ECLI:NL:RBAMS:2015:1777

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
27 maart 2015
Zaaknummer
CV EXPL 14-20704
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot beëindiging van huurovereenkomst woonruimte door Stichting Duwo op basis van dringend eigen gebruik

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Duwo en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. Duwo vorderde de beëindiging van de huurovereenkomst voor een studentenwoning op Uilenstede, omdat zij het gehuurde dringend nodig had voor eigen gebruik. De kantonrechter oordeelde dat de huurder onvoldoende had weersproken dat Duwo de woning nodig had voor de huisvesting van studenten, wat in Amsterdam een dringende behoefte is. De huurder had geen overtuigende argumenten aangedragen dat er geen passende vervangende huisvesting beschikbaar was. De kantonrechter stelde vast dat het belang van Duwo om te voorzien in studentenhuisvesting zwaarder woog dan het belang van de huurder om in de woning te blijven. De huurovereenkomst werd beëindigd per 1 september 2015, en de huurder werd veroordeeld tot betaling van proceskosten. Daarnaast werd Duwo veroordeeld tot betaling van een bijdrage in de verhuiskosten van de huurder, vastgesteld op € 2.000,00. De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 7:274 BW, dat verhuurders in staat stelt om een beroep te doen op dringend eigen gebruik, ook als de huurovereenkomst voor de invoering van deze bepaling is aangegaan.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 3266711 CV EXPL 14-20704
vonnis van: 12 maart 2015
fno.: 869
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
Stichting Duwo
gevestigd te Delft,
nader te noemen: Duwo
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. T.A. Nieuwenhuijsen
t e g e n
[gedaagde]
wonende te [woonplaats],
nader te noemen: [gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procederend in persoon.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
- dagvaarding van 8 juli 2014 met producties;
- antwoord met producties/eis in reconventie;
- instructievonnis;
- dagbepaling comparitie.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 9 december 2014.Voor Duwo zijn verschenen[naam]van Duwo, alsmede de gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen. [gedaagde] heeft voorafgaand aan de comparitie nadere stukken ingediend. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Zij hebben verzocht tot 8 januari 2015 de gelegenheid te krijgen om te proberen een minnelijke oplossing te bereiken.
Tenslotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.Feiten in conventie en in reconventie

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1
[gedaagde] heeft op [datum] een aanvraag gedaan bij de SSH van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: SSH VU) om voor studentenhuisvesting in aanmerking te komen. Op dit aanvraagformulier staat vermeld dat [gedaagde] verwachtte te gaan studeren aan de VU te Amsterdam. [gedaagde] is in 1989 fysische geografie gaan studeren aan de VU.
1.2
Met ingang van [datum] heeft [gedaagde] een kamer van SSH VU gehuurd in de flat [complex 1], [adres]. In de aanbiedingsbrief van 14 juli 1989 staat onder meer het volgende:
“(…) U krijgt voor deze kamer een speciaal huurcontract voor bepaalde tijd, ingangsdatum [datum] en looptijd tot [datum].
(…) Aansluitend krijgt u van ons een kamer aangeboden op [complex 2]. (…)”
1.3
[gedaagde] is op [datum] verhuisd naar een kamer van de SSH VU in het complex [complex 2] ([adres].
1.4
SSH VU heeft in 1991 haar woningbezit in Amstelveen betreft overgedragen aan de Stichting Jongerenhuisvesting Amstelveen Intermezzo (hierna: Intermezzo).
1.5
[gedaagde] heeft met ingang van 1 januari 1995 van Intermezzo een kamer gehuurd in het complex [complex 2] ([adres]) gehuurd. Hij woont daar tot op heden.
[gedaagde] is in 1998 afgestudeerd.
1.7
Intermezzo is in 2006 gefuseerd met Duwo. Duwo is een toegelaten instelling in de zin van art. 7 Woningwet. Volgens haar statuten stelt Duwo zich in het bijzonder ten doel om die personen te huisvesten die door hun inkomen of andere omstandigheden moeilijkheden vinden bij het vinden van passende huisvesting. Duwo heeft zich in het bijzonder toegelegd op de huisvesting van studenten.
1.8
Duwo heeft [gedaagde] bij brief van 8 oktober 2012 het volgende meegedeeld voor het geval dat hij geen student meer is:
“(…) Als u niet meer studeert, wenst DUWO te komen tot beëindiging van de met u gesloten huurovereenkomst. DUWO geeft u graag een redelijke termijn om andere woonruimte te vinden. U krijgt daarvoor tot 1 juni 2013 de tijd (…)”
1.9
Bij brief van 12 november 2012 heeft Duwo de huurovereenkomst met [gedaagde] opgezegd op grond van dringend eigen gebruik:
“(…) welk gebruik bestaat uit de verhuur van de studentenwoning aan iemand die wel als deelnemer is ingeschreven aan een instelling als bedoeld in art. 1.1.1., onderdeel b van de Wet educatie en beroepsonderwijs of als student aan een universiteit of hogeschool als bedoeld in art. 1.2, onderdelen a en b van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. (…)”
[gedaagde] heeft vervolgens per telefoon en per e-mail aangegeven niet akkoord te gaan met de opzegging.
1.1
Bij brief van 22 augustus 2013 heeft Duwo [gedaagde] aangekondigd hem te zullen gaan dagvaarden ter beëindiging van de huur en hem tot 1 juni 2014 de gelegenheid gegeven om eigener beweging te vertrekken en hem gewezen op het belang van inschrijving als woningzoekende en een actieve zoekhouding met betrekking tot andere woonruimte.
[gedaagde] heeft hierop niet gereageerd.
1.11
Duwo heeft [gedaagde] op 20 juni 2014 een conceptdagvaarding gestuurd, met de mededeling dat deze dagvaarding zou worden betekend indien [gedaagde] niet voor 1 juli 2014 zou instemmen met beëindiging van de huurovereenkomst. Hierop heeft [gedaagde] een uitstel gevraagd tot 1 juli 2015. Dit uitstel heeft Duwo bij brief van 3 juli 2014 afgewezen.

2.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

In conventie
2.1
Duwo vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de datum vaststelt waarop de met [gedaagde] gesloten huurovereenkomst eindigt en waarop hij het gehuurde dient te ontruimen;
II. [gedaagde] veroordeelt om, wanneer hij niet vrijwillig voldoet aan de onder I. gevorderde veroordeling, aan Duwo de kosten van de gerechtelijke ontruiming te voldoen, conform en op vertoon van het proces-verbaal van ontruiming;
III. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten.
2.2
Duwo legt aan haar vordering ten grondslag dat voldoende aannemelijk is dat Duwo het gehuurde nodig heeft voor eigen gebruik, te weten verhuur aan studenten. Vast staat dat in Amsterdam een grote en dringende behoefte bestaat een huisvesting die specifiek geschikt en bestemd is voor studenten. Het bezet houden van deze woonruimte, lang nadat men geen student meer is, doorkruist de doelstellingen van Duwo om te voorzien in de behoefte aan studentenhuisvesting in onaanvaardbare mate. Het belang van Duwo bij doorstroming is dat zij haar statutaire doelstellingen kan realiseren, is evident. Uit de geldende jurisprudentie blijkt dat in dergelijke situatie een beroep op dringend eigen gebruik gebillijkt is. Voorts wijst Duwo op het maatschappelijk belang van voldoende beschikbaarheid van betaalbare woonruimte voor studenten. Daartegenover legt het enkele belang om zelf te bepalen wanneer de studentenwoning na het beëindigen van de studie wordt verlaten te weinig gewicht in de schaal. [gedaagde] had er, gelet op de jurisprudentie, ook op bedacht moeten zijn dat hij binnen redelijke termijn na het einde van zijn studie uit zijn studentenwoning zou moeten vertrekken.
Duwo is bovendien van mening dat zij, gelet op de schrapping van deze eis voor studentenwoningen, geen vervangende woonruimte hoeft aan te bieden en dat er evenmin plaats is voor een verhuiskostenvergoeding. Aannemelijk is dat [gedaagde] zelf andere passende woonruimte kan verkrijgen. Verwezen wordt naar de besproken jurisprudentie.
Tenslotte vordert Duwo uitdrukkelijk om de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, stellende dat in de onderhavige zaak het [gedaagde] alleen te doen is om het rekken van een kansloze zaak. De wetgever heeft zich duidelijk uitgesproken voor doorstroming.
2.3
[gedaagde] heeft - voor zover van belang - het volgende verweer gevoerd. Hij stelt in de eerste plaats dat hij recht op huurbescherming heeft omdat hij een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft en in zijn huurovereenkomst nergens voorkomt dat de woning is bestemd voor studenten of dat de woonruimte na afloop van de huurovereenkomst weer aan een student moet worden verhuurd. Hij heeft het gehuurde niet toegewezen gekregen, omdat hij student was, maar omdat hij een economische binding met de gemeente Amstelveen had, hij woonde er al. Het gehuurde is geen studentenwoning. Het huurrecht is dwingend recht en hij is altijd een goede huurder geweest. Voorts betwist [gedaagde] dat Duwo aannemelijk heeft gemaakt dat er een tekort aan studentenwoningen is. Voor zover Duwo zich beroept op ingezet beleid, stelt [gedaagde] dat zijn huurovereenkomst is ingegaan ver voordat dit beleid is ingezet. Bovendien is goede doorstroming van huurders weliswaar van evident belang, doch dan dienen er wel woningen te zijn waar naartoe kan worden doorgestroomd. De huurdersorganisaties hebben op dit punt ook negatief geadviseerd ter zake van het door Duwo voorgestane beleid, terwijl Duwo ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat de slachtoffers van de doorstroming het er mee eens waren. Toen [gedaagde] zijn huurcontract afsloot was er een beleid bij Intermezzo om minder aan studenten en meer aan niet-studenten te gaan verhuren. [gedaagde] stelt dat hij zelf heeft voorgesteld om een huurbeëindigingsdatum per 15 juli 2015 af te spreken, doch dat Duwo daarop niet is ingegaan.
[gedaagde] verwijst voorts naar wat Minister Blok bij brief van11 april 2014 aan de Tweede Kamer heeft gesteld inzake het concept-wetsvoorstel Tijdelijk huren en naar de bij dit wetsvoorstel behorende Memorie van toelichting, in het bijzonder naar het overgangsrecht dat bepaalt dat deze bepalingen geen terugwerkende kracht hebben. [gedaagde] verwijst ook naar de Nota van Beantwoording “Visie Wonen op [complex 2] en NvU [complex 2]-Oost” van februari 2008 waarin staat vermeld dat de verhuurder dient te zorgen voor een fatsoenlijke verhuisregeling.
[gedaagde] verzet zich tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad-verklaring, omdat hem daarmee de facto het recht op hoger beroep wordt afgenomen.
Indien de kantonrechter tot beëindiging van de huurovereenkomst besluit, verzoekt [gedaagde] de beëindiging niet eerder dan op 12 maanden na het wijzen van het vonnis te bepalen.
In reconventie
2.4
[gedaagde] vordert een schadevergoeding van € 1,00 voor het bijna twee jaar dreigen met uitzetting door Duwo en het daardoor intimideren van [gedaagde], alsmede dat de kantonrechter gebiedt dat Duwo zich in de toekomst als een goed verhuurder gaat gedragen. Ook vordert hij dat een redelijke verhuiskostenvergoeding wordt toegewezen.
2.5
Duwo heeft verweer gevoerd dat hierna bij de beoordeling aan de orde zal komen.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

3.1
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.2
Er is sprake van een opzegging zoals bedoeld in artikel 7:271 lid 2 BW, op welke opzegging de artikelen 7:272 tot en met 7:277 BW van toepassing zijn.
In art. 7:274 BW staan de gronden vermeld op grond waarvan de rechter de huurovereenkomst op vordering van de verhuurder kan beëindigen. Niet betwist is dat de opzegging aangetekend is verstuurd (art. 7:271 lid 3 BW), dat Duwo de grond voor opzegging heeft vermeld in haar opzeggingsbrief (art. 7:271 lid 4 BW) en dat de juiste opzegtermijn is gehanteerd (art. 7:271 lid 5 BW).
3.3
Duwo stelt zich op het standpunt dat zij de woning zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik, erin bestaande dat zij de woonruimte wil verhuren aan studenten, dat van haar, de belangen van partijen naar billijkheid in aanmerking genomen, niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt voorgezet. Er dient derhalve een belangenafweging plaats te vinden.
Dringend eigen gebruik
3.4
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] onvoldoende weersproken dat Duwo het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik, op grond van het volgende.
[gedaagde] heeft niet gemotiveerd de stellingen van Duwo weerlegd dat er in Amsterdam een grote en dringende behoefte bestaat aan huisvesting die specifiek geschikt en bestemd is voor studenten, dat er aldus woningnood onder studenten heerst en dat er daarom een noodzaak bestaat voor doorstroming op de woningmarkt voor studenten. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat goedkope woonruimte, waarop studenten zijn aangewezen, in Amsterdam zeer schaars is. Daarmee is de dringendheid gegeven.
Voorts staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat Duwo een woningcorporatie is die zich in het bijzonder toelegt op het huisvesten van studenten. Daarom kan worden aangenomen dat het bezet houden van deze woonruimte, lang nadat men geen student meer is, de doelstellingen van Duwo om te voorzien in de behoefte aan studentenhuisvesting doorkruist. Gelet daarop heeft Duwo ook aannemelijk gemaakt dat er sprake is van eigen gebruik.
3.5
Per 15 juli 2006 is aan art. 7:274 BW een nieuw lid 4 toegevoegd dat een regeling geeft voor het beroep op dringend eigen gebruik, indien sprake is van daartoe bestemde huisvesting aan studenten. Daarvoor is vereist dat de woonruimte krachtens de huurovereenkomst bestemd is voor studenten, de huurder niet heeft voldaan aan het (jaarlijks) verzoek van de verhuurder een bewijs van inschrijving bij de onderwijsinstelling te overleggen en in de huurovereenkomst is bepaald dat de woonruimte na beëindiging opnieuw aan een student zal worden verhuurd.
[gedaagde] heeft gesteld dat Duwo geen beroep op de opzeggingsgrond dringend eigen gebruik in art. 7:274 lid 1 sub c BW toekomt, omdat hij lang voordat lid 4 aan art. 7:274 BW werd toegevoegd, zijn huurcontract met Duwo sloot en dat de in lid 4 voornoemd genoemde vereisten niet in de huurovereenkomst tussen partijen zijn opgenomen.
Dit standpunt verwerpt de kantonrechter, op grond van het volgende. In de eerste plaats werd ook voordat het hiervoor genoemde lid 4 aan art. 7:274 BW werd toegevoegd reeds aangenomen dat een verhuurder als Duwo in het belang van de doorstroming en ter realisatie van haar statutaire doelstelling om te voorzien in studentenhuisvesting, zich op dringend eigen gebruik in de zin van art. 7:274 lid 1 sub c BW kon beroepen. Daarnaast stelt Duwo terecht dat, zoals uit de wetsgeschiedenis bij de invoering van art. 7:274 lid 4 BW volgt (NnavV TK 2004-2005, 29707, nr. 36), de wetgever ten aanzien van de ten tijde van de invoering van lid 4 reeds lopende huurcontracten heeft aangegeven dat de verhuurder die aan een student verhuurt een redelijk aanbod kan doen tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst, waarin de in art. 7:274 lid 4 genoemde vereisten wel zijn opgenomen. Tegen de achtergrond van de mogelijkheid om huurders die nog studeren een dergelijk redelijk aanbod te doen, geldt a fortiori dat indien de huurder niet meer studeert, de verhuurder de mogelijkheid moet hebben om met een beroep op dringend eigen gebruik als bedoeld in art. 7:274 lid 1 sub c BW de huurovereenkomst te beëindigen.
Ook een beroep op het wetsvoorstel Tijdelijke Huur kan [gedaagde] niet baten: in de eerste plaats is deze wetgeving niet van toepassing op de onderhavige situatie, in de tweede plaats is er bij een beroep op art. 7:274 lid 1 sub c BW geen sprake van het met terugwerkende kracht toepasselijk achten van lid 4 van dit artikel.
3.6
Voor zover [gedaagde] stelt dat Duwo geen beroep op dringend eigen gebruik zou kunnen doen, omdat hij het gehuurde niet heeft toegewezen omdat hij student was, maar omdat hij een economische binding had met de gemeente Amstelveen, is dit standpunt onjuist. [gedaagde] heeft immers, toen hij in 1989 fysische geografie ging studeren aan de VU en komend uit een gemeente elders in het land, op 19 juni 1989 een aanvraag gedaan bij de SSH VU om voor studentenhuisvesting in aanmerking te komen (zie hierboven in rov. 1.3). Naar aanleiding van deze aanvraag is hem, in afwachting van een verbouwing in het complex [complex 2], tijdelijk een kamer in het complex [complex 1] aangeboden. Nadat hij vervolgens een huurcontract voor onbepaalde tijd voor een kamer in [complex 2] heeft gekregen, is hij na enige jaren intern in het complex naar een andere kamer verhuisd, waar hij tot op heden woont. Daarmee staat vast dat [gedaagde] de toewijzing van de eerste kamer (in [complex 1]) en de daaruit voortgevloeide huurovereenkomsten wel degelijk te danken heeft aan het feit dat hij student was: dat was zijn binding met de regio. Daarbij komt dat [gedaagde] gelet op het bovenstaande bij het aangaan van de overeenkomst ook redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat sprake was van studentenhuisvesting. Het complex [complex 2] staat ook algemeen bekend als een complex waar studenten wonen. Het feit dat gedurende een beperkte tijd ook personen die niet studeerden onder omstandigheden een kamer konden huren op [complex 2], doet daaraan niet af, temeer omdat Duwo onbetwist heeft gesteld dat dit maar gedurende een beperkte periode heeft plaatsgevonden.
3.7
De conclusie op dit punt luidt dan ook dat Duwo aannemelijk heeft gemaakt dat zij het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik.
Belangenafweging
3.8
Vervolgens is de vraag aan de orde of Duwo het gehuurde zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik dat van haar, de belangen van beide partijen naar billijkheid in aanmerking genomen, niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt voortgezet.
Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende. Het belang van Duwo is gelegen in het voorzien in studentenhuisvesting in een schaarse markt en het realiseren van haar statutaire doelstelling, zoals hierboven in rov. 3.4 omschreven.
[gedaagde] van zijn kant, heeft er uiteraard belang bij dat hij in het gehuurde kan blijven wonen en dat hij niet verplicht wordt om ter verhuizen naar een andere (waarschijnlijk duurdere) woonruimte. Echter, nu hij de huurovereenkomsten in [complex 1] en in [complex 2] als student is aangegaan, had hij er rekening mee moeten houden dat de woning binnen een redelijke termijn na het einde van de studie weer beschikbaar moet komen voor een andere student. Dat [gedaagde] altijd een goed huurder is geweest, wordt niet betwist door Duwo, doch dit feit geeft onvoldoende grond om het belang van [gedaagde] zwaarder te laten wegen dan dat van Duwo. Gelet daarop weegt het belang van Duwo zodanige zwaarder dat van haar niet gevergd kan worden de huurovereenkomst met [gedaagde] voort te zetten. Gesteld al dat er onvoldoende woningen zouden zijn om naar door te stromen, dan komt dit niet voor de verantwoordelijkheid van Duwo.
Andere passende huisvesting
3.9
[gedaagde] heeft gesteld dat hij geen passende vervangende woonruimte kan verkrijgen. Duwo stelt echter terecht, zonder dat dit door [gedaagde] is betwist, dat hij pas recentelijk reageert op woningen op Woningnet. Bovendien heeft hij niet betwist dat hij eerder door Duwo is aangeschreven met de mededeling dat hij zich kon opgeven voor een complex van de woningcorporatie Eigen Haard in Amstelveen en dat hij daarop niet gereageerd heeft.
Daarnaast heeft Duwo ter zitting aangegeven dat zij [gedaagde] alsnog zal voordragen voor een woning in dit complex, waarop [gedaagde] kennelijk niet is ingegaan. In de gegeven omstandigheden, waarin [gedaagde] bovendien al gedurende langere tijd op de hoogte is van het doorstromingsbeleid van Duwo, heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat er geen passende vervangende huisvesting voorhanden is.
Tijdstip van beëindiging huurovereenkomst
3.1
Het voorgaande brengt mee dat de vordering van Duwo tot beëindiging van de huurovereenkomst toewijsbaar is. Met betrekking tot het tijdstip waarop de huurovereenkomst zal eindigen en het tijdstip van de ontruiming, overweegt de kantonrechter het volgende. Gelet op het feit dat [gedaagde] al gedurende langere tijd op de hoogte is van het doorstromingsbeleid van Duwo en hij zelf heeft aangeboden om uiterlijk 15 juli 2015 te vertrekken, ziet de kantonrechter geen aanleiding om de beëindiging van de huurovereenkomst en daarmee het tijdstip van ontruiming te bepalen op 12 maanden na dit vonnis. Nu [gedaagde], na dit vonnis wel enige tijd de gelegenheid moet hebben om andere woonruimte te zoeken, zal het tijdstip van beëindiging van de huurovereenkomst, alsmede het tijdstip van ontruiming worden bepaald op 1 september 2015.
Uitvoerbaar bij voorraad verklaring
3.11
Gelet op hetgeen is bepaald in art. 7:272 lid 1 BW zal de uitvoerbaar bij voorraad veroordeling, behoudens voor zover het om de proceskosten gaat, achterwege worden gelaten. Duwo heeft haar stelling onvoldoende onderbouwd dat het [gedaagde] alleen om is te doen een kansloze zaak te rekken. Er is daarom geen aanleiding om van deze wettelijke regel af te wijken.
Ontruimingskosten
3.12
De vordering van Duwo om [gedaagde] te veroordelen om, wanneer hij niet vrijwillig voldoet aan de veroordeling tot ontruiming, aan Duwo de kosten van de gerechtelijke ontruiming te voldoen, wordt afgewezen, nu thans niet vast staat dat deze kosten gemaakt zullen worden.
Reconventie
3.13
Met betrekking tot de vordering in reconventie over weegt de kantonrechter als volgt. Nu uit het hiervoor overwogene volgt dat de vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst wordt toegewezen, volgt daar reeds uit dat er geen aanleiding is om Duwo te veroordelen om een schadevergoeding aan [gedaagde] te betalen, noch om Duwo te gebieden zich in de toekomst als een goed verhuurder te gaan gedragen.
Met betrekking tot de gevorderde verhuiskosten vergoeding is de kantonrechter van oordeel dat, mede gelet op de lange duur van de huurovereenkomst, Duwo dient bij te dragen in de kosten die de verhuizing voor [gedaagde] meebrengt. De kantonrechter begroot deze kosten in redelijkheid op € 2.000,00. Gelet op de hoogte van het bedrag ziet de kantonrechter geen aanleiding om gebruik te maken van de in art. 7:275 lid 2 BW gegeven mogelijkheid om Duwo een termijn te gunnen waarbinnen zij de opzegging kan intrekken.
Proceskosten
3.14
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie. De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
In conventie:
bepaalt dat de huurovereenkomst van partijen betrekking hebbend op de woning aan [complex 2] [adres] met ingang van 1 september 2015 eindigt en stelt vast dat [gedaagde] met ingang van deze datum de woning moet hebben ontruimd;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Duwo tot op heden begroot op:
- griffierecht: € 115,00
- kosten dagvaarding: € 95,77
- salaris gemachtigde: € 200,00
--------------
Totaal: € 410,77
inclusief eventueel verschuldigde BTW;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te
verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het
vonnis heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving
vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing,
inclusief btw;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
veroordeelt Duwo om aan [gedaagde] te voldoen € 2.000,00 aan verhuis- en herinrichtingskosten;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt;
In conventie en in reconventie
VII. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. Y.A.M. Jacobs, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.