Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/576546 / HA ZA 14-1126
Vonnis in incident van 1 april 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GCS HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident strekkende tot een voorlopige voorziening,
verweerster in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. M. Uijen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident strekkende tot een voorlopige voorziening,
eiser in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. C.B.G. Derks te Amsterdam.
Partijen zullen hierna GCS Holding B.V. en [gedaagde] genoemd worden.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 augustus 2014 tevens houdende een incidentele vordering strekkende tot een voorlopige voorziening, met producties,
- de incidentele exceptie van onbevoegdheid,
- de conclusie van antwoord in het incident op de voet van artikel 11 Rv.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het bevoegdheidsincident.
2.De feiten in het bevoegdheidsincident
2.1.
In het kader van dit incident zal de rechtbank uitgaan van de volgende feiten:
2.2.
[gedaagde] woont in de Verenigde Staten van Amerika (VS). [gedaagde] was werknemer van de Amerikaanse vennootschap Global Collect Services USA Inc. (hierna: GCSU). De arbeid werd verricht in de VS. [gedaagde] is op 1 november 2010 met GCS Holding B.V. een Stock Matching Option Plan (hierna: SMOP) aangegaan. De SMOP is neergelegd in een schriftelijke overeenkomst: de “Grant Letter”. Op basis van die overeenkomst verkreeg [gedaagde] 100 optierechten en 10 certificaten van aandelen in GCS Holding B.V. In de “Grant Letter” is een forumkeuze voor de “
courts in Amsterdam” opgenomen. De “Grant Letter” verwijst naar de “G
lobal Collect stock matching option plan Plan rules” (hierna: de rules).
courts in Amsterdam” opgenomen. De “Grant Letter” verwijst naar de “G
lobal Collect stock matching option plan Plan rules” (hierna: de rules).
2.3.
De rules bevatten onder meer de volgende bepalingen:
1.Definitions
[…]
Bad Leaver
a Participant whose employment or directorship is terminated (by either the Participant or the Participant’s employer) and who is not a Good Leaver
[…]
Good Leaver
a Participant who ceases to be employed within the Group:
(i) by reason of his death;
(ii) by virtue of retirement;
(iii) by reason of Redundancy;
(iv) by reason of Disability;
(v) after a period of 5 years following the Date of Award, for other reasons than Cause; and
(vi) for any other reason determined by the Remuneration Committee.
[…]
11.Transfer of Depositary Receipts
[…]
11.2
Bad Leaver.In case of a Bad Leaver, the Company has the option to purchase, and the Participant is upon exercise of such option obliged to sell, the Acquisition Depositary Receipts and/or the Depositary Receipts from the Participant for the Bad Leaver Repurchase Price. […]
17.Applicable law
17.1
All matters relating to Plan and the Grand letter shall be governed exclusively by the laws of the Netherlands.
17.2
All disputes arising in connection with the Plan and the Grant Letter […] shall be exclusively resolved by the courts in Amsterdam.
[…]
2.4.
[gedaagde] heeft zijn arbeidsovereenkomst met GCSA opgezegd tegen 2 mei 2014. Bij brief van 5 mei 2014 heeft GCS Holding B.V. [gedaagde] geïnformeerd dat zij hem als een “bad leaver” in de zin van de rules beschouwt. Op 6 mei 2014 heeft GCS Holding B.V. een bedrag van € 2.936,90 aan [gedaagde] overgemaakt.
3.Het geschil in hoofdzaak en in de incidenten
3.1.
GCS Holding B.V. vordert – kort samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad primair te verklaren voor recht dat [gedaagde] gehouden is de tien certificaten van aandelen aan GCS Holding B.V. te leveren en te bepalen dat het vonnis in de plaats zal treden van de leveringsakte en subsidiair en bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] te veroordelen tot levering van de certificaten op straffe van een dwangsom, steeds met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Voor alle weren beroept [gedaagde] zich op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter. De participaties zijn [gedaagde] toegekend vanwege zijn arbeidsrelatie. [gedaagde] beroept zich op artikel 22, 23 en 25 van de (herschikte) EEX-vo, op grond waarvan volgens hem gelet op de arbeidsrelatie de forumkeuze niet geldig is, nu de forumkeuze niet na het ontstaan van het geschil is gesloten. Ook naar Nederlands recht geldt op grond van artikel 8 lid 4 Rv dat de forumkeuze niet geldig is. In ieder geval dient de zaak verwezen te worden naar de kantonrechter. Gelet op de beoordeling – naar Amerikaans recht – of [gedaagde] terecht gekwalificeerd is als “bad leaver”, verdient behandeling in de VS ook de voorkeur, aldus steeds [gedaagde].
3.3.
GCS Holding B.V. voert verweer in het incident. GCS Holding B.V. is niet de werkgever van [gedaagde] (geweest). De herschikte EEX-vo is temporeel niet van toepassing en de EEX-vo (oud) is materieel niet van toepassing nu [gedaagde] niet woonachtig is in een lidstaat. De forumkeuze is derhalve rechtsgeldig. Aldus steeds GCS Holding B.V.
4.De beoordeling in het bevoegdheidsincident
Internationale rechtsmacht
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 66 van verordening nr. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: herschikte EEX-vo) bepaalt – zakelijk weergegeven – dat op vorderingen die zijn ingesteld vóór 10 januari 2015 de verordening nr. 44/2001 van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-vo [oud]) van toepassing blijft.
4.2.
Artikel 4 lid 2 van de EEX-vo [oud] bepaalt:
1. Indien de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, wordt de bevoegdheid in elke lidstaat geregeld door de wetgeving van die lidstaat, onverminderd de artikelen 22 en 23.
Nu [gedaagde] woonplaats heeft in de Verenigde Staten, die geen lidstaat zijn van de Europese Unie, zijn de bepalingen over internationale rechtsmacht van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing.
4.3.
Artikel 8 Rv bepaalt:
1. De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht indien partijen met betrekking tot een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, bij overeenkomst een Nederlandse rechter of de Nederlandse rechter hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van die rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, tenzij daarvoor geen redelijk belang aanwezig is.
2. De Nederlandse rechter heeft geen rechtsmacht indien partijen met betrekking tot een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, bij overeenkomst een rechter of de rechter van een vreemde staat bij uitsluiting hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van die rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan.
3. Een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid laat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter onverlet indien de zaak een individuele arbeidsovereenkomst betreft of een overeenkomst als bedoeld in artikel 6, onder d.
4. Het derde lid vindt geen toepassing indien:
a. de in het tweede lid bedoelde overeenkomst is aangegaan na het ontstaan van het geschil, […]
Gelet op het partijdebat, het feit dat GCS Holding B.V. in Nederland is gevestigd en de rules een rechtskeuze voor Nederlands recht bevatten kan niet worden gezegd dat bij de keuze voor de Nederlandse rechter geen redelijk belang bestaat. De situatie waarop artikel 8 lid 2 Rv ziet – partijen bij een Nederlandse arbeidsovereenkomst wijzen een buitenlandse rechter aan – doet zich hier niet voor, zodat ook de uitzondering die op dat geval ziet (lid 3) niet van toepassing is. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat artikel 108 lid 2 Rv slechts ziet op relatieve bevoegdheid, niet op internationale rechtsmacht. Zodoende komt de Nederlandse rechter internationale rechtsmacht toe, op grond van artikel 8 lid 1 Rv en de door partijen gemaakte forumkeuze.
Absolute bevoegdheid
4.4.
In het incident voert [gedaagde] ook aan dat niet de rechtbank, maar de kantonrechter bevoegd is, omdat de grondslag van de vordering ziet op een arbeidsovereenkomst.
4.5.
Artikel 93 Rv bepaalt:
Door de kantonrechter worden behandeld en beslist:
[…]
c. zaken betreffende een arbeidsovereenkomst
4.6.
Door GCS Holding B.V. is niet betwist dat de deelname in het SMOP door [gedaagde] samenhangt met zijn arbeidsovereenkomst met GCSU. Zij voert in de hoofdzaak ook aan dat de gestelde terugleveringsverplichting van [gedaagde] volgt uit het gestelde feit dat [gedaagde] als “bad leaver” gekwalificeerd moet worden. Die kwalificatie ziet op (het einde van) de arbeidsverhouding tussen [gedaagde] en GCSU. De rechtbank is daarom van oordeel dat de optieregeling nauw samenhangt met de beëindigde arbeidsovereenkomst tussen GSCU en [gedaagde]. De vordering van GCS Holding B.V. betreft daarom die arbeidsovereenkomst.
4.7.
Dat de eisende partij niet de werkgever is en dat het gaat om een arbeidsovereenkomst naar het recht van (een staat van) de Verenigde Staten is – gelet op de tekst van artikel 93 Rv – niet van belang. Derhalve is op grond van artikel 93 sub c Rv de kantonrechter te Amsterdam de bevoegde rechter om te beslissen op de vorderingen van GCS Holding B.V. in hoofdzaak en incident strekkende tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening.
4.8.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5.De beslissing
De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
5.1.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak en in het incident strekkende tot een voorlopige voorziening
5.2.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Amsterdam, op 17 april 2015 om 10:00 uur,
5.3.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
5.4.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook in persoon of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
5.5.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Marcus, rechter, bijgestaan door mr. E.J. van Veelen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2015. [1]