ECLI:NL:RBAMS:2015:1576

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
13/845004-09 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 25 februari 2015 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen een verdachte die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor schuldwitwassen. De officier van justitie had een vordering ingediend om het bedrag van € 848.553,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen en de verdachte te verplichten dit bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte € 36.500,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en legt de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen. De overige vorderingen tot ontneming zijn afgewezen, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs zag voor de betrokkenheid van de verdachte bij andere transacties. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van het vastgestelde bedrag. De beslissing is genomen na beraadslaging op basis van het onderzoek ter terechtzitting op 5 en 11 februari 2015.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/845004-09 (ontneming)
Datum uitspraak: 25 februari 2015
Tegenspraak
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/845004-09, tegen:
[verdachte], hierna te noemen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 5 en 11 februari 2015.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 23 januari 2012 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 848.553, -.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft het feit waarvoor [verdachte] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld, alsmede soortgelijke feiten.

3.Grondslag van de vordering

[verdachte] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2015 onder meer ter zake van het volgende strafbare feit veroordeeld:
Schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
4. Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De raadsman heeft betoogd dat de vordering integraal moet worden afgewezen omdat de verdediging zich op het standpunt stelt dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken in der onderliggende strafzaak.
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu zij in de onderliggende strafzaak bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 36.500, -.
[verdachte] is in de onderliggende strafzaak verder vrijgesproken van witwassen met betrekking tot onder andere de gelden die op de bankrekening van Portere zijn gestort (post 1 en 2 in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel), de overboekingen van de bankrekening van Portere naar de bankrekening van verdachte (post 3) en de aankopen van een poolhouse (post 7) en een Porsche (post 8). Conform vaste jurisprudentie kunnen feiten waarvan verdachte is vrijgesproken geen grondslag vormen voor ontneming voor de ontnemingsmaatregel, zodat de vordering ten aanzien van de voornoemde posten zal worden afgewezen.
Ten slotte zal de rechtbank de vordering ook afwijzen voor zover deze betrekking heeft op de kasopname van bankrekening [rekeningnummer 1] op naam van [medeverdachte] (post 5) en de aankopen van Sarfix International Inc. via bankrekening [rekeningnummer 2] (post 6), nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat verdachte enige betrokkenheid had bij deze transacties.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] door middel van voornoemd strafbaar feit dus voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 36.500, -.
De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen in het vonnis in der onderliggende strafzaak zijn vervat. Dat vonnis is als bijlage aan dit vonnis gevoegd.

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 36.500, -.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 36.500, -.
Legt op aan
[verdachte]de verplichting tot betaling van € 36.500, - (zesendertigduizend en vijfhonderd euro) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. A.B.M. Wijnveldt en R.H.C. Jongeneel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 2015.