ECLI:NL:RBAMS:2015:172

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2015
Publicatiedatum
19 januari 2015
Zaaknummer
13/693034-12 en 23/002261-08
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van horloges en vrijspraak voor vuurwapenbezit

Op 19 januari 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen van meerdere horloges en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 1 november 2012 in Amsterdam, samen met anderen, horloges van de merken Audemars Piquet en Rolex heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat deze horloges afkomstig waren uit enig misdrijf. De verdachte werd echter vrijgesproken van het bezit van een vuurwapen, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen in haar woning. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de woning rechtmatig was, gezien de omstandigheden van de aanhouding van de medeverdachte. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, met een voorwaardelijke straf, en de rechtbank weegt mee dat de verdachte recentelijk haar partner had verloren, wat haar situatie verzwaarde. De rechtbank heeft ook beslist over het beslag, waarbij enkele goederen werden onttrokken aan het verkeer en andere aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/693034-12 en 23/002261-08(tul) (promis)
Datum uitspraak: 19 januari 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum 1],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA-adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 en 10 december 2014 en 5 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Oppe en van wat de raadslieden van verdachte, mrs. C.W. Flokstra en N.C.J. Meijering, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 1 november 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie III, te weten een pistool (CZ model 83, kaliber 9mm Browning), en/of munitie van categorie III, te weten een of meer patro(o)n(en) (9mm Kort Sellier & Bellot), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 jo 55 Wet Wapens en Munitie jo 47 Wetboek van Strafrecht)
2. ( na wijziging tenlastelegging ter terechtzitting van 9 december 2014)
zij op of omstreeks 1 november 2012 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten
- a) een geldbedrag (bestaande uit onder meer een of meer coupure(s) van 500 euro) van (totaal) (ongeveer) 4.015 euro, althans enig geldbedrag en/of
- b) een of meer (3) horloge(s) (merk: Audemars Piquet en/of Rolex (2)) en/of
- c) een of meer (4) telefoon(s) (merk: Blackberry (2) en/of iPhone (2)), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een of meer voorwerp(en), te weten
- a) een geldbedrag (bestaande uit onder meer een of meer coupure(s) van 500 euro) van (totaal) (ongeveer) 4.015 euro, althans enig geldbedrag en/of
- b) een of meer (3) horloge(s) (merk: Audemars Piquet en/of Rolex (2)) en/of
- c) een of meer (4) telefoon(s) (merk: Blackberry (2) en/of iPhone (2)),
gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(artikel 420bis en/of 420quater jo 47 Wetboek van Strafrecht)
3.
zij op of omstreeks 1 november 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk een of meer radiozendappara(a)t(en), te weten een GSM-jammer heeft aangelegd en/of geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad en/of heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat/die radiozendappara(a)t(en) op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend;
(artikel 10.9 Telecommunicatiewet jo 1 en 2 Wet op de Economische Delicten jo 47 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

Naar aanleiding van de aanhouding op 31 oktober 2012 van [medeverdachte]
(hierna: [medeverdachte]), destijds de partner van verdachte, wordt op 1 november 2012 een doorzoeking gedaan in de woning van verdachte op het adres [adres] te [plaats], omdat bekend was dat [medeverdachte] daar verbleef.
In de woning van verdachte worden de volgende goederen aangetroffen:
- in de woonkamer in de TV-kast een vuurwapen;
- in de slaapkamer van verdachte en [medeverdachte] in de ladekast € 4.015,- (bestaande uit in ieder geval 8 x € 500,-), op de ladekast een horloge van het merk Rolex en in de kledingkast onder de kleding in een tasje een jammer;
- in de slaapkamer van [zoon van verdachte], de zoon van verdachte, op de stellage een horloge van het merk Rolex en een kist met daarin een horloge van het merk Audemars Piquet;
- en in de slaapkamer van verdachte en [medeverdachte] twee IPhone’s en twee Blackberry’s.
De politie vermoed dat het geldbedrag, de horloges en de telefoons - middellijk dan wel onmiddellijk - afkomstig zijn uit enig misdrijf.
De vragen die ter beantwoording aan de rechtbank voorliggen zijn:
- of verdachte het in haar woning aangetroffen vuurwapen voorhanden heeft gehad;
- of verdachte wist of rederlijkwijs moest vermoeden dat het geld, de horloges en de telefoons van misdrijf afkomstig waren;
- of verdachte de in haar woning aangetroffen jammer voorhanden heeft gehad.
Voordat die vragen beantwoord kunnen worden zal eerst de vraag moeten worden beantwoord of de politie de woning van verdachte rechtmatig heeft doorzocht.

5.Rechtmatige doorzoeking?

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de doorzoeking in de woning van verdachte onrechtmatig was, nu:
- de verdenking tegen [medeverdachte] van het medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapens was geconstrueerd en niet op concrete feiten en omstandigheden was gebaseerd, zodat niet redelijkerwijs kon worden vermoed dat op zijn verblijfplaats vuurwapens aanwezig zouden zijn;
- er geen enkel onderzoek was gedaan of, dan wel was vastgesteld dat [medeverdachte] daadwerkelijk verbleef op het adres van verdachte, waardoor niet redelijkerwijs kon worden vermoed dat in de woning van verdachte vuurwapens aanwezig zouden zijn.
Deze onrechtmatigheid levert een schending op van artikel 8 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) die dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van al hetgeen dat is aangetroffen in de woning.
5.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de combinatie van goederen die bij [medeverdachte] en de overige met hem aangehouden verdachten waren aangetroffen, genoeg reden opleverde om de woning van verdachte, waar [medeverdachte] verbleef, te doorzoeken. Daarbij kan verdachte geen beroep doen op eventuele onrechtmatigheden in de zaak tegen [medeverdachte].
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat er voldoende aanleiding was om de verblijfplaats van [medeverdachte] te doorzoeken, nu hij op de Dam was aangehouden met twee andere verdachten die allebei een doorgeladen vuurwapen bij zich droegen en met een verdachte die vermommingsspullen bij zich had, terwijl hijzelf een kogelvrij vest droeg en als vuurwapengevaarlijk in de politiesystemen bekend was, waarbij door agenten was gezien dat dit viertal veelvuldig met elkaar handen schudde alsof er iets werd overgedragen. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat redelijkerwijs vermoed kon worden dat op zijn verblijfplaats vuurwapens aanwezig zouden zijn.
Ook de tweede door de verdediging aangevoerde grond wordt verworpen, zodat het gehele verweer faalt, nu de politie er wel degelijk vanuit mocht gaan dat [medeverdachte] in de woning van verdachte op het adres [adres] te [plaats] verbleef. In de woning op de [adres 2] te [plaats], waar [medeverdachte] stond ingeschreven, waren immers geen persoonlijke eigendommen van [medeverdachte] aangetroffen. Daaruit kon worden opgemaakt dat [medeverdachte] daar niet feitelijk verbleef. Daarbij komt dat [medeverdachte] het adres van verdachte had opgegeven bij zijn verlofaanvraag in april 2012. Daarom mocht de politie er van uit gaan dat [medeverdachte] daar verbleef.
Derhalve was de doorzoeking rechtmatig en kunnen alle in de woning aangetroffen goederen voor het bewijs worden gebruikt.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte het wapen samen met [medeverdachte] en [zoon van verdachte] voorhanden heeft gehad. Het vuurwapen werd immers in de woonkamer in de TV-kast gevonden, een plek waartoe alle bewoners directe en vrije toegang hadden. Dat gegeven brengt een zekere mate van bewustheid van aanwezigheid van dat wapen met zich mee, nu die directe en vrije toegang tot die TV-kast impliceert dat men zich van dat wapen bewust moet zijn.
Met betrekking tot het witwassen stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat uit het dossier blijkt dat zowel het geld als de aangetroffen horloges gemeenschappelijk bezit waren. Daarnaast is aannemelijk dat één Blackberry en één Iphone aan verdachte toebehoren. Nu verdachte, [zoon van verdachte] en [medeverdachte] niet hebben willen verklaren over de herkomst van de horloges, telefoons en het geldbedrag, het daardoor niet duidelijk is hoe de horloges en de telefoons zijn gefinancierd en nu uit de onderzochte financiële gegevens van verdachte, [zoon van verdachte] en [medeverdachte] er geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat die uitgaven niet gedekt worden door legale inkomsten, kan het niet anders zijn dan dat het geldbedrag, de horloges en de telefoons van enig misdrijf afkomstig zijn. Dit wordt ondersteund door het feit dat [medeverdachte] veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen en verdachte ook zelf ter zake het medeplegen van witwassen is veroordeeld.
Tot slot acht de officier van justitie bewezen dat verdachte de jammer aanwezig heeft gehad, nu die jammer in haar slaapkamer is aangetroffen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte zich niet bewust was van de aanwezigheid van het wapen en dat dit niet wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het enkele feit dat het wapen in een tasje in een toegankelijke kast lag, maakt niet dat daaruit de bewustheid van de aanwezigheid van dat wapen volgt. Immers, onduidelijk is of verdachte het bestaan van het tasje kende, laat staan de inhoud. Zeker nu niet is vast te stellen hoe het tasje in de meubelkast lag en het maar zeer de vraag is of het tasje ook was opgeborgen zoals op de foto in het dossier is afgebeeld. Om de bewustheid te bewijzen is meer nodig dan het enkele feit dat de kast toegankelijk was. Daarnaast is het ontbreken van biologische sporen op het wapen of het tasje een contra-indicatie. Verdachte dient daarom van feit 1 te worden vrijgesproken.
Ook dient verdachte te worden vrijgesproken van het witwassen, nu bij verdachte geen bewustheid was van de aanwezigheid van het geld. Uit geen van de bewijsmiddelen kan dat volgen, terwijl wel duidelijk is dat het geld lag bij de spullen die toebehoorden aan [medeverdachte]. Met betrekking tot de drie aangetroffen horloges kan niet worden bewezen dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van die horloges en dat verdachte beschikkingsmacht had over die horloges. Met betrekking tot de aangetroffen telefoons is de verdediging van mening dat die aanwezigheid niet schreeuwt om een uitleg door verdachte, terwijl daarnaast ook voldoende legale financiële middelen waren om die telefoons aan te schaffen. Van een goed afkomstig van enig misdrijf is dus geen sprake en verdachte dient dan ook van feit 2 te worden vrijgesproken.
Tot slot ontbreekt ook ten aanzien van de aangetroffen jammer de bewustheid bij verdachte. De jammer blijkt ook te zijn aangetroffen onder in een kledingkast in een tasje. Daarnaast zijn er ook geen biologische sporen van verdachte op de jammer aangetroffen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1.
Vuurwapen
Voor een veroordeling ter zake van artikel 26 van de Wet wapens en munitie (WWM) is in de eerste plaats vereist dat er sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de tv-kast een toegankelijke plek is. Nu echter uit het dossier niet valt op te maken hoe lang het blauwe tasje met het vuurwapen in die tv-kast heeft gelegen en of het tasje direct zichtbaar was bij het openen van de kast, en evenmin is vast te stellen of het tasje ook daadwerkelijk is aangetroffen zoals op pagina 520 van het witwasdossier is afgebeeld, kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich ervan bewust was dat daar een vuurwapen lag. Daarom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
6.3.2.
Witwassen
Vooropgesteld moet worden dat voor de beoordeling of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van het geldbedrag, de horloges en de telefoons, eerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (Hof Amsterdam, 11 januari 2013, LJN: BY8481).
De rechtbank zal eerst ingaan op de aangetroffen horloges. Gelet op de in haar woning aangetroffen dure horloges, bezien tegen de achtergrond van haar geringe inkomen en de omstandigheid dat haar toenmalige partner, [medeverdachte], geen inkomsten genoot, kan worden vastgesteld dat hier sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, zodat van verdachte mag worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van de horloges. Verdachte heeft hierover geen verklaring afgelegd. De rechtbank gaat er van uit dat de horloges door [medeverdachte] zijn gefinancierd met geld afkomstig uit enig misdrijf. Uit het feit dat ze in de woning van verdachte zijn aangetroffen, en daarbij ook op de slaapkamer van haar zoon, leidt de rechtbank af dat verdachte beschikkingsmacht had over deze horloges. Verdachte had moeten weten, mede gelet op het feit dat zij eerder voor het witwassen van horloges is veroordeeld en omdat zij wist dat haar toenmalige partner geen legaal inkomen had, dat die horloges waren betaald met middellijk of onmiddellijk uit misdrijf verkregen gelden. Hierdoor kan, mede op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen zoals vermeld in de aangehechte bijlage I, worden bewezen dat verdachte wist dat deze horloges van misdrijf afkomstig waren.
Met betrekking tot het aangetroffen geld (€ 4.015,-) gaat de rechtbank er van uit dat dit geld, gelet op het feit dat het in een ladekast is aangetroffen met daarin ook persoonlijke spullen van [medeverdachte], toebehoort aan [medeverdachte]. Nu uit het dossier echter niet kan worden opgemaakt of verdachte zich ervan bewust was dat in die ladekast dat geldbedrag lag, dient verdachte van dit feit partieel te worden vrijgesproken.
Tot slot overweegt de rechtbank met betrekking tot de aangetroffen telefoons dat de aangedragen feiten en omstandigheden niet van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. De inkomenspositie van verdachte was immers zodanig dat zij twee telefoons kon kopen, waardoor er geen vermoeden van witwassen aanwezig is. Van dit gedeelte wordt verdachte eveneens partieel vrijgesproken.
6.3.3.
Jammer
Ook ten aanzien van dit feit is vereist dat er sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij verdachte omtrent de aanwezigheid van de jammer.
De jammer lag onder kleding op de bodemplaat van de kledingkast, opgeborgen in een zwart tasje. Niet kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich bewust was van het feit dat daar een jammer lag en derhalve dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.

7.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde:
op 1 november 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten 3 horloges (merk: Audemars Piquet en/ Rolex (2)) voorhanden heeft gehad, terwijl zij en haar mededader wisten, dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

8.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf

10.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
10.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij een eventuele bewezenverklaring rekening te houden met het verdriet dat verdachte heeft door de moord op haar partner en dat dit zeer zwaar dient te worden mee gewogen bij de straftoemeting en wel zodanig dat strafoplegging met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht dient uit te blijven.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het witwassen van drie horloges. Witwassen van uit misdrijf afkomstige gelden tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting ook in aanmerking genomen dat verdachte – blijkens een haar betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 november 2014 – eerder is veroordeeld voor witwassen, doch dat dit haar er niet van heeft weerhouden zich nogmaals hieraan schuldig te maken.
Alhoewel het hiervoor genoemde het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, zal de rechtbank in verband met het na het verlies van haar partner ontstane leed, hiervan afwijken. De rechtbank weegt mee dat het voor verdachte extra wrang is om, na de moord op haar partner, vervolgd te worden en terecht te staan voor zaken van haar partner die in haar woning zijn aangetroffen. De rechtbank zal daarom volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke werkstraf van relatief geringe duur. De door de verdediging bepleite schuldigverklaring zonder oplegging van straf acht de rechtbank niet aangewezen, nu het niet de eerste keer is dat verdachte voor witwassen wordt veroordeeld.

11.Beslag

11.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het pistool, nummer 25, en de jammer, nummer 22, en de plastic tas waar het pistool in zat, nummer 23, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, de onder nummers 1, 3, 4, 74 en 82 dienen te worden verbeurd verklaard en de goederen onder nummers 2, 5, 75, 80, 81 en 83 dienen te worden geretourneerd aan verdachte.
Nu de nummers 16 tot en met 21 en 24 van de beslaglijst horen bij de aangehouden strafzaak (parketnummer 13/731018-14) is de officier van justitie van mening dat de rechtbank daar geen beslissing over kan nemen.
11.2.
Het oordeel van de rechtbank
Het onder nummer 25 inbeslaggenomen pistool en de onder nummer 22 inbeslaggenomen jammer, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu deze goederen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.
De horloges, onder nummers 1, 3 en 4, dienen te worden verbeurd verklaard, nu met betrekking tot die voorwerpen het onder feit 2 bewezen geachte is begaan,
Nu de nummers 16 tot en met 21 en 24 van de beslaglijst horen bij de aangehouden strafzaak (parketnummer 13/731018-14), kan de rechtbank daar geen beslissing over nemen.
De overige goederen zullen aan verdachte worden teruggegeven nu de verdachte onder andere van het witwassen van de telefoons zal worden vrijgesproken.

12.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 24 oktober 2013 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/002261-08, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 14 december 2010 van het gerechtshof te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 10 weken niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet echter, gelet op de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte, in plaats van de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf te gelasten, aanleiding de proeftijd van deze voorwaardelijke veroordeling te verlengen met één jaar.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

14.Beslissing

Verklaart het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder feit 2 bewezen geachte:
witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 40 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen, met bevel dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: nummers 22 en 25 van de beslaglijst.
Verklaart verbeurd: nummers 1, 3, en 4 van de beslaglijst.
Gelast de teruggave aan verdachte: nummers 2, 5, 74, 75, 80, 81, 82, 83 van de beslaglijst.
Nu de nummers 16 tot en met 21 en 24 van de beslaglijst horen bij de aangehouden zaak (parketnummer 13/731018-14) kan de rechtbank geen beslissing nemen over deze bij verdachte in beslag genomen goederen.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende: nummer 23 van de beslaglijst.
Verlengt de proeftijd van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 23/002261-08, met een jaar.
Heft op het – geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Wieland, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Zuithoff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 januari 2015.
Bijlage 1
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde:
1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012282087 van 5 november 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-450, doorgenummerde pag. 208 en 209(Dam dossier).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 1 november 2012 vond een zoeking plaats in perceel [adres] te [plaats]. Blijkens een in april 2012 ingediende aanvraag van verlof tijdens zijn detentie had de verdachte [medeverdachte] het adres [adres] te [plaats] opgegeven om aldaar zijn verlof door te brengen met zijn vriendin [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: [verdachte]).Blijkens navraag bij de Gemeentelijke Basis Administratie was zij ingeschreven op voornoemd adres.
Op 1 november 2012 werd de voordeur open gemaakt door [verdachte].
Vervolgens ben ik verder gegaan met het doorzoeken van de slaapkamer. Op de ladekast zag ik een zilverkleurig Rolex horloge liggen. Het betrof een mannenmodel. Ik zag dat de overige laden gevuld waren met dames ondergoed.
In de slaapkamer van [zoon van verdachte] zag ik op de open stellage een zilverkleurig Rolex horloge liggen. Tevens stond op deze stellage een kist van het horlogemerk Audemars Piquet met daarin een horloge van dit merk.
2. Een proces-verbaal van taxatie horloges met nummer 2012282087 van 15 november 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-160, doorgenummerde pag. 500 - 501(witwas dossier).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Aangetroffen bij verdachte [medeverdachte], woning [adres] te [plaats]:
- Rolex, Submariner: nieuwwaarde: € 6.800,-, handelswaarde: € 3.700,-;
- Rolex, Yacht Master Rolesium: nieuwwaarde: 6.950,-, handelswaarde: € 3.200,-;
- Audemars Piquet, Royal Oak Offshore Limited Edition Juan Pablo Montoya: nieuwwaarde: € 49.500,-, handelswaarde: € 26.000,-.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012282087 van 7 november 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-134, doorgenummerde pag. 23(witwas dossier).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 6 november 2012 zijn door de Belastingdienst de gevorderde gegevens van [medeverdachte] verstrekt. Er zijn in de periode van 31 oktober 2007 tot 31 oktober 2012 geen loongegevens en of andere inkomsten bekend van [medeverdachte].
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012282087 van 7 november 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-134, doorgenummerde pag. 29 - 30(witwas dossier).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 6 november 2012 zijn door de Belastingdienst de gevorderde gegevens van [verdachte] verstrekt. [verdachte] staat ingeschreven op de [adres] te [plaats]. Zij heeft een zoon genaamd [zoon van verdachte], geboren [geboortedatum 2] die tevens staat ingeschreven op hetzelfde adres.
[verdachte] werkt bij [naam werkgever]. Hieronder worden de totale inkomsten van [verdachte] per jaar genoemd. Deze inkomsten zijn afkomstig van [naam werkgever] en van de gemeente Amsterdam.
Belastingjaar: Totaal:
2012 € 14.185,-
2011 € 21.222,-
2010 € 21.087,-
2009 € 17.812,-
2008 € 17.004,-
2007 € 14.999,-
Totale bank en spaartegoeden 2011: € 28.673
Gemiddelde bezittingen eind en begin belastingjaar:
2010 € 27.904,-
2009 € 29.093,-