BEOORDELING
5. [eiser] heeft ter comparitie verklaard dat de hoeveelheid werkzaamheden die op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst moet worden uitgevoerd, zodanig omvangrijk is, dat dit niet door hem alleen, of door enige ander enkel persoon, kán worden uitgevoerd. [eiser] heeft ook verklaard dat hij zich voor de uitvoering van de bedongen werkzaamheden door meer dan drie personen, niet zijnde familieleden, liet bijstaan. Op grond reeds van deze omstandigheden kan de tussen partijen gesloten overeenkomst niet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst, nu een arbeidsovereenkomst tot uitgangspunt heeft dat de bedongen arbeid door de werknemer zelf dient te worden verricht. Daarvan is in de onderhavige situatie geen sprake. Om dezelfde reden is ook het BBA niet van toepassing, nu art. 1 sub b onder 2 van dat besluit vereist dat de bedongen arbeid ‘persoonlijk’ wordt verricht. De primaire vordering wordt daarom afgewezen, evenals de subsidiaire vordering voor zover deze is gebaseerd op de toepasselijkheid van het BBA. De opmerkingen van [eiser] over de door PostNL gegeven instructies en de door PostNL uitgeoefende controles behoeven daarmee geen verdere bespreking.
6. De subsidiaire vordering is er verder op gebaseerd dat de door PostNL verrichte opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, en dat van onaanvaardbaarheid geen sprake meer zou zijn indien een opzegtermijn van zes maanden in acht was genomen. Om die reden wordt de netto winst gedurende zes maanden gevorderd, zijnde € 30.996,-.
7. Als omstandigheden voor de onaanvaardbaarheid van de opzegging door PostNL noemt [eiser]:
Er is door PostNL een opzegtermijn van slechts één maand in acht genomen; na de collectieve acties in 2013 is de door PostNL te hanteren opzegtermijn verlengd van één maand naar drie maanden;
[eiser] is economisch afhankelijk van PostNL;
PostNL wilde [eiser] een contractwijziging opdringen, waar [eiser] in redelijkheid niet mee hoefde in te stemmen;
[eiser] heeft, kort voor de opzegging, nog investeringen gedaan, op verzoek van PostNL dan wel met medeweten van PostNL.
8. PostNL heeft bestreden dat sprake was van een opzegging die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. PostNL heeft daarbij gewezen op het volgende:
Aanvankelijk is door PostNL op 13 april 2012 mondeling en schriftelijk opgezegd tegen 10 mei 2012. Toen [eiser] stelde de schriftelijke opzegging niet te hebben ontvangen is opnieuw schriftelijk opgezegd op 9 mei 2012 tegen 10 juni 2012. [eiser] heeft daartegen geprotesteerd, waarna partijen met elkaar in gesprek zijn gekomen. [eiser] is een kort geding procedure gestart, waarbij de door hem verzochte vordering is afgewezen. Daarna heeft PostNL hem toch in september 2012 een nieuw aanbod gedaan voor een tweede Amsterdamse wijk, welk aanbod door [eiser] is afgewezen. Vervolgens is de overeenkomst met betrekking tot de resterende Amsterdamse wijk opgezegd tegen 24 oktober 2012. [eiser] was dus al vanaf 13 april 2012 op de hoogte dat beëindiging of vermindering van het contract in de lucht hing;
[eiser] is niet afhankelijk van PostNL: [eiser] kan ook werkzaamheden gaan verrichten voor concurrenten van PostNL, zoals Selektvracht of TNT;
Het door PostNL aan [eiser] gedane voorstel was redelijk;
Dat [eiser] bepaalde investeringen heeft gedaan is zijn verantwoordelijkheid geweest. Hij had de voor het bezorgen van pakketten benodigde bedrijfswagens kunnen aanschaffen op basis van een contract dat makkelijker kon worden beëindigd; hij kon na afloop van het contract met PostNL de bedrijfswagens ook gebruiken voor andere opdrachtgevers;
De opzegging van de laatste Amsterdamse wijk is geschied aangezien [eiser] had gedreigd de publiciteit te zullen opzoeken. Dit is door [eiser] ook niet weersproken.
9. De kantonrechter vat de vordering van [eiser] aldus op dat deze stelt dat het de opzegging van 9 mei 2012 is waarvan de vernietiging wordt ingeroepen dan wel waarvan de gevolgen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Primair wordt immers het loon gevorderd vanaf 10 juni 2012. [eiser] heeft niet betwist dat PostNL de relatie met hem uiteindelijk heeft beëindigd per 24 oktober 2012, dus ruim 5 maanden na de opzegging van 9 mei 2012 en dat hem in september 2012 door PostNL een voorstel was gedaan voor een tweede Amsterdamse wijk.
10. PostNL heeft gesteld, en [eiser] heeft niet weersproken, dat [eiser] op jaarbasis een resultaat genoot van € 120.000,-. PostNL heeft gesteld, en [eiser] heeft niet weersproken, dat [eiser] na de opzegging door PostNL met betrekkelijk eenvoudige aanpassingen, zijn bedrijfsmiddelen, waaronder zijn auto’s, kon inzetten ten behoeve van het vervoeren van goederen voor concurrenten van PostNL, zoals Selektvracht of TNT. Van een zogenaamde monopolie positie van PostNL ten opzichte van [eiser] is daarmee niet gebleken.
11. Ter comparitie heeft [eiser] verklaard de door hem aangeschafte bedrijfsauto’s niet voor ander werk te hebben kunnen gebruiken, aangezien op die auto’s beslag was gelegd door de belastingdienst. [eiser] heeft niet gesteld dat dit beslag te maken had met de uit de onderhavige problematiek voortvloeiende schulden.
12. Vast staat dat PostNL aan [eiser] te kennen heeft gegeven de oorspronkelijke afspraak te willen vervangen door een nieuwe afspraak, bij gebreke waarvan de relatie zou worden beëindigd. Het voorstel kwam er kort gezegd op neer dat voor [wijk] en [wijk] in plaats van een stoptarief (dat wil zeggen een vergoeding voor een of meer geslaagde afleveringen op één adres) van € 1,32 en een toeslag van € 0,16 (per afgeleverd pakket) nu een stoptarief zou gaan gelden van € 1,27 op dinsdag tot en met zaterdag en van € 1,48 op maandag. De verlaging op dinsdag tot en met zaterdag was volgens PostNL gerechtvaardigd doordat het pakketvolume met 8% was gestegen, en er dus makkelijker en sneller veel pakketten konden worden bezorgd. De verhoging op maandag compenseerde dat het volume op maandag lager ligt.
13. [eiser] heeft het nieuwe voorstel niet geaccepteerd. Hij heeft uiteindelijk te kennen gegeven nog wel te kunnen instemmen met de verlaging van het tarief op dinsdag tot en met zaterdag, maar dan de maandagen niet te willen bezorgen, omdat dat onrendabel was. PostNL heeft daar tegenover gesteld dat [eiser] altijd al op maandag had besteld.
14. [eiser] heeft niet betwist dat het volume aan te bezorgen pakketten in de aan april 2012 voorafgaande periode met 8% is gestegen. Het komt de kantonrechter, met PostNL, aannemelijk voor dat die stijging tot een verhoging van efficiency voor [eiser] leidt. Immers, het zal vaker voorkomen dat er meerdere pakketten op één adres moeten worden bezorgd, hetgeen door middel van de toeslag tot een extra betaling leidt. Ook zal, naar mag worden aangenomen, in de stedelijke gebieden waar hij werkt, de gemiddelde door [eiser] af te leggen afstand per extra te bezorgen pakket afnemen. [eiser] heeft het door PostNL gedane voorstel niet willen uitproberen, maar het op voorhand afgewezen. [eiser] heeft ook niet onderbouwd dat het voorstel tot uitbreiding met een extra Amsterdamse wijk onredelijk was. Door die extra wijk te accepteren had hij twee (Amsterdamse) wijken gehad, zonder dat daaraan de door hem blijkbaar als onaantrekkelijk ervaren maandagbezorging vastzat. Nu het voorstel van PostNL niet op voorhand als onredelijk overkomt komt in dat geval zo’n afwijzing voor rekening en risico van [eiser]. Daarmee is het door PostNL vervolgens opzeggen van de overeenkomst, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. De (meer) subsidiaire vordering van [eiser] wordt dan ook afgewezen.
15. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] in de proceskosten veroordeeld.