ECLI:NL:RBAMS:2015:165

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2015
Publicatiedatum
16 januari 2015
Zaaknummer
AMS 13- 6928
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor gedeeltelijke sloop van gemeentelijk monument de Ark in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 januari 2015 uitspraak gedaan over de vergunningverlening voor het gedeeltelijk afbreken van het gemeentelijk monument de Ark, gelegen aan de Van Ollefenstraat 9 in Amsterdam. De vergunning werd verleend door het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West van de gemeente Amsterdam. De eisers, waaronder de Vereniging Promotie Westelijke Tuinsteden en de Bond Heemschut, hebben beroep ingesteld tegen deze vergunning, omdat zij van mening zijn dat de sloop van een deel van het monument in strijd is met de gemeentelijke monumentenzorg. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vergunning te verlenen, mede op basis van het positieve advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten. De rechtbank concludeerde dat het belang van de gemeentelijke monumentenzorg zich niet verzet tegen de vergunningverlening, omdat de sloop van het minder monumentale deel van de Ark noodzakelijk was voor de renovatie en het behoud van het monument als geheel. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/6928

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 januari 2015 in de zaak tussen

1. de vereniging Vereniging Promotie Westelijke Tuinsteden (ProWest),te Amsterdam,
2. de vereniging Bond Heemschut, Vereniging tot bescherming van cultuurmonumenten in Nederland,te Amsterdam,
3. de stichting Stichting tot behoud van het negentiende en twintigste-eeuwse cultuurgoed in Nederland en tot ondersteuning van het Cuypersgenootschap,te Linne, gemeente Maasgouw, eisers
(gemachtigde: N.W.A. Vervat),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West van de gemeente Amsterdam (als opvolger van het dagelijks bestuur van stadsdeel Nieuw-West van de gemeente Amsterdam),verweerder
(gemachtigde: mr. M.L. Vroom).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap NL Development B.V.,vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. A.R. Klijn).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk en het verstoren van een gemeentelijk monument.
Bij besluit van 15 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Vergunninghoudster heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2014. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is namens eiseres 1 verschenen [naam], secretaris, en namens eiseres 3 [naam 1], voorzitter.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder is tevens [naam 2], manager stedelijke ontwikkeling, verschenen. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens vergunninghoudster zijn tevens[naam 3], directeur, en[naam 4], voorzitter van de gebouwencommissie van de Protestantse Gemeente te Amsterdam, verschenen.
De zaak is ter zitting gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak met zaaknummer AMS 14/600.

Overwegingen

1.1.
Op 12 oktober 2012 heeft vergunninghoudster een vergunning aangevraagd voor de renovatie en de gedeeltelijke sloop van het in 2008 als gemeentelijk monument aangewezen kerkgebouw de Ark (hierna: de Ark), gelegen aan de Van Ollefenstraat 9 in Amsterdam.
1.2.
De Ark is eigendom van de Protestante Gemeente te Amsterdam, c.q. het College van Kerkrentmeesters Protestantse Kerk Amsterdam (PGA/PKA). PGA/PKA heeft aan vergunninghoudster opdracht gegeven om namens hem omgevingsvergunningen aan te vragen voor renovatie van een deel van de Ark, sloop van het aan de Tourniairestraat gelegen deel van de achterzijde van de Ark en nieuwbouw van appartementen op de plaats van het te slopen deel van de Ark. Een op 26 november 2013 door verweerder aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor, kort gezegd, de nieuwbouw van appartementen is onderwerp van een beroepsprocedure bij deze rechtbank met zaaknummer AMS 14/600.
1.3.
Op 23 januari 2013 heeft de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam (CWM) positief geadviseerd over onder meer de voorgenomen renovatie en gedeeltelijke sloop van de Ark.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde vergunning voor, kort gezegd, de renovatie en gedeeltelijke sloop van de Ark verleend. De omgevingsvergunning heeft betrekking op de volgende twee activiteiten op de locatie Van Ollefenstraat 9 in Amsterdam:
- het bouwen van een bouwwerk, namelijk het bouwen van nieuwe toegangen en het vervangen van daken en goten, kozijnen, ramen en deuren, gevels, casco en de constructie van het kerkgebouw “De Ark”;
- het verstoren van een gemeentelijk monument, namelijk het verstoren en vervangen van daken, goten, kozijnen, ramen, deuren, gevels, casco en constructies, en onderhoud aan het binnenwerk/interieur van een gemeentelijk monument van het kerkgebouw “De Ark”.
1.5.
Het bezwaar van eisers tegen deze vergunningverlening heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe het advies van de bezwaarschriftencommissie Nieuw West van 1 oktober 2013 overgenomen. In het bestreden besluit is de grondslag van het primaire besluit aangevuld, in die zin dat vanwege de gedeeltelijke sloop van de Ark aan de activiteit “het verstoren van een gemeentelijk monument” is toegevoegd: “het afbreken van een gemeentelijk monument”.
1.6.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 1 mei 2014 (met zaaknummer AMS 14/1628) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het bestreden besluit geschorst tot op het beroep is beslist.
2.1.
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een monument als bedoeld in een zodanige verordening te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
2.2.
Ingevolge artikel 2.18 van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 van de Wabo, slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
2.3.
Ingevolge artikel 11, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Erfgoedverordening Nieuw-West 2013 (de Erfgoedverordening) adviseert de Commissie Welstand en Monumenten schriftelijk over de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afbreken, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een gemeentelijke monument.
2.4.
Ingevolge artikel 12 gelezen in samenhang met artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Erfgoedverordening kan een omgevingsvergunning voor het afbreken, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een gemeentelijk monument slechts worden verleend als het belang van de gemeentelijke monumentenzorg zich daartegen niet verzet.
2.5.
Ingevolge artikel 2 van de Erfgoedverordening wordt bij de toepassing van deze verordening rekening gehouden met het gebruik van het monument.
De nadere brief van eisers van 10 oktober 2014
3.1.
Eisers hebben bij brief van 10 oktober 2014 een verklaring van Rappange&Partners Architecten aan de rechtbank toegezonden. Verweerder en vergunninghoudster hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat die brief, waarop een door de rechtbank geplaatste ontvangststempel d.d. 13 oktober 2014 staat, te laat is ingediend en dat dit stuk daarom bij de beoordeling van het beroep geen rol mag spelen.
3.2.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. Dit betekent dat nadere stukken in beginsel uiterlijk de elfde dag voor de zitting, in dit geval op 11 oktober 2014, door de rechtbank moeten zijn ontvangen.
3.3.
De brief van 10 oktober 2014 is blijkens de op de envelop van Post NL afkomstige gegevens per aangetekende post aan de rechtbank verstuurd en daartoe op 10 oktober 2014 om 12.15 uur voor verzending aangeboden. Eisers hebben ter zitting het hiermee corresponderende verzendbewijs overgelegd. Blijkens de door de rechtbank ambtshalve via www.postnl.nl geraadpleegde gegevens van de track & trace code van de envelop en het verzendbewijs is voor de ontvangst van deze brief op 11 oktober 2014 om 07:25 uur getekend. De rechtbank stelt daarom vast dat de brief, anders dan de daarop geplaatste ontvangststempel van 13 oktober 2014 vermeldt, door de rechtbank is ontvangen op 11 oktober 2014. Daarmee is het nadere stuk tijdig ingediend.
3.4.
Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat de goede procesorde zich er in het onderhavige geval, gelet op de omvang en inhoud van de brief en de daarbij gevoegde bijlage en het feit dat partijen zich over die inhoud ter zitting voldoende hebben kunnen uitlaten, niet tegen verzet dat de brief van 10 oktober 2014 bij de beoordeling van het beroep wordt betrokken.
De verleende omgevingsvergunning
4.1.
Eisers hebben geen gronden aangevoerd tegen de vergunde activiteit ‘het bouwen van een bouwwerk’, dat ziet op de renovatie van de Ark. De gronden van eisers richten zich tegen de vergunde sloop van de achtergevel van de Ark vanwege de aantasting van het monumentale karakter van het gebouw. Zodoende is in geschil of verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘het verstoren en afbreken van een gemeentelijk monument’ aan vergunninghoudster heeft kunnen verlenen.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘het verstoren en afbreken van een gemeentelijk monument’ op grond van artikel 2.18 van de Wabo dient te worden getoetst aan de Erfgoedverordening. Daarin is als maatstaf opgenomen dat een vergunning slechts kan worden verleend indien het belang van de gemeentelijke monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Ingevolge artikel 2 van de Erfgoedverordening moet ook rekening worden gehouden met het gebruik van het monument.
4.3.
Verder stelt de rechtbank voorop dat niet elke aantasting van de monumentale waarden van een beschermd monument tot weigering van de vergunning hoeft te leiden. Bij de te maken belangenafweging zullen de belangen van de aanvrager en het gebruik van het monument moeten worden afgewogen tegen het algemene belang dat gediend is met het behoud van het monument. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI0807) volgt voorts dat uit de wetsgeschiedenis noch uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat slechts een vergunning tot sloop van een monument kan worden verleend indien er een uitzonderlijke noodzaak tot sloop bestaat en sprake is van bijzondere omstandigheden. Er kan dus niet worden gezegd dat bij de onderhavige belangenafweging zoveel mogelijk voorrang moet worden gegeven aan het belang van het behoud van de Ark (in zijn geheel).
4.4.
Het verlenen van de omgevingsvergunning is ten slotte een discretionaire bevoegdheid van verweerder, zodat de rechtbank het resultaat van de hiervoor genoemde belangenafweging alleen terughoudend kan toetsen.
4.5.
De rechtbank zal eerst ingaan op de te onderscheiden belangen, voor zover deze worden bestreken door de beroepsgronden. Daarna zal de uitkomst van de belangenafweging worden beoordeeld.
4.6.
Over de belangen van de aanvrager en het gebruik van het monument is in het bestreden besluit overwogen dat de Ark bouwtechnisch niet meer voldoet waardoor een forse renovatie noodzakelijk is. Hoewel alle opbrengsten uit de sloop en nieuwbouw worden aangewend voor de renovatie kan daarmee alleen het hoognodige worden gerenoveerd. Onderzoek naar alternatief gebruik van het gebouw en/of verkoop hiervan is op niets uitgelopen. De noodzaak tot renovatie en de status van gemeentelijk monument blijkt hierbij een onoverkomelijke drempel.
4.7.
Eisers hebben aangevoerd dat openbare informatie over de vermogenspositie van PGA/PKA tegenspreekt dat gedeeltelijke sloop en nieuwbouw noodzakelijk is voor behoud van het monument. Volgens eisers heeft verweerder niet onderbouwd dat het gebouw niet meer aan de huidige technische eisen voldoet. Het aanzienlijk eigen vermogen van PGA/PKA is in 2012 met ruim € 2,6 miljoen toegenomen en de onderhoudsvoorzieningen voor kerkgebouwen en orgels zijn opgehoogd naar € 1,77 miljoen. Alle kerken staan voor € 1,- op de balans, waardoor verkoop in de huidige staat per definitie winst zou opleveren. PGA/PKA beschikt over voldoende geld voor renovatie waarmee op zijn minst langdurige instandhouding van het gebouw haalbaar is, aldus eisers.
4.8.
Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat de Ark ingrijpend moet worden gerenoveerd en dat de kosten van de renovatie aanzienlijk zijn. Verweerder acht de geschatte kosten van € 1,5 tot € 1,7 miljoen aannemelijk. Vanuit de gemeente is hiervoor geen geld beschikbaar. PGA/PKA kampt al vanaf 2008 met een begrotingstekort van € 1 miljoen tot € 1,5 miljoen per jaar. Vergunninghoudster heeft een plan ingediend dat de renovatie kostenneutraal mogelijk maakt, waarbij het gebouw ook in de toekomst betaalbaar blijft en waarbij het gebouw de functie als kerk en als buurtcentrum behoudt, hetgeen de uitdrukkelijke wens van vergunninghoudster is. Ook blijft op deze manier een groot deel van het monument behouden. Indien de renovatie niet wordt uitgevoerd, zal het gebouw verloederen en bestaat het risico dat het gehele monument wordt gesloopt, aldus verweerder.
4.9.
Vergunninghoudster heeft gesteld dat de Ark vanwege de slechte staat van het gebouw op dit moment niet meer in gebruik is en dat de wijkgemeente tijdelijk elders is gehuisvest. De gedeeltelijke sloop van een gering deel van de Ark biedt een oplossing om een groot deel van de Ark als monument te behouden. Vergunninghoudster bestrijdt dat er direct voldoende financiële middelen voorhanden zijn om een renovatie te bekostigen en de Ark (in zijn geheel) ook in de toekomst in stand te houden. PGA/PKA kampt al jaren met een begrotingstekort. In 2011 bedroeg het tekort € 0,8 miljoen en in 2012 € 1,2 miljoen. PGA/PKA is aan het interen op het eigen vermogen. Het is juist dat de onderhoudsvoorziening voor kerken en orgels € 1,77 miljoen bedraagt, maar dat bedrag is niet alleen bestemd voor de onderhoudskosten van de Ark. PGA/PKA is eigenaar van in totaal achttien kerken, waarvan er zes zijn aangewezen als rijksmonument en vijf als gemeentelijk monument. In 2016 zal de BRIM-subsidie voor onderhoud van de rijksmonumenten worden stopgezet. De geschatte kosten van de renovatie van de Ark zijn € 1,5 miljoen. Vergunninghoudster acht het niet verantwoord nagenoeg de volledige onderhoudsvoorziening te besteden aan de renovatie van uitsluitend één kerk. PGA/PKA is in staat de helft van de renovatiekosten te dragen, de andere helft zal worden bekostigd uit de opbrengst van de nieuwbouw. Alleen dan is de renovatie voor PGA/PKA haalbaar. Ter zitting heeft vergunninghoudster nog toegelicht dat verkoop van de Ark geen reële optie is. Dat zal, vanwege de status als monument en de omvangrijke kosten van renovatie en onderhoud, onvoldoende opleveren om voor de wijkgemeente een ander onderkomen te vinden. Ook los van de kosten is het overigens niet gelukt een ander onderkomen in het stadsdeel te vinden. Mede om die reden is er belang bij het gebouw te behouden en als kerk te kunnen blijven gebruiken, aldus vergunninghoudster.
4.10.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de stelling van verweerder dat de Ark bouwtechnisch niet meer voldoet en dat ingrijpende renovatie noodzakelijk is. De rechtbank stelt vast dat ook eisers blijkens de door hen overgelegde verklaring van Rappange&Partner Architecten onderschrijven dat met achterstallig onderhoud een investering van ongeveer € 1,5 miljoen gemoeid zal zijn. Gelet op de financiële situatie van PGA/PKA en haar verantwoordelijkheid voor meer (monumentale) kerken dan alleen de Ark is het voor PGA/PKA naar het oordeel van de rechtbank zeer bezwaarlijk om de noodzakelijke kosten van renovatie - voor zover dat al mogelijk zou zijn - geheel uit eigen middelen te voldoen. Daar komt bij dat PGA/PKA er belang bij heeft de Ark als kerk te kunnen blijven gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het financiële belang van PGA/PKA en diens belang bij voortgezet gebruik van het gebouw als kerk mogen betrekken bij de te maken belangenafweging. De hiertegen gerichte beroepsgrond faalt.
4.11.
Over het belang van het behoud van het monument hebben eisers gesteld dat het bouwplan leidt tot een zware aantasting van de monumentale waarden van de Ark. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder het advies van CWM niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Dat advies wijkt af van een advies van het Bureau Monumenten & Archeologie (BMA). CWM heeft niet goed gemotiveerd waarom hij daarvan is afgeweken. Ook is volgens eisers onvoldoende ingegaan op een door hen in bezwaar overgelegd tegenadvies van [naam 5].
4.12.
De rechtbank constateert dat BMA in haar in 2011 uitgebrachte (ongedateerde) advies ten behoeve van de advisering door CWM heeft aangegeven welke gevolgen het bouwplan heeft (stedenbouwkundig en qua architectuur) voor de monumentale waarden van de Ark. BMA is van mening dat het bouwplan de monumentale waarden van de Ark op meerdere punten aantast. In haar advies van 5 oktober 2011 heeft CWM overwogen dat het slopen van een deel van het monument een aantasting is van de monumentale waarden van de Ark, maar CWM acht dat in dit geval acceptabel. Redengevend daarvoor is volgens CWM dat het te slopen gedeelte de minst fysieke monumentale waarden vertegenwoordigt, dat de alzijdige opzet van de kerk in de toekomst zal worden aangetast door hogere woonblokken in de omgeving en het toevoegen van een volume in de vorm van nieuwbouw de kerk een meer rustige achtergrond geeft, dat de belangrijkste delen van de kerk, namelijk het markante daklandschap en de kerkzaal met rondgang, behouden blijven en dat de wijziging van de plattegrond niet tot een onacceptabele aantasting leidt omdat de vierkante onderbouw geen religieuze maar een louter functionele betekenis heeft. Wel acht CWM een goede uitwerking van de nieuwbouw noodzakelijk en dient voor de kerk een uitgebreid restauratieplan te worden gemaakt. Uit het dossier blijkt dat het bouwplan vervolgens, om te voldoen aan de eisen die CWM stelde ten aanzien van de renovatiewerkzaamheden en de vormgeving van de nieuwbouw, meerdere malen is aangepast en uiteindelijk op 23 januari 2013 akkoord is bevonden. CWM heeft bij brief van 16 juli 2013 gereageerd op het tegenadvies van Vermeer. CWM heeft aangegeven dat zij onder meer de motivering van het kerkbestuur voor het bouwplan en het advies van BMA ten aanzien van de aantasting van monumentale waarden heeft laten meewegen bij haar advies van 5 oktober 2011. Ook heeft CWM overwogen dat het niet haar taak is om ten koste van alles aan alle monumentale waarden vast te houden, maar een zorgvuldige afweging te maken tussen behoud van deze waarden en het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen die kunnen bijdragen aan behoud van het monument als geheel. Aan de goedkeuring van het plan zijn strenge voorwaarden gekoppeld voor de uitwerking van het woongebouw en voor de restauratie van het kerkgebouw. Aan die voorwaarden is in de uiteindelijke aanvraag, zoals beoordeeld op 23 januari 2013, voldaan, aldus CWM.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het advies van CWM naar inhoud en wijze van totstandkoming als zorgvuldig kon aanmerken. CWM heeft het advies van BMA betrokken in haar beoordeling. Daarbij moet worden vastgesteld dat CWM, evenals BMA, onderkent dat realisering van het bouwplan leidt tot een aantasting van de monumentale waarden van de Ark. CWM is echter van mening dat die aantasting in dit geval acceptabel is. Daarmee verschillen BMA en CWM niet zozeer van mening over die aantasting als zodanig, maar veeleer over de vraag in hoeverre die aantasting wel of niet aanvaardbaar is te achten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft CWM voldoende gemotiveerd waarom zij, anders dan BMA, de aantasting in dit geval acceptabel acht. In het advies van Vermeer zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten te vinden om aan te nemen dat verweerder het advies van CWM niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen. Deze beroepsgrond faalt daarom.
4.14.
Eisers hebben verder aangevoerd dat verweerder serieuze alternatieve mogelijkheden onvoldoende heeft onderzocht. Er zijn mogelijk alternatieven, waarbij gedeeltelijke sloop van de Ark niet nodig is. Eisers hebben bij brief van 10 oktober 2014 een verklaring van Rappange&Partners Architecten overgelegd waarin een alternatief plan wordt gepresenteerd voor gedeeltelijke herbestemming in drie zelfstandige woningen van het volgens het bouwplan van vergunninghoudster te slopen deel van de Ark. De opbrengst van die herbestemming kan dan worden benut voor de benodigde renovatiewerkzaamheden.
4.15.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet gehouden was om alternatieven voor de gedeeltelijke sloop te onderzoeken, omdat bij de te maken belangenafweging niet zoveel mogelijk voorrang hoeft te worden gegeven aan het belang van het behoud van het monument. Bovendien ligt een onderzoek naar alternatieven meer in de rede indien een monument in zijn geheel wordt gesloopt dan in een situatie, zoals in dit geval, waarbij een zesde deel van de kerk wordt gesloopt, welk deel blijkens het advies van CWM niet de belangrijkste monumentale waarden vertegenwoordigt. Ter zitting is van de zijde van verweerder nog toegevoegd dat vanaf 2006 overleg is geweest met PGA/PKA en dat PGA/PKA al sinds 2006/2007, nog voor de aanwijzing als gemeentelijk monument, heeft gezocht naar een oplossing om de Ark, ondanks de omvangrijke renovatiekosten, te behouden en te restaureren. Zo is er ook gesproken met Stadsherstel, maar dat heeft tot niets geleid.
4.16.
Ter zitting heeft vergunninghoudster over het door eisers geschetste alternatieve plan gesteld dat dit niet een reëel alternatief vormt. Aangevoerd is dat in dat plan de veelgeprezen rondgang van het gebouw wordt verstoord, er geen plaats meer is voor de verwarmingsinstallaties, de kelders niet geschikt zijn om als souterrain te dienen en een zij-uitgang wordt verwijderd die nodig is voor de brandveiligheid. Verder sluit het plan volgens vergunninghoudster bouwtechnisch niet aan op het casco, waardoor dure ingrepen in het casco nodig zijn, en bestrijdt vergunninghoudster de geschatte kosten. Tenslotte is aangegeven dat de variant van appartementen in een deel van het huidige gebouw al in 2010 is onderzocht, maar dat dat niet haalbaar bleek te zijn.
4.17.
De rechtbank overweegt dat het bevoegd gezag volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:508) dient te beslissen over het project zoals dat is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor dat gezag aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot weigering van een omgevingsvergunning nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van het alternatief een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren kan worden bereikt. Gelet op hetgeen verweerder en vergunninghoudster hierover naar voren hebben gebracht, acht de rechtbank het aannemelijk dat de afgelopen jaren verschillende mogelijkheden zijn onderzocht teneinde de Ark te kunnen renoveren en behouden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval kunnen beslissen op de aanvraag zonder nader onderzoek te (laten) doen naar nog andere alternatieve mogelijkheden dan die vergunninghoudster reeds heeft onderzocht. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat niet het gehele monument wordt afgebroken, maar slechts een deel daarvan, dat CWM de aantasting aanvaardbaar acht en dat vergunninghoudster er belang bij heeft om zelf het gebruik van het monument als kerk voort te zetten. Ook het door eisers gepresenteerde alternatief van Rappange&Partners geeft, gelet op het ontbreken van een deugdelijke uitwerking daarvan en de gemotiveerde betwisting van de haalbaarheid van dat plan door vergunninghoudster, onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat daarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De beroepsgrond faalt derhalve.
4.18.
Over de uitkomst van de door verweerder gemaakte belangenafweging is de rechtbank van oordeel, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de belangen van de aanvrager en het gebruik van het monument en het belang bij behoud van het monument, dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het belang van de gemeentelijke monumentenzorg zich niet tegen vergunningverlening verzet. Verweerder heeft daarom in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kunnen maken om een vergunning te verlenen voor de activiteit ‘het verstoren en afbreken van een gemeentelijk monument’.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T. Kruis, voorzitter, en mr. A.W.C.M. van Emmerik en mr. A. Klap, leden, in aanwezigheid van mr. S. van Douwen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.