Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de meervoudige kamer van 4 februari 2015 in de zaak tussen
de stichting Stichting De Roestige Spijker, te Amsterdam, eiseres
de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
“Mijn ambtsvoorgangers en ik hebben tot betaling van deze declaraties ten laste van de begroting van dit ministerie besloten met toepassing van artikel 69, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement. Dit artikel geeft de bevoegdheid een ambtenaar naar billijkheid schadeloos te stellen, kosten te vergoeden of overigens een geldelijke tegemoetkoming te verlenen. Toepassing van die betaling achtten wij aangewezen omdat moet worden aangenomen dat [naam betrokkene] voorwerp van de publicaties werd in verband met zijn functie bij het [bedrijf].”
- afschriften van opeenvolgende besluiten genomen op de voet van artikel 69 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), ten faveure van [naam betrokkene];
- afschriften van correspondentie en overeenkomsten met [naam betrokkene] inzake de vergoeding van diens juridische kosten, zowel in het kader van de procedure tegen [de krant] als in het kader van andere zaken;
- afschriften van facturen inzake juridische kosten die op naam zijn gezet van, c.q. geadresseerd zijn aan (enig orgaan en/of functionaris van) het [bedrijf] en welke betrekking hebben op [naam betrokkene], althans op de jegens hem geuite verdachtmakingen van seksueel misbruik.
“Mijn ambtsvoorgangers en ik hebben tot betaling van deze declaraties ten laste van dit ministerie besloten (...)”. De (huidige)[naam functie] kan uitsluitend informatie over de besluiten van zijn ambtsvoorgangers hebben wanneer deze informatie schriftelijk, althans op een gegevensdrager, is vastgelegd. Verweerder laat na te motiveren hoe een en ander voor hem kenbaar was. Dat geldt eveneens voor de - kennelijk ook voor de[naam functie] kenbare - motivering waarom betaling aangewezen is geacht, zoals toegelicht in het besluit van 9 april 2013. Ter zitting heeft eiseres nader aangevoerd dat de kosten die zijn vergoed een bedrag van € 100.000,- overschrijden en dat de beschuldigingen aan [naam betrokkene] diens privéleven raken, terwijl uit vaste rechtspraak blijkt dat de schade, om voor vergoeding in aanmerking te komen, moet zijn gerelateerd aan de uitoefening van de functie als ambtenaar. Ook gelet hierop acht eiseres het ondenkbaar dat opeenvolgende ministers dergelijke grote bedragen hebben betaald zonder officiële besluitvorming. Uitsluitend mondelinge besluitvorming over uitgaven is bovendien in strijd met het bepaalde in de Comptabiliteitswet. Voor zover alle besluitvorming mondeling zou hebben plaatsgevonden, heeft verweerder dat kennelijk bewust gedaan en heeft hij daarmee de Wob buiten spel gezet, aldus eiseres.
schriftelijkebesluiten zijn genomen. Verder mag het, zoals eiseres stelt, inderdaad opmerkelijk zijn dat over de met [naam betrokkene] gemaakte afspraken niets schriftelijk is vastgelegd, maar daarmee is nog niet aannemelijk dat die afspraken wel schriftelijk zijn vastgelegd. Dát verweerder heeft besloten de kosten van juridische bijstand aan [naam betrokkene] te vergoeden, terwijl eiseres vraagtekens plaatst bij de vraag of die beslissing terecht was, vormt evenmin een omstandigheid die aannemelijk maakt dat verweerder over meer documenten beschikt. Daarbij geldt bovendien dat de rechtmatigheid van verweerders beslissing tot vergoeding van genoemde kosten in deze procedure geen rol speelt. Of verweerder bij gebrek aan schriftelijke vastlegging in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de Comptabiliteitswet kan naar het oordeel van de rechtbank gezien het voorgaande in het midden blijven, omdat - wat hier ook van zij - dit geen verandering brengt in de niet ongeloofwaardig geachte mededelingen van verweerder dat er niet meer stukken zijn. Gelet op het voorgaande heeft eiseres onvoldoende concrete aanknopingspunten verschaft om aan te nemen dat verweerder over meer of andere stukken beschikt dan de documenten die door verweerder zijn genoemd. Ten slotte kan de subsidiaire stelling van eiseres, dat verweerder de Wob bewust buiten spel heeft gezet door uitsluitend mondelinge afspraken te maken en schriftelijke vastlegging achterwege te laten, aan het voorgaande niet afdoen. Ter beoordeling ligt immers uitsluitend voor of bepaalde stukken zich onder verweerder bevinden. De subsidiaire stelling van eiseres, die neerkomt op een vermeend onrechtmatig handelen van verweerder, valt daarmee buiten de reikwijdte van deze procedure. Deze beroepsgrond faalt.
.