8.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie, nu de rechtbank tot een andere, meer omvangrijke, bewezenverklaring komt. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee straatroven, waarbij hij zeer kwetsbare slachtoffers die nietsvermoedend over straat liepen een gouden halsketting op grove wijze heeft afgerukt. Verdachte is daarbij zeer berekenend te werk gegaan. Hij heeft immers hoogbejaarde dames uitgekozen. Op 4 juni 2014 beroofde verdachte samen met een medeverdachte een vrouw van 94 jaar die naar haar flat wandelde na het boodschappen doen (feit 2). Een maand later op 4 juli 2014 was een vrouw van 91 jaar, die met een rollator door een park wandelde, het slachtoffer (feit 1). Dit waren kwetsbare personen, die weinig tot geen weerstand konden bieden en compleet overrompeld werden door deze plotsklapse gedragingen. De rechtbank rekent verdachte deze laffe wijze van handelen zwaar aan.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke schokkende feiten daar behalve pijn en letsel vaak ook langdurige en ernstige psychische gevolgen van ondervinden. Dat dit ook in het onderhavige geval is gebeurd, blijkt uit de verklaring die het slachtoffer [slachtoffer 2] bij haar vordering benadeelde partij heeft gevoegd. Zij voelde zich na het incident machteloos, verdrietig, angstig, onveilig en boos, en is bang geworden om de straat op te gaan. Bovendien heeft verdachte er geen enkele rekening mee gehouden dat deze sieraden voor zijn slachtoffers, naast de materiële waarde, ook een emotionele waarde vertegenwoordigden en daardoor onvervangbaar zijn. Door het plegen van deze strafbare feiten heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn slachtoffers. Voorts veroorzaken feiten als deze maatschappelijke onrust en brengen ze een gevoel van onveiligheid teweeg, te meer nu de feiten zich hebben afgespeeld op de openbare weg. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij desondanks kennelijk heeft gehandeld met geen ander doel voor ogen dan zijn eigen financieel gewin.
Verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 4 februari 2015 reeds meermalen door de kinderrechter onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende sancties voor soortgelijke delicten en moet dus als recidivist aangemerkt te worden.
Gelet op het voorgaande, is een forse gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank acht het daarnaast van belang dat bij de strafoplegging in de onderhavige zaak niet alleen moet worden gekozen voor een straf die recht doet aan hetgeen de slachtoffers en de maatschappij is overkomen, maar dat deze straf ook gericht moet zijn op de resocialisatie van verdachte.
Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, die ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten 18,5 jaar oud was, biedt de wet middels artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Ten aanzien van het doel van het jeugdstrafrecht blijkt uit de recente ‘Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten’het volgende:
“Het jeugdstraf- en strafprocesrecht heeft een pedagogisch karakter met als algemeen uitgangspunt het voorkomen van recidive. Het pedagogische karakter blijkt uit een apart sanctiestelsel waarbij zoveel mogelijk interventies worden ingezet gericht op een positieve gedragsbeïnvloeding van de jeugdige.
(…)
Het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht betekent dat beslissingen en handelingen richting de jeugdige verdachte, waaronder de toepassing van sancties en maatregelen, er op gericht zijn de ontwikkeling van deze jongere te stimuleren, de jongere te heropvoeden, te resocialiseren en te weerhouden van een verdere criminele carrière.
(…)
Toepassing van het jeugdstrafrecht heeft vooral tot doel meer recht te doen aan de ontwikkelingsleeftijd. Het gaat daarbij onder andere om het afremmen van impulsen, het overzien van en rekening houden met lange termijn consequenties, het reguleren van de emoties en de ontwikkeling van empatisch vermogen. In die zin kan de verdachte als nog niet volledig zelfstandig en volwassen worden beschouwd. Daarbij wordt afgewogen of een interventie uit het jeugdstrafrecht een meer zinvolle reactie kan bieden en nog recht doet aan de aard en ernst van het delict en het justitieel verleden. Enkele criteria die van belang zijn in de afweging of het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, zijn onder meer dat de verdachte nog naar school gaat (…) en open staat voor begeleiding en een meer opvoedkundige aanpak.”
De rechtbank slaat voorts acht op het Pro Justitia-rapport d.d. 3 februari 2015 van GZ-psycholoog [psycholoog 1] en Kinder- en jeugdpsychiater [psychiater 1], op basis van het klinisch multidisciplinair onderzoek vanuit de Observatieafdeling [naam] te [plaats].
In dit rapport wordt in paragraaf 11 “Beantwoording van de vraagstelling” geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een bedreigde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Daarnaast is sprake van misbruik van cannabis en nicotineafhankelijkheid en primaire insomnia. Ter toelichting in paragraaf 10 “Algehele Forensische Beschouwing” hebben de deskundigen in dit verband opgemerkt dat verdachte tijdens zijn adolescentie voldaan heeft aan de criteria van een antisociale gedragsstoornis, die na het bereiken van de volwassenheid nog niet is verholpen. Gezien zijn jonge leeftijd zijn de onderzoekers terughoudend om de problematiek te classificeren als een persoonlijkheidsstoornis. Vooralsnog wordt gesproken over een onrijpe persoonlijkheid bij een jongeman met een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling die zich in de loop der jaren kan consolideren in een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
De onderzoekers hebben het delictsscenario niet kunnen bespreken waardoor er geen zicht is verkregen op zijn motieven, interne drijfveren en overwegingen. Zij onthouden zich van een uitspraken over een eventuele doorwerking van de problematiek in het ten laste gelegde.
Om dezelfde reden valt voor hen geen inschatting te maken van het risico van gewelddadige recidive. Wel kunnen in algemene zin factoren benoemd worden die een kans op recidive vergroten. Vanuit de gebrekkige ontwikkeling van verdachte zijn een laag niveau van moreel redeneren en een gebrek aan empathie elementen die het recidive risico verhogen. Verdachte heeft nauwelijks een netwerk, geen huisvesting en een onduidelijk toekomstperspectief. De sociaal-contextuele factoren zijn ongunstig te noemen. Met name het ontbreken van pro-sociale steunfiguren kan als een risico worden gezien. Al deze elementen beïnvloeden elkaar in negatieve zin.
De deskundigen zien onvoldoende aanknopingspunten voor een behandeling gericht op intrapsychische verandering. Een langdurige intramurale behandeling wordt zelfs als een contra-indicatie gezien.
De deskundigen stellen dat verdachte achter loopt in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en hierdoor nog in pedagogische zin bereikbaar is. Er is geen sprake van ernstige contra-indicaties voor een plaatsing binnen het jeugdstrafrecht en de gestelde doelen die er zijn centreren zich juist rondom de overgang van begeleid naar zelfstandig wonen. De deskundigen zijn van mening dat er op basis van de beschikbare informatie vanuit gedragsdeskundig oogpunt en met toepassing van de ASR-wegingslijst aanwijzingen zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Zij adviseren jeugddetentie op te leggen, waarbij een scholings- en trainingsprogramma vanuit de jeugdinrichting wordt opgezet, bijvoorbeeld – afhankelijk van de regio – bij De Waag of Care Express, begeleid door de Reclassering. De doelen waaraan gewerkt dient te worden zijn scholing en dagbesteding, onderdak met een intensievere vorm van woonbegeleiding dan eerder in het overgangstraject werd geboden en praktische ondersteuning bij financiële zaken. Voorts dient er aandacht te worden besteed aan het middelengebruik. Plaatsing buiten Amsterdam geniet de voorkeur. Aldus steeds de deskundigen.
Blijkens de slotparagraaf van het Pro Justitia rapport was een contactpersoon van de reclassering aanwezig bij de eindbespreking op 23 december 2014, worden de conclusies en redenering in de forensische beschouwing gevolgd door de reclassering en zou deze contactpersoon zich erover beraden, na overleg binnen haar team, of het mogelijk zou zijn om vanuit reclasseringsoogpunt tot nadere invulling van het advies te komen.
Nadien heeft de reclassering een beknopt rapport aangaande verdachte opgesteld op 10 maart 2015. Ook hierin volgt de reclassering voormelde conclusies en adviezen van het Pro Justitia rapport. Reclassering Nederland is bereid het toezicht uit te voeren, tijdens de detentieperiode het scholings- en trainingsprogramma (STP) vorm te geven en verdachte in het kader van een eventuele proeftijd verder te begeleiden.
De rechtbank zal in navolging van dit rapport en met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voor de strafmodaliteit aansluiting het jeugdstrafrecht toepassen. De stelling van de onderzoekers dat verdachte achterloopt in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en hierdoor nog in pedagogische zin bereikbaar is, is hiervoor doorslaggevend. De rechtbank ziet hiervoor bovendien aanknopingspunten in hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, te weten dat hij de wens heeft zijn opleiding te vervolgen en in aanmerking hoopt te komen voor een begeleide woonvorm. Op die grond zal aan verdachte jeugddetentie worden opgelegd, waarbij wordt uitgegaan van de in het Pro Justitia rapport en het reclasseringsrapport geadviseerde invulling daarvan. De rechtbank ziet op basis van deze rapporten voorts aanleiding een deel van deze vrijheidsbenemende straf in voorwaardelijke vorm op te leggen, een en ander als na te noemen. Hiermee wordt beoogd verdachte ook na afloop van de detentie een stok achter de deur te bieden en hem met hulp van en toezicht door de reclassering te motiveren zijn doelen daadwerkelijk na te streven en te stoppen met het plegen van strafbare feiten.