Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 januari 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie gehouden op 26 juni 2014, met de daarin vermelde akte overlegging producties en toelichting tevens wijziging eis, met producties, aan de zijde van [gedaagde] en de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie aan de zijde van [eiser].
2.De feiten
komt onder dezelfde voorwaarden ingeval van ontbinding in rechte toe aan de vennoot op wiens vordering de ontbinding is uitgesproken (…)
niettijdig, dat wil zeggennietbinnen drie maanden na het overlijden van zijn vader [overledene 1], schriftelijk aan mij heeft verklaard de vennootschap met mij te willen voortzetten, een en ander als bedoeld in artikel 9 onder g van de overeenkomst van 15 december 1968. Dat zo zijnde, duurt de genoemde vennootschap dus niet met [eiser] voort. In de overeenkomst uit 1968 wordt vervolgens in artikel 9 onder h geregeld wat in dat geval heeft te gelden.
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
De rechtbank zal partijen volgen in hun wens te komen tot ontbinding van de vennootschap. De vordering in conventie onder 2 is op dit punt toewijsbaar; het belang bij toewijzing van dezelfde vordering in reconventie vervalt daarmee. De ontbinding zal, overeenkomstig het voorstel van partijen, worden uitgesproken met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin dit vonnis is gewezen, derhalve per 1 februari 2015.
5.De beslissing
4 februari 2015voor gelijktijdige akte zoals bedoeld onder 4.7;