In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Kinderopvang Allkidsz B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan Kinderopvang Allkidsz B.V. was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de last, zoals geformuleerd in het primaire besluit, niet duidelijk en concreet genoeg was. Dit gebrek kon echter hersteld worden in de beslissing op bezwaar, maar de rechtbank stelde vast dat er een nieuwe begunstigingstermijn had moeten worden gesteld, wat niet was gebeurd. Hierdoor was het beroep van eiseres gegrond en diende de beslissing op bezwaar te worden vernietigd.
De rechtbank overwoog dat eiseres, ondanks het feit dat zij de kinderopvang in Amstelveen niet meer exploiteert, nog steeds belang had bij het beroep. Dit was vooral relevant omdat eiseres al een bedrag van € 1.000,- had betaald aan verbeurde dwangsommen en dit bedrag terugwenste. De rechtbank concludeerde dat de last onder dwangsom zodanig geformuleerd moest zijn dat eiseres duidelijk wist wat er van haar verwacht werd om verdere dwangsommen te voorkomen. Aangezien de last niet aan deze eisen voldeed, werd het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen.
De rechtbank bepaalde tevens dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht diende te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.960,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.