ECLI:NL:RBAMS:2015:191

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2015
Publicatiedatum
19 januari 2015
Zaaknummer
13-701383-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel en vordering immateriële schade

Op 19 januari 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 februari 2014 in Amsterdam betrokken was bij een gewelddadig incident in café '[café A]'. De verdachte heeft drie personen mishandeld, waarbij één van hen, [persoon 1], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder een gebroken kaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geweld heeft gebruikt tegen [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3]. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd zou krijgen. De verdediging heeft betoogd dat de zware mishandeling niet bewezen kon worden en dat de verdachte zich had moeten kunnen verdedigen tegen de beschuldigingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling van [persoon 1], maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de mishandeling van [persoon 2] en [persoon 3]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden waaronder deelname aan een agressietraining. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [persoon 1] en [persoon 2] voor de geleden schade door de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701383-14 (Promis)
Datum uitspraak: 19 januari 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres, te plaats 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 december 2014 en 5 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. R. El Hessaini naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 22 februari 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een op meerdere plaatsen gebroken kaak en/of een of meer loszittende en/of (af)gebroken tanden en/of een beschadigde zenuw ter hoogte van zijn mond, heeft toegebracht, door voornoemde [persoon 1] met dat opzet eenmaal of meermalen met kracht en met gebalde vuist in/tegen/op het gezicht, in elk geval het hoofd, te slaan en/of te stompen.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 22 februari 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] eenmaal of meermalen met kracht en met gebalde vuist in/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen, tengevolge waarvan voornoemde [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel (een op meerdere plaatsen gebroken kaak en/of een of meer loszittende en/of (af)gebroken tanden en/of een beschadigde zenuw ter hoogte van zijn mond), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 22 februari 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [persoon 2] en/of [persoon 3] heeft mishandeld door
- eenmaal of meermalen met kracht en met gebalde vuist in/tegen het gezicht van voornoemde [persoon 2] te slaan slaan en/of te stompen en/of
- eenmaal of meermalen met kracht en met gebalde vuist in/tegen het oor en/of
het gezicht en/of het hoofd van voornoemde [persoon 3] te slaan en/of te stompen,
waardoor voornoemde [persoon 2] en/of voornoemde [persoon 3] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
InleidingOp 22 februari 2014 is verdachte betrokken geweest bij een incident met een onbekend gebleven persoon in café “[café A]” te Amsterdam. In het café heeft verdachte met een stoel gegooid en een glas op een tafel kapot geslagen en heeft hij vervolgens deze persoon naar buiten geduwd en/of getrokken. In het café was kort daarvoor een groep personen binnen gekomen, waaronder de drie aangevers, die vanwege de grimmige sfeer het café weer wilden verlaten en buiten het café op elkaar stonden te wachten. Kort nadat verdachte buiten het café kwam, heeft hij aangever [persoon 2] in het gezicht gestompt. Op het moment dat haar vriend, aangever [persoon 1], zag dat zijn vriendin op de grond was gevallen, kwam hij tussenbeide en heeft hij geprobeerd de situatie te sussen. [persoon 1] werd hierop door verdachte in het gezicht gestompt en dat overkwam ook aangever [persoon 3]. Meerdere getuigen ter plaatse hebben gezien dat verdachte de drie aangevers heeft geslagen.
Verdachte heeft verklaard dat hij één van de twee mannen was die bij het incident in het café was betrokken en dat de andere man de aangevers heeft geslagen. Verdachte heeft deze man naar buiten geduwd en/of getrokken en toen hij buiten was kreeg hij een klap op zijn hoofd. In reactie hierop heeft verdachte slaande bewegingen om zich heen gemaakt en daarbij op zijn hoogst één persoon geraakt.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht dat nu het bewijs ontbreekt dat verdachte opzet heeft gehad op de zware mishandeling van [persoon 1] hij van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en dat wel bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Uit de stukken van het dossier is duidelijk geworden dat verdachte betrokken is geweest bij een incident in een café met een onbekend gebleven persoon. Ook buiten het café is verdachte als een wilde tekeer gegaan en heeft hij de drie aangevers geslagen. De verklaring van verdachte dat alles op een groot misverstand berust, wordt weersproken door de getuigen ter plaatse die verdachte als de agressor hebben aangewezen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar haar pleitnotities, dat de onder 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling niet kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
Uit de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de stukken van het dossier en zoals deze zijn besproken tijdens het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank niet afleiden dat verdachte daadwerkelijk de bedoeling - en daarmee ‘boos’ opzet heeft gehad - om aangever [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Evenmin kan de rechtbank vaststellen of er sprake was van voorwaardelijk opzet, gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Derhalve acht de rechtbank - net als de officier van justitie en de raadsvrouw - het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.4.2.
De bewijsmiddelen
Op grond van de hierna volgende bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de aangevers mede nu deze verklaringen voldoende worden ondersteund door verklaringen van de getuigen ter plaatse. Uit enkele, hierna weer te geven verklaringen komt naar voren dat gezien is dat de dader door de politie is aangehouden. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte de enige persoon is die is aangehouden. De verklaring van verdachte dat niet hij, maar een ander de aangevers heeft geslagen, acht de rechtbank niet geloofwaardig, mede nu dit alternatieve scenario niet nader is onderbouwd en evenmin wordt ondersteund door enige verklaring uit het dossier.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde:
4.4.2.1.
Een proces-verbaal aangifte met nummer PL134L-2014046116-11 van 22 februari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s dossier 01-04).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 2], zakelijk weergegeven:
Op 22 februari 2014 was ik met mijn vriend [persoon 1] en andere vrienden in café
“[café A]” te Amsterdam. Opeens uit het niets zagen wij dat er een vechtpartij ontstond in het café bij de toegangsdeur. Wij besloten om het café te verlaten. De helft van de groep stond al buiten, terwijl binnen de vechtpartij heviger werd. Ik besloot nog even te wachten totdat het wat rustiger werd. Toen ik eenmaal naar buiten liep, zag ik dat er een man naar mij toe kwam lopen. Uit het niets kreeg ik een vuiststoot in mijn gezicht. Dit gebeurde met een gebalde vuist en met meer dan geringe kracht. Door de klap ben ik achterover op de grond gevallen. Toen ik opstond voelde ik een pijnscheut door heel mijn hoofd gieren. Ook merkte ik dat mijn wenkbrauw/oog bloedde. Ik heb momenteel veel last van mijn linkeroog.
4.4.2.2.
Een proces-verbaal aangifte met nummer PL134L-2014046116-23 van 23 februari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s dossier 05-12).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1], zakelijk weergegeven:
Op 22 februari 2014 ben ik met ongeveer 15 personen naar café “[café A]” te Amsterdam gegaan. Plotseling werd de sfeer grimmig in het café dus besloten wij het café te verlaten.
Ik zag dat een gedeelte van onze groep al de kroeg verliet en liep met hun mee. Op dat moment stond mijn vriendin nog wel in de kroeg. Ik zag dat het uit de hand liep in de kroeg en stond op dat moment in het portiek aan de voorzijde van het café. Ik zag dat twee mannen hun T-shirts uittrokken en met elkaar begonnen te vechten. Ik zag dat die twee mannen langs mij naar buiten liepen. Ik zag dat ze daar nog aan het duwen en trekken waren.
Wij liepen met zijn allen naar buiten. Mijn vriendin stond met nog een aantal mensen in een groepje en ongeveer 10 m verderop stonden de twee mannen zonder t shirts. Ik stond ongeveer in het midden. Opeens hoorde ik achter mij “vuile kankerhoer” en zag ik één van de twee mannen richting de groep rennen. Ik sprong tussen de groep en de man omdat ik met hem wilde praten. Ik voelde dat ik werd weggeduwd en ik zag dat hij verder rende richting de groep. Het volgende wat ik zag was dat mijn vriendin op de grond lag.
Opnieuw liep ik naar de man toe en zei: “Gozer doe nou rustig”. Op dat moment zag ik dat hij heel wild op mij af kwam lopen. Ik voelde een harde klap op mijn kaak. Ik hoorde krak. Ik greep naar mijn mond en ik voelde geen tanden meer in mijn mond. Ik keek naar mijn handen en ik zag overal bloed. Ik heb gezien dat hij zijn hand had gebald in een vuist.
Verder houdt dit proces-verbaal onder meer in als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik zie dat meneer een gezwollen kaak heeft en ijzeren plaatjes in zijn mond. Ik zie dat zijn tanden bij elkaar worden gehouden door middel van elastiekjes.
4.4.2.3.
Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1305-2014046116-9 van 22 februari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s dossier 13-14).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 3], zakelijk weergegeven:
Ik was op 22 februari 2014 met een groep mensen in café “[café A]” en merkte bij binnenkomst dat er een ruzie gaande was in het café. Ik besloot weg te gaan waarbij een vrouw uit mijn gezelschap plots werd neergeslagen door een man. De vriend van de vrouw nam het voor haar op en werd ook gelijk neergeslagen. Ik wilde alleen maar weg en werd tegen mijn linkeroor geslagen. Ik heb hiervan pijn en letsel. Ik voel een hevige pijn in mijn oor. Mijn oor bloedt nu ook. Ik heb gezien dat de man werd aangehouden.
4.4.2.4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2014046116-20 van 23 februari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s dossier 51-52).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 4], zakelijk weergegeven:
We waren met ongeveer 10 à 15 mensen in het café “[café A]”. Ik zag dat er samen met ons nog drie mannen binnen kwamen. Ik zag dat er een opstootje was in het café met één van de drie mannen die gelijk met ons binnen kwamen. Omdat de sfeer niet goed was, zijn wij weggegaan. Ik zag dat twee van de drie mannen naar buiten kwamen gerend zonder T-shirt en ik zag dat de dikkere man zonder T-shirt uit het niets de kleine blonde vrouw een keiharde klap in het gezicht gaf. Ik zag dat zij gelijk knock-out ging. Nadat de politie kwam werd de dikkere man die het meisje heeft geslagen aangehouden.
4.4.2.5.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1305-2014046116-7 van
22 februari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporings-ambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] (doorgenummerde
pagina’s dossier 24-25).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 5], zakelijk weergegeven:
Bij binnenkomst in café “[café A]” merkten wij dat er een gespannen sfeer hing waarna wij weg wilde gaan. Bij het weggaan werd een vrouw plotseling door een andere café bezoeker geslagen en haar vriend die voor haar opnam ook. De juiste persoon is door uw collega’s aangehouden.
Verder houdt dit proces-verbaal onder meer in als verklaring van verbalisant [verbalisant 3], zakelijk weergegeven:
Ik zag dat de linkerzijde van het gezicht van [persoon 3] rood gekleurd was en dat er ter hoogte van het linkeroor van [persoon 3] een kleine bloedende wond zat.
4.4.2.6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL134B-2014046116-27 van
23 februari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s dossier 67-68).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 6], zakelijk weergegeven:
Terwijl ik met [persoon 1] aan het praten was zei iemand van onze vriendengroep dat wij weg moesten omdat er een grimmige sfeer in het café hing. Hierop is ons gezelschap naar buiten gelopen en toen wij met een groepje voor het café stonden hoorde ik [persoon 2] (
de rechtbank begrijpt: aangeefster [persoon 2])zeggen: “Idioten”, of woorden van gelijke strekking. Ik zag en hoorde dat een man op de woorden van [persoon 2] reageerde. Hij zei: “Wat zeg je” en sloeg [persoon 2] hierna in haar gezicht. Ik zag dat [persoon 2] door die stoot om viel. Ik zag dat het vriendje van [persoon 2], genaamd [persoon 1] (
de rechtbank begrijpt: aangever [persoon 1]) samen met [persoon 3] (
de rechtbank begrijpt: aangever [persoon 3]), tussen de man en [persoon 2] in gingen staan om de boel te sussen. Ik zag hierop dat dezelfde man [persoon 3] en [persoon 1] beiden een stoot in hun gezicht gaf. Ik heb gezien dat de politie de man heeft aangehouden die [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 1] heeft geslagen.
4.4.2.7.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat er op 22 februari 2014 in café “[café A]” te Amsterdam twee mannen met een ontbloot bovenlichaam waren. Ik was één van deze twee mannen. Ik heb die avond een persoon een klap gegeven en ben als enige door de politie aangehouden.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
4.4.2.8.
Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van [persoon 7], als geneeskundige verbonden aan het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, kaakchirurgie, Amsterdam,
d.d. 6 maart 2014 ten name van [persoon 1].
Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Omschrijving van het letsel:
Dubbelzijdige kaakbreuk (onderkaak) naast de middellijn links en ter plaatse van de kaakhoek rechts, met forse verplaatsingen van de botdelen en beschadiging van de gevoelszenuw in de onderkaak rechts.
Is er vermoeden van niet uitwendig waargenomen letsel?
Ja, een permanent verlies van gevoel in de lip en kin aan de rechterkant.
Bijzondere mededelingen:
De kaakbreuken zijn gereponeerd en gefixeerd met plaatjes en schroeven, maar ook door het op elkaar zetten voor minstens 6 weken van onder en bovenkaak met behulp van spalken en elastieken.
Acht u de kans op langdurige (langer dan 6 weken) behandeling/genezing aannemelijk?
De kaakfixatie moet minstens 6 weken plaatsvinden, waarna nog enkele weken kunnen volgen met fysiotherapie.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
4.4.2.9.
Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van [persoon 8],
d.d. 18 maart 2014 ten name van [persoon 2].
Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Omschrijving van het letsel:
Zwelling en wond linker wenkbrauw.
4.4.3.
De kwalificatie van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde letselEen dubbelzijdige kaakbreuk van de onderkaak en een beschadiging van de gevoelszenuw in de onderkaak, voor welke breuken het slachtoffer door kaakchirurgen van het OLVG te Amsterdam operatief is behandeld en als gevolg waarvan het slachtoffer gedurende 6 weken met op elkaar geklemde kaken ernstig is belemmerd met eten, spreken en andere functies [1] , is naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Dit volgt uit de aard van het letsel en de noodzakelijkheid van medisch ingrijpen. Daarnaast is daarbij van belang dat het herstel van lange duur is, voor zover al van volledig herstel kan worden gesproken. Immers, 10 maanden na deze gewelddadige gebeurtenis kampt [persoon 1] nog steeds met de gevolgen van de vuistslag.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde,
op 22 februari 2014 te Amsterdam opzettelijk [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] eenmaal met kracht en met gebalde vuist in het gezicht te stompen, tengevolge waarvan voornoemde [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel, een op meerdere plaatsen gebroken kaak en een beschadigde zenuw ter hoogte van zijn mond, heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,
op 22 februari 2014 te Amsterdam opzettelijk [persoon 2] en [persoon 3] heeft mishandeld door
- eenmaal met kracht en met gebalde vuist in het gezicht van voornoemde [persoon 2] te stompen en
- eenmaal tegen het oor en/of gezicht van voornoemde [persoon 3] te slaan,
waardoor voornoemde [persoon 2] en voornoemde [persoon 3] letsel hebben bekomen en pijn hebben ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 subsidiair en 2 bewezen geachte feiten dient te worden veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Het beslag kan terug naar de rechthebbende.
8.2.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsvrouw heeft als strafmaatverweer aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en dat kan worden volstaan met een flinke voorwaardelijke werkstraf of een deels voorwaardelijke werkstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbankDe hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf laten meewegen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de mishandeling van drie personen, door te handelen zoals hiervoor bewezen is verklaard, waarbij het slachtoffer [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Door een eerder die avond in het café ontstane ruzie zijn de niets vermoedende aangevers na een heuglijke en gezellige huwelijksdag en avond uit het slachtoffer geworden van zinloos geweld. Zij hadden niets te maken met het conflict waarin verdachte betrokken was en probeerden zich daaraan juist te onttrekken. Dat verdachte zijn agressie desondanks tegen deze omstanders heeft gericht rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De rechtbank kan zich goed voorstellen dat deze situatie veel indruk heeft gemaakt op de aangevers en omstanders. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van geweldsdelicten als het onderhavige zich vaak nog gedurende langere tijd angstig en onveilig voelen. Dat is ook duidelijk geworden uit de toelichting van de benadeelde partijen [persoon 1] en [persoon 2]. Met name voor het slachtoffer [persoon 1] zijn de gevolgen van het handelen van verdachte nog dagelijks zichtbaar en voelbaar. Hij is door kaakchirurgen behandeld in het ziekenhuis, heeft gedurende 6 weken met op elkaar geklemde kaken moeten leven, heeft geen gevoel meer in zijn tanden, lip en tandvlees en zal in de (nabije) toekomst nog vele tandheelkundige en orthodontistische behandelingen moeten ondergaan.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank enerzijds rekening gehouden met de ernst van met name het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde geweldsdelict, alsmede dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 1 december 2014 eerder een strafbeschikking heeft gehad en voldaan voor een mishandeling. Anderzijds heeft de rechtbank kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 29 april 2014. Verdachte heeft geen dagbesteding, woont bij zijn moeder, heeft een bijstandsuitkering en heeft zich er bij neergelegd dat hij zijn in Marokko verblijvende gezin niet naar Nederland kan laten overkomen. De reclassering acht een verplicht toezicht geïndiceerd met daarnaast een meldplicht, deelname aan een agressietraining en medewerking aan een leerwerktraject van het DWI. De rechtbank volgt dit advies van de reclassering.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur op zijn plaats is. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en hieraan worden tevens de door de reclassering bijzondere voorwaarden gekoppeld. De rechtbank ziet verder aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde taakstraf te matigen, gelet op de intensiviteit van de door verdachte te volgen trainingen bij de reclassering, te weten 20 bijeenkomsten van 2,5 uur.
8.4.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
8.4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat deze volledig kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] heeft de officier van justitie aangevoerd dat de volgende schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen:
Voorschot op immateriële schade € 5.000,00
Ziekenhuis- en revalidatie daggeldvergoeding € 84,00
Verlies eigen risico € 360,00
Zorgkosten (niet vergoed) € 2.500,00
Benzinekosten en parkeergeld € 75,00
Kleding € 112,00
Kosten zonder nut en overige kosten € 342,86
Verlies aan verdienvermogen, matigen tot € 1.000,00
Verzorging € 0,00
Huishoudelijke hulp € 0,00
Kosten van rechtsbijstand, matigen tot € 2.000,00
Voor wat betreft de onder 9. en 10. genoemde schadeposten is de officier van justitie van mening dat het niet passend is om deze posten in het strafproces te betrekken. De onder 8. en 11. genoemde kosten dienen als voornoemd naar redelijkheid te worden gematigd. Verder heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd, alsmede dat de wettelijke rente moet worden vergoed.
8.4.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] heeft de raadsvrouw geen opmerkingen naar voren gebracht.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] heeft de raadsvrouw primair als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar haar pleitnotities, dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, nu de vordering niet eenvoudig is en daardoor sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit om de onder 2., 4. en 6. opgesomde schadekosten af te wijzen en de onder 7. genoemde post te matigen. De onder 8., 9. en 10 genoemde posten zijn niet voldoende dan wel nader onderbouwd en de onder 11. opgesomde post, de kosten voor rechtsbijstand dient niet voor rekening van verdachte te komen. De benadeelde partij had zich kunnen laten bijstaan door Slachtofferhulp of had zich op toevoegingsbasis door zijn advocaten kunnen laten bijstaan.
Meer subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat voor deze werkzaamheden een lager uurtarief dient te gelden.
In het geval de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering heeft de raadsvrouw bepleit de vordering aanzienlijk te matigen nu er sprake is van medeschuld door de aangever.
8.4.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.4.3.1. Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 2] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 2] heeft zich als gevolg van het onder 2 bewezen geachte in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, te weten:
1. Eigen risico zorgverzekering € 170,06
2 . Reinigingskosten kleding € 25,00
3. Immateriële schade
€ 600,00
Totaal € 795,06
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [persoon 2], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 795,06. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.4.3.2. Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 1] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 1] heeft zich als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen geachte in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, te weten:
1. Voorschot op immateriële schade € 5.000,00
2. Ziekenhuis- en revalidatie daggeldvergoeding € 84,00
3. Verlies eigen risico € 360,00
4. Zorgkosten (niet vergoed) € 2.559,13
5. Benzinekosten en parkeergeld € 75,00
6. Kleding € 112,00
7. Kosten zonder nut en overige kosten € 342,86
8. Verlies aan verdienvermogen € 3.000,00
9. Verzorging € 750,00
10. Huishoudelijke hulp € 344,00
11. Kosten van rechtsbijstand € 4.545,97
12. Wettelijke rente
€ PM
Totaal € 16.830,10
Hij is ter terechtzitting verschenen met zijn raadsvrouw mr. I.D. Degenaar, advocaat te Amsterdam. De benadeelde partij en de raadsvrouw hebben de schade mondeling toegelicht.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij [persoon 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 subsidiair bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden.
Door de raadsvrouw van verdachte is aangevoerd dat sprake is van medeschuld van de benadeelde partij. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat in het geval de benadeelde partij zich niet in de confrontatie had gemengd er hoogstwaarschijnlijk geen agressie vanuit verdachte jegens de benadeelde partij had plaatsgevonden. De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging nu er, onder verwijzing naar de bewijsmiddelen, geen enkele aanwijzing is dat sprake is van medeschuld.
1. Voorschot op immateriële schadeDe benadeelde partij heeft – als voorschot op de vergoeding van immateriële schade – een bedrag van € 5.000,00 gevorderd. De rechtbank verstaat dit aldus, dat de benadeelde partij zich ten aanzien van de immateriële schade voor een deel van zijn vordering heeft gevoegd in dit strafproces, onder voorbehoud van het recht om het andere deel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken.
De verdediging heeft deze immateriële schade niet betwist. Gelet op de aard en de ernst van de lichamelijke gevolgen voor de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00 redelijk en billijk en kan de vordering dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
2. Ziekenhuis- en revalidatie daggeldvergoeding
De benadeelde partij heeft conform de “Richtlijn ziekenhuis daggeldvergoeding” van de letselschaderaad een bedrag van € 84,00 gevorderd. Anders dan de raadsvrouw van verdachte heeft gesteld, vallen deze kosten naar het oordeel van de rechtbank niet onder de immateriële schade. Nu de verdediging de hoogte van het bedrag niet heeft betwist en aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij drie dagen is opgenomen en behandeld in het ziekenhuis en in verband daarmee (on)kosten heeft moeten maken kan de vordering tot voornoemd bedrag worden toegewezen.
3. Verlies eigen risico
De verdediging heeft de schadepost verlies van eigen risico van € 360,00 niet betwist. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
4. Zorgkosten (niet vergoed)
De verdediging heeft aangevoerd dat de niet vergoede zorgkosten onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank deelt dit oordeel niet. De benadeelde partij heeft onbetwist gesteld kosten te hebben gemaakt aan medicatie, zoals paracetamol, ibuprofen, en aan een beker met inbouwrietjes (waarvan de aankoopbon is overgelegd) tot een bedrag van in totaal € 59,13. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. De toekomstige zorgkosten voor een orthodontistische behandeling worden door de orthodontist in een brief van 16 december 2014 toegelicht en geschat op een bedrag van € 2.500,00. De rechtbank acht deze schadepost genoegzaam onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat ook dat gedeelte van de vordering zal worden toegewezen.
5. Benzinekosten en parkeergeld
De verdediging heeft de schadepost benzinekosten en parkeergeld van € 75,00 niet betwist. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
6. Kleding
De verdediging heeft aangevoerd dat de schadepost kleding van € 112,00 onvoldoende is onderbouwd. Het feit dat het kostuum en het overhemd van de benadeelde partij door de bloeding van de kaakwond onbruikbaar is geworden is echter niet betwist. Dat de benadeelde partij van die kleding geen aankoopbonnen meer heeft, staat niet in de weg aan vergoeding van deze schade. De rechtbank begroot deze schade op € 100,00. Ten aanzien van de stomerijkosten van € 12,00 is een bon overgelegd, zodat ook die kosten voldoende zijn onderbouwd en voor vergoeding in aanmerking komen.
7. Kosten zonder nut en overige kosten
De benadeelde partij heeft hulpmiddelen voor een bedrag van € 140,36 moeten aanschaffen, omdat hij vanwege de kaakfixatie alleen vloeibaar voedsel kon innemen. Verder moest de benadeelde partij een geplande marathon in Parijs afzeggen, nu hij zijn ticket van € 202,50 voor de Thalys al had gekocht. De verdediging heeft verzocht het bedrag voor de aangeschafte hulpmiddelen te matigen, nu de benadeelde partij de apparatuur kan behouden voor toekomstig gebruik. De rechtbank ziet daarin evenwel geen aanleiding de vergoeding te matigen. Zonder het strafbare feit had de benadeelde partij deze kosten immers niet hoeven maken.
8. Verlies aan verdienvermogen
De benadeelde partij is twee maanden volledig arbeidsongeschikt geweest. Hij was begin november 2013 met een compagnon met een nieuw bedrijf van start gegaan en was verantwoordelijk voor de commerciële activiteiten. De benadeelde partij heeft zijn verlies aan verdienvermogen geschat op € 3.000,00 per maand en hoewel, onder verwijzing naar de schriftelijke toelichting van de benadeelde partij, de schade in werkelijkheid groter is, wordt deze - coulancehalve - begroot op een bedrag van € 3.000,00.
Met de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat er in dit geding onvoldoende informatie beschikbaar is om te kunnen beoordelen of de benadeelde partij het genoemde bedrag aan schade heeft geleden doordat hij niet heeft kunnen werken. De benadeelde partij ontving immers geen salaris dat hij heeft misgelopen. De schade bestaat, aldus de benadeelde partij, uit de vertraging die de onderneming door zijn afwezigheid heeft opgelopen. Hoewel aannemelijk lijkt dat de onderneming van de benadeelde partij en zijn compagnon vertraging zal hebben opgelopen als gevolg van het incident, acht de rechtbank het binnen het kader van deze procedure te ingewikkeld om deze (mogelijke) schade te begroten. Dat betekent dat dit deel van de vordering wel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9 en 10. Verzorging en Huishoudelijke hulp
Met betrekking tot deze schadeposten heeft de verdediging aangevoerd dat deze kosten niet voldoende zijn onderbouwd. Ook de rechtbank is dat oordeel toegedaan. Zo is onvoldoende toegelicht welke verzorging de benadeelde partij nodig had en in hoeverre de vriendin van verdachte die verzorging mede op zich heeft genomen, hoe de verdeling van de huishoudelijke taken voor het bewezen geachte was en in hoeverre de benadeelde partij een aandeel had in de huishoudelijke taken. De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie dat het niet passend is om deze (nog) niet gemaakte kosten in het strafproces te betrekken en dat betekent dat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
11. Kosten van rechtsbijstandDe verdachte dient voorts te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank passeert het standpunt van de verdediging dat de benadeelde partij zich had kunnen laten bijstaan door Slachtofferhulp of zich op toevoegingsbasis had kunnen laten bijstaan door zijn advocaten, aangezien deze mogelijkheden niet afdoen aan de aansprakelijkheid van verdachte voor deze schadeposten.
Wat de gemaakte kosten van rechtsbijstand betreft heeft de benadeelde partij een bedrag van € 4.545,97 gevorderd. Ten aanzien van deze schadepost zal de rechtbank aansluiting zoeken bij het geldende liquidatietarief II, zoals dat in civiele zaken na 1 november 2014 voor zaken met een geldswaarde tot € 20.000,00 wordt gehanteerd (één punt € 452,00). De kosten van de benadeelde partij aan rechtsbijstand worden gesteld op 3 punten van het liquidatietarief (één punt voor het opstellen van het schriftelijk stuk en twee punten voor het bijwonen van de zitting), zijnde € 1.356,00.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde:
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
90 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 urenper dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 maand.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht

De veroordeelde moet zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis melden bij de reclassering Nederland aan de [adres 1] te [plaats]. Hierna moet de veroordeelde zich gedurende de door de reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht. Gedurende deze periode moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niets reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde.

2.2. Andere voorwaarden het gedrag betreffendeDe veroordeelde dient mee te werken aan een traject van de DWI in de vorm van een leerwerktraject dan wel een participatietraject, waarbij een medische keuring eventueel moet uitwijzen wat haalbaar is, zolang de reclassering dit nodig acht.

Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Gelast de teruggave aan de eigenaar van café “[café A]”, [adres 2], [plaats], van: 1 gegevensdrager, randapparatuur computer (4709212).
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 2] en de schadevergoedingsmaatregel
Wijst de vordering van [persoon 2], wonende op het adres [adres, te plaats 2], toe tot een bedrag van € 795,06.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 22 februari 2014, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2], aan de Staat € 795,06 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 22 februari 2014, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van
15 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 1] en de schadevergoedingsmaatregel
Wijst de vordering van [persoon 1], wonende op het adres [adres, te plaats 2], toe tot een bedrag van € 8.532,99, bestaande uit:
1. Immateriële schade € 5.000,00
2. Ziekenhuis- en revalidatie daggeldvergoeding € 84,00
3. Verlies eigen risico € 360,00
4. Zorgkosten (niet vergoed) € 2.559,13
5. Benzinekosten en parkeergeld € 75,00
6. Kleding € 112,00
7. Kosten zonder nut en overige kosten € 342,86.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, voor wat betreft een bedrag van € 6.032,99 (schadeposten 1, 2, 3, 4 tot een bedrag van € 59,13, 5, 6 en 7) vanaf 22 februari 2014 en voor wat betreft een bedrag van € 2.500,00 (restant post 4) vanaf 19 januari 2015 (de datum van dit vonnis), tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op een bedrag van € 1.356,00 voor kosten van rechtsbijstand.
Wijst de vordering voor de schadeposten 9. (verzorging) en 10. (huishoudelijke hulp) af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor schadepost 8. (verlies aan verdienvermogen) niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1], aan de Staat € 8.532,99, te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, voor wat betreft een bedrag van € 6.032,99 (schadeposten 1, 2, 3, 4 tot een bedrag van € 59,13, 5, 6 en 7) vanaf 22 februari 2014 en voor wat betreft een bedrag van
€ 2.500,00 (restant post 4) vanaf 19 januari 2015 (de datum van dit vonnis), tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van
77 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 januari 2015.

Voetnoten

1.Een geschrift, te weten een brief van tandarts [persoon 9] d.d. 4 maart 2014 (als bijlage 3 gevoegd bij het voegingsformulier van benadeelde partij [persoon 1]).