zijn medewerking aan de goederenrechtelijke voltooiing te verlenen, het vonnis in de plaats treedt van de door [gedaagde] te verrichten rechtshandeling;
7. [gedaagde] veroordeelt om met [eiser] over te gaan tot vestiging van erfdienstbaarheden ten laste van of ten gunste van de onder 3 aan respectievelijk [eiser] en [eiser] toe te delen percelen, voor zover noodzakelijk voor een ontsluiting van of toegang tot die percelen.
3.2.
[eiser] legt – onder verwijzing naar de door hem gestelde feiten en in het geding gebrachte stukken – aan zijn vordering ten grondslag, dat hij na het overlijden van [overledene 1] aan [overledene 2] heeft medegedeeld dat hij de vennootschap wilde voortzetten. Daarmee is voldaan aan artikel 9 van de vennootschaps-overeenkomst, als gevolg waarvan de vennootschap eerst met [overledene 2] en vervolgens, na het overlijden van [overledene 2], met [gedaagde] is voortgezet. Omdat [gedaagde] niet wil meewerken aan een minnelijke beëindiging van de vennootschap, vordert [eiser] thans de ontbinding van de vennootschap op grond van gewichtige redenen. Na de ontbinding dient vaststelling van de verdeling plaats te vinden. En tot slot dient [gedaagde] zijn medewerking te verlenen aan de noodzakelijke vestiging van erfdienstbaarheden om de aan respectievelijk [eiser] en [gedaagde] toe te delen percelen te ontsluiten of te bereiken.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – na eiswijziging en samengevat weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis:
primair
1. verstaat dat de vennootschap met ingang van 13 november 2001 is ontbonden en dat [gedaagde] de onderneming van de vennootschap heeft voortgezet;
voorwaardelijk subsidiair
2. de vennootschap ontbindt, met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het te dezen te wijzen vonnis is gewezen;
meer subsidiair
3. verstaat dat de vennootschap met ingang van de ontbindingsdatum is ontbonden en dat [gedaagde] de onderneming van de vennootschap met ingang van de ontbindingsdatum voortzet;
primair, voorwaardelijk subsidiair en meer subsidiair
4. [eiser] veroordeelt om met ingang van de ontbindingsdatum de onroerende zaken van de vennootschap te ontruimen en ontruimd te houden en ter algehele vrije beschikking aan [gedaagde] te stellen en de overige zaken van de vennootschap aan [gedaagde] over te dragen, waaronder een volledige schriftelijke en gespecificeerde opgave van alle door [eiser] aan derden gedane toezeggingen of gemaakte afspraken met derden met betrekking tot of in relatie tot eigendommen van de vennootschap, met afgifte van een kopie van deze afspraken voor zover zij schriftelijk zijn vastgelegd. [gedaagde] vordert het vorenstaande onder veroordeling van [eiser] tot verbeurte van een dwangsom indien hij met de nakoming van de veroordeling in gebreke blijft;
5. [gedaagde] machtigt om zelf de gevorderde ontruiming, zo nodig met behulp van politie en justitie, te bewerkstelligen op kosten van [eiser], indien hij met de ontruiming in gebreke blijft;
6. bepaalt dat de veroordeling tot ontruiming tot een jaar na de datum van het te dezen te wijzen vonnis ten uitvoer kan worden gelegd tegen iedereen die zich zonder recht of titel in of op de onroerende zaken van de vennootschap bevindt of daarvan gebruik maakt;
7. [eiser] veroordeelt tot medewerking aan het dertig dagen na de ontbindingsdatum verlijden van een notariële akte van levering waarbij [eiser] zijn onverdeelde helft in de onroerende zaken van de vennootschap aan [gedaagde] overdraagt;
8. bepaalt dat bij gebreke van medewerking door [eiser] aan het verlijden van de leveringsakte en de inschrijving daarvan, het vonnis in de plaats kan worden gesteld van de ontbrekende medewerking;
9. een deskundige benoemt ter taxatie van de marktwaarde van de onroerende zaken van de vennootschap op de leveringsdatum (hierna: de uitkoopsom);
10. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van het positieve saldo van, dan wel [eiser] veroordeelt tot betaling aan [gedaagde] van het negatieve saldo van a) vijftig procent van de uitkoopsom, verminderd met b) vijftig procent van EUR 42.047,90 en verminderd met c) EUR 25.412,--, vermeerderd met de wettelijke samengestelde rente over EUR 25.412,-- vanaf 1 januari 1976 tot de datum van het te dezen te wijzen vonnis, het saldo vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het te dezen te wijzen vonnis;
zowel in conventie als in (voorwaardelijke) reconventie
11.[eiser] veroordeelt in de kosten van de procedure en van de deskundige, vermeerderd met wettelijke rente over het griffierecht vanaf 1 november 2013 en de wettelijke rente over de overige proceskosten.
3.5.
[gedaagde] legt – onder verwijzing naar de door hem gestelde feiten en in het geding gebrachte stukken – aan zijn vordering ten grondslag, dat [eiser] na de dood van [overledene 1] niet tijdig de door artikel 9 sub g van de vennootschapsovereenkomst vereiste verklaring heeft uitgebracht. Als gevolg hiervan is de vennootschap door de dood van [overledene 1] ontbonden en heeft [gedaagde] de onderneming van de vennootschap voortgezet. Voor zover de door [eiser] in conventie gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen, stelt [gedaagde] zich – in zoverre dus voorwaardelijk subsidiair, alsmede meer subsidiair – op het standpunt dat de vennootschap moet worden ontbonden. Volgens [gedaagde] is de door [eiser] gevorderde ontbinding van de vennootschap aan [eiser] te wijten. Op grond van artikel 9 sub c van de vennootschapsovereenkomst komt [gedaagde] alsdan het recht toe de onderneming van de vennootschap voort te zetten.
3.6.
[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
De vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie houden nauw verband met elkaar en vloeien voort uit hetzelfde feitencomplex. Daarom bestaat er aanleiding de vorderingen, voor zover mogelijk, gezamenlijk te behandelen.
4.2.
Partijen verschillen allereerst van mening over het antwoord op de vraag of de vennootschap na de dood van [overledene 1] op 13 november 2001 is geëindigd, dan wel is voortgezet als gevolg van de verklaring van [eiser] bij brief van 28 december 2001. Tussen partijen is niet in geschil dat [overledene 2] voormelde brief van 28 december 2001 heeft ontvangen en dat hij van de inhoud heeft kennisgenomen. [gedaagde] wordt niet gevolgd in zijn verweer dat deze brief door [overledene 2] niet behoefde te worden begrepen als een verklaring in de zin van artikel 9 sub g van de vennootschapsovereenkomst. In dit verband is allereerst van belang dat de rechtsverhouding tussen vennoten van een vennootschap onder firma mede wordt beheerst door de eisen van de redelijkheid en billijkheid. Verder is van belang dat artikel 9 sub g van de vennootschapsovereenkomst expliciet melding maakt van [eiser] als één van de personen met wie de vennootschap na de dood van [overledene 1] zou kunnen worden voortgezet. Dit brengt met zich dat, waar de brief van [eiser] expliciet melding maakte van het overlijden van [overledene 1] en deze brief door [eiser] werd gezonden, gelet op de inhoud van artikel 9 sub g van de vennootschapsovereenkomst, [overledene 2] erop bedacht moest zijn dat voormelde brief een verklaring als bedoeld in artikel 9 sub g van de vennootschapsovereenkomst zou inhouden. De eisen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen vennoten beheerst brengen dan met zich dat [overledene 2] bij [eiser] had moeten informeren naar de precieze bedoeling van [eiser] brief. Dit geldt te meer, omdat [eiser] in zijn brief vermeldde ervan uit te gaan dat de bestaande situatie, waarin hij de door [overledene 1] geëxploiteerde percelen beheerde, niet zou wijzigen. Door bij [eiser] geen onderzoek te doen en korte tijd later een beroep te doen op het voortzettingsbeding van artikel 9 sub b van de vennootschapsovereenkomst, waarmee feitelijk en juridisch een wijziging van de bestaande situatie teweeg zou worden gebracht, heeft [overledene 2] in strijd gehandeld met de hiervoor bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid. Het beroep van [gedaagde] op het voortzettingsbeding van artikel 9 sub b van de vennootschapsovereenkomst, is onder voormelde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Om de hiervoor genoemde redenen is ook het beroep van [gedaagde] op het verstrijken van de termijn waarbinnen de verklaring kon worden gedaan, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Bij dit laatste is tevens van belang dat niet is gesteld dat [eiser] bekend was met de in artikel 9 sub g van de vennootschapsovereenkomst vermelde termijn. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat – zoals door [eiser] is betoogd – de vennootschap na 13 november 2001 is voortgezet, met als vennoten [eiser] en [overledene 2] en (na de dood van [overledene 2]) [gedaagde]. De in conventie onder 1 gevraagde verklaring voor recht is daarmee toewijsbaar. De onder 1 in reconventie gevorderde verklaring voor recht is daarmee niet toewijsbaar.
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat zij niet langer met elkaar in de vennootschap verder kunnen werken en dat de vennootschap dient te worden ontbonden. Zij zijn het echter niet eens over de aan de beëindiging van de vennootschap te verbinden gevolgen.
De rechtbank zal partijen volgen in hun wens te komen tot ontbinding van de vennootschap. De vordering in conventie onder 2 is op dit punt toewijsbaar; het belang bij toewijzing van dezelfde vordering in reconventie vervalt daarmee. De ontbinding zal, overeenkomstig het voorstel van partijen, worden uitgesproken met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin dit vonnis is gewezen, derhalve per 1 februari 2015.
4.4.
[eiser] heeft – onder verwijzing naar artikel 7A:1684 Burgerlijk Wetboek – de ontbinding gevorderd op grond van gewichtige redenen. Tussen partijen staat vast dat de vaders niet in staat waren en ook zijzelf al geruime tijd feitelijk niet meer in staat zijn tot een normale samenwerking. Daarmee staat de gewichtige reden vast. Anders dan [gedaagde] lijkt te betogen, kan naar het oordeel van de rechtbank van het gebrek aan samenwerking geen van partijen een verwijt worden gemaakt. Dit brengt met zich dat het beroep van [gedaagde] op artikel 9 sub c van de vennootschapsovereenkomst, uitgaande van de juistheid van de door hem voorgestane uitleg van dit artikel, faalt. Aan [gedaagde] komt dan ook geen recht toe om, om na ontbinding, de onderneming van de vennootschap voort te zetten. De op voortzetting door [gedaagde] gebaseerde vordering (in (voorwaardelijke) reconventie onder 3) zal om die reden worden afgewezen.
4.5.
De ontbinding van de vennootschap brengt met zich dat eerst het vermogen van de vennootschap dient te worden vereffend, voordat een verdeling kan plaatsvinden. De vereffening zal door [eiser] en [gedaagde] gezamenlijk moeten plaatsvinden, uit de vennootschapsovereenkomst blijkt niet dat de vennoten iets anders zijn overeengekomen (artikel 32 Wetboek van Koophandel).
De omstandigheid dat eerst vereffening van het vennootschapsvermogen zal moeten plaatsvinden leidt ertoe dat de beoordeling van de vordering van [eiser] tot verdeling pas na voltooiing van de vereffening kan plaatsvinden. Een beslissing ter zake van de in conventie gevorderde verdeling zal daarom worden aangehouden totdat vereffening heeft plaatsgevonden.
4.6.
Ter zake van de uitgangspunten bij een eventuele verdeling kan al wel reeds het volgende worden geoordeeld. Partijen zijn het erover eens dat hun vaders in 1976 met elkaar hebben gesproken over een ontbinding van de vennootschap, alsmede over scheiding en deling van het vennootschapsvermogen. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat [overledene 1] en [overledene 2] nagenoeg overeenstemming hadden bereikt over de scheiding en deling en dat zij vooruitlopend op de overeenstemming de onroerende zaken die aan ieder van hen zouden worden toebedeeld zijn gaan exploiteren (conclusie van antwoord in conventie/eis in (voorwaardelijke) reconventie, randnummer 4.15). Tussen partijen staat vast dat deze feitelijke verdeling is gehandhaafd, ook nadat [overledene 1] en [overledene 2] uiteindelijk geen overeenstemming hadden bereikt. Deze omstandigheden geven aanleiding om bij de verdeling rekening te houden met de feitelijke verdeling zoals deze vanaf 1976 gegolden heeft en af te wijken van het uitgangspunt dat elk van partijen na vereffening terugneemt wat door hem (lees in dit geval: zijn rechtsvoorganger) is ingebracht. Uit het handelen van [overledene 1] en [overledene 2] volgt immers dat de feitelijke verdeling zoals deze heeft plaatsgevonden, de verdeling was die zij voor ogen hadden bij een ontbinding en vereffening van de vennootschap. Dat [overledene 1] en [overledene 2] uiteindelijk over de ontbinding en de verdeling geen definitieve overeenstemming hebben bereikt, doet hier niet aan af. Bij de verdeling dient daarom aansluiting te worden gezocht bij de feitelijke verdeling zoals deze heeft plaatsgevonden en na 1976 is gehandhaafd.
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat het vennootschapsvermogen moet worden gewaardeerd. Bij beschikking van deze rechtbank is in 2010 een voorlopig deskundigenbericht gelast. De deskundige heeft op 6 april 2011 gerapporteerd. De deskundige heeft als waardepeildatum 25 februari 2011 gehanteerd. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat hij vele bezwaren heeft tegen de door de deskundige vastgestelde waardering, maar heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom de toentertijd vastgestelde waardering onjuist was. De rechtbank ziet daarom aanleiding aan te knopen bij het voorlopig deskundigenbericht, met dien verstande dat aan die deskundige – gelet op de sinds het deskundigenbericht verstreken tijd – aanvullende vragen zullen worden gesteld. De rechtbank denkt hierbij aan de volgende vragen:
1. Welke waarde dient per 1 februari 2015 te worden toegekend aan ieder der percelen plaatselijk bekend gemeente [gemeente], sectie [nummer],[nummer],[nummer], [nummer], [nummer], [nummer], [nummer] en [nummer] uitgaande van een verdeling na ontbinding van de vennootschap, in dier voege dat ieder der vennoten krijgt toegescheiden de percelen die thans door hem worden geëxploiteerd/bij hem in gebruik zijn en uitgaande van een situatie waarin in verband met de bereikbaarheid ten behoeve van genoemde percelen erfdienstbaarheden zijn gevestigd, overeenkomstig het thans bestaande feitelijk gebruik?
2. Welke waarde dient per 1 februari 2015 te worden toegekend aan ieder der percelen plaatselijk bekend gemeente [gemeente], sectie [nummer],[nummer],[nummer], [nummer], [nummer], [nummer], [nummer] en [nummer] uitgaande van toescheiding van genoemde percelen aan één vennoot en uitgaande van een situatie waarin in verband met de bereikbaarheid van de aan de andere vennoot toebehorende percelen erfdienstbaarheden zijn gevestigd? Welke vergoeding dient de vennoot aan wie genoemde percelen worden toegescheiden te voldoen aan de andere vennoot als vergoeding van de waarde van zijn aandeel in het vermogen van de vennootschap?
3. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor gelijktijdige akte van partijen, waarbij zij zich kunnen uitlaten over de aan de deskundige ter beantwoording voor te leggen vragen.
4.8.
Beide partijen zijn zich ervan bewust dat na de verdeling van de percelen ook erfdienstbaarheden zullen moeten worden gevestigd. Partijen worden uitgenodigd hierover met elkaar in overleg te treden, althans daartoe voorstellen te doen. Hierbij wordt aangetekend dat een onredelijke opstelling van één der partijen kan leiden tot een andere verdeling dan hiervoor onder 4.6 tot uitgangspunt is genomen.
4.9.
Met betrekking tot de overige geschilpunten wordt reeds thans het volgende geoordeeld:
4.9.1.
Met betrekking tot de door [gedaagde] gestelde vordering van EUR 44.834,78 ter zake van – kort gezegd – betalingen die[overledene 2] ten behoeve van de vennootschap heeft gedaan, wordt reeds nu geoordeeld dat [gedaagde] niet in zijn stelling wordt gevolgd. Zoals [gedaagde] terecht stelt betreft het hier een vordering van de vennootschap (conclusie van antwoord in conventie/eis in (voorwaardelijke) reconventie, randnummer 11.8), die in deze procedure geen partij is. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] door de vennootschap is gevolmachtigd of een last ter incasso van de vennootschap heeft gekregen om de vordering op eigen naam in te stellen.
4.9.2.
[gedaagde] heeft verder gesteld dat hij een vordering op [eiser] heeft wegens overgebruik, die bij de verdeling dient te worden betrokken. Hij heeft zijn stelling aldus toegelicht dat de feitelijke verdeling van de percelen onevenwichtig is geweest, in die zin, dat [overledene 1] een veel groter deel van de activa van de vennootschap in gebruik heeft (gehad) dan [overledene 2]. [overledene 2] en [overledene 1] waren overeengekomen, dat ter compensatie van deze onevenwichtigheid door [overledene 1] uit zijn privévermogen een perceel met opstal aan [overledene 2] zou worden overdragen. [overledene 1] heeft die overdracht echter onmogelijk gemaakt, doordat hij de opstal heeft gesloopt, aldus [gedaagde]. [gedaagde] stelt dat [eiser] als gevolg hiervan ongerechtvaardigd is verrijkt. [eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
[gedaagde] wordt niet in zijn stellingen gevolgd. In dit verband is van belang dat de percelen die [overledene 2] en [overledene 1] exploiteerden nimmer deel zijn gaan uitmaken van het privévermogen van [overledene 2] en [overledene 1] In zoverre kan dan ook niet worden geoordeeld dat het vermogen van [overledene 1] is toegenomen ten koste van het vermogen van [overledene 2] Er is dus geen sprake van een ongerechtvaardigde verrijking. De vraag aan wie het te wijten is dat de opstal niet kon worden overgedragen, kan daarmee in het midden blijven.
tussenconclusie
4.10.
Hetgeen hiervoor is overwogen en geoordeeld, leidt ertoe dat in dit vonnis de ontbinding zal worden uitgesproken, zodat partijen de vereffening kunnen aanvangen. Aan de deskundige die het voorlopig deskundigenbericht heeft uitgevoerd zullen aanvullende vragen worden gesteld, ter vaststelling van de waarde van het vennootschapsvermogen. Nadat de vereffening heeft plaatsgevonden kunnen partijen zich opnieuw tot de rechtbank wenden, voor zover zij niet zelfstandig tot een verdeling van de boedel kunnen komen. Alsdan zal eerst een nieuwe comparitie van partijen worden gelast, waarbij de geschilpunten ter zake van de verdeling aan de orde kunnen komen, alsmede de vraag betreffende de vestiging van erfdienstbaarheden.
4.11.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de vennootschap onder [v.o.f.] na 13 november 2001 is voortgezet, met als vennoten [eiser] als rechtsopvolger van [overledene 1] en [gedaagde] als rechtsopvolger van [overledene 2];
5.2.
ontbindt de vennootschap onder [v.o.f.] met ingang van 1 februari 2015;
5.3.
gelast de vereffening en verdeling van de vennootschap onder [v.o.f.];
5.4.
verwijst de zaak naar de rol van
4 februari 2015voor gelijktijdige akte zoals bedoeld onder 4.7;
5.5.
verklaart de ontbinding onder 5.2 en de gelaste vereffening en verdeling onder 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, rechter, bijgestaan door mr. E.R. Mac-Donald, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2015. [1]

Voetnoten

1.type: ERM