ECLI:NL:RBAMS:2015:1434

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
awb 13/2949
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een last onder dwangsom opgelegd aan Kinderopvang Allkidsz B.V. door het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Kinderopvang Allkidsz B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan Kinderopvang Allkidsz B.V. was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de last, zoals geformuleerd in het primaire besluit, niet duidelijk en concreet genoeg was. Dit gebrek kon echter hersteld worden in de beslissing op bezwaar, maar de rechtbank stelde vast dat er een nieuwe begunstigingstermijn had moeten worden gesteld, wat niet was gebeurd. Hierdoor was het beroep van eiseres gegrond en diende de beslissing op bezwaar te worden vernietigd.

De rechtbank overwoog dat eiseres, ondanks het feit dat zij de kinderopvang in Amstelveen niet meer exploiteert, nog steeds belang had bij het beroep. Dit was vooral relevant omdat eiseres al een bedrag van € 1.000,- had betaald aan verbeurde dwangsommen en dit bedrag terugwenste. De rechtbank concludeerde dat de last onder dwangsom zodanig geformuleerd moest zijn dat eiseres duidelijk wist wat er van haar verwacht werd om verdere dwangsommen te voorkomen. Aangezien de last niet aan deze eisen voldeed, werd het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen.

De rechtbank bepaalde tevens dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht diende te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.960,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/2949

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 maart 2015 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kinderopvang Allkidsz B.V.,te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. J.B.M. Swart),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.N. Schotborg).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 23 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard voor wat betreft – voor zover hier relevant – het ontbreken van een concrete verplichting in de last en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2015.
Eiseres is vertegenwoordigd door [naam] en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Aan de kant van verweerder is tevens verschenen [naam], juridisch handhaver, [naam], adviseur handhaving en
[naam], medewerker van de Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD).

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 10 juli 2012 heeft de GGD als toezichthouder van de Wet kinderopvang en peuterspeelzalen (Wkkp) een incidentele inspectie uitgevoerd bij Kinderopvang Allkidsz te Amstelveen, destijds aldaar geëxploiteerd door eiseres. Daarbij zijn overtredingen van bepaalde voorwaarden in het inspectiedomein ‘veiligheid en gezondheid’ en het inspectiedomein ‘groepsgrootte en beroepskracht - kind - ratio’ geconstateerd. Naar aanleiding van deze inspectie heeft de GGD een inspectierapport opgesteld en verweerder verzocht om handhavend op te treden.
1.2.
Verweerder heeft op 6 augustus 2012 het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom verzonden aan eiseres. In de zienswijze van 17 augustus 2012 heeft eiseres onder andere meegedeeld dat de geconstateerde overtredingen meteen zijn opgepakt en opgeheven.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de Wkkp. Verweerder heeft daarbij bepaald dat indien eiseres niet, dan wel niet volledig en/of niet tijdig aan de omschreven last heeft voldaan, zij na ommekomst van de gestelde begunstigingstermijn, dus op 16 november 2012, dwangsommen verbeurt.
1.4.
De Commissie voor de bezwaarschriften heeft in het advies van 23 april 2013 onder andere overwogen dat uit het primaire besluit niet voldoende duidelijk valt af te leiden wat eiseres moet doen om te voorkomen dat de last onder dwangsom wordt verbeurd. Het is een omissie dat in het primaire besluit niet voldoende duidelijk is vermeld dat het inspectierapport van de GGD onderdeel uitmaakt van het besluit, maar dat kan in het kader van de volledige heroverweging worden hersteld. Het motiveringsgebrek in het primaire besluit kan opgeheven worden door aanvulling van de motivering dat het primaire besluit gebaseerd is op het onderzoek door de GGD op 10 juli 2012, dat het inspectierapport onderdeel uitmaakt van de opgelegde last onder dwangsom en dat uit dit rapport voldoende duidelijk blijkt welke herstelmaatregelen er genomen moeten worden.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder – overeenkomstig voornoemd advies – onder andere de bezwaren voor wat betreft het ontbreken van een concrete verplichting in de last gegrond verklaard. Verweerder handhaaft het primaire besluit, onder toevoeging van de in het advies nader gegeven motivering.
2.2.
Hiertegen heeft eiseres gemotiveerd beroep ingesteld.
3.1.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres nog belang heeft bij haar beroep, nu zij de kinderopvang in Amstelveen niet meer exploiteert. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarvoor is doorslaggevend dat eiseres, zoals zij ter zitting heeft gesteld, reeds een bedrag van € 1.000,- heeft betaald aan verbeurde dwangsommen naar aanleiding van de brief van verweerder van 8 september 2013 (betreffende de invordering van de verbeurde dwangsommen) en dit bedrag terugwenst. Dat eiseres met de onderhavige procedure mogelijk meer kosten moet maken, betekent – anders dan verweerder heeft gesteld – niet dat zij geen procesbelang meer heeft.
3.2.
Met betrekking tot de opgelegde last overweegt de rechtbank dat de in het kader van bestuurlijke handhaving gegeven last, gezien de daaraan verbonden verstrekkende gevolgen, zodanig duidelijk en concreet geformuleerd dient te zijn dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten omtrent hetgeen gedaan of nagelaten moet worden om toepassing van de aangekondigde dwangmaatregelen te voorkomen (zie bij wijze van voorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
11 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1089).
3.2.1.
Niet in geschil is dat de last genoemd in het primaire besluit niet duidelijk en concreet geformuleerd is. Eiseres heeft aangevoerd dat dit gebrek niet hersteld kan worden in het bestreden besluit, omdat geen sprake is van een motiveringsgebrek, maar van strijd met een wettelijk vereiste. Herstel van dit gebrek is volgens eiseres al helemaal niet mogelijk na afloop van de begunstigingstermijn. Verweerder betwist dit standpunt.
3.2.2.
De rechtbank ziet geen grond voor de stelling van eiseres dat verweerder de onduidelijkheid in de last niet zou kunnen herstellen in bezwaar. Gelet op de hoge eisen die gesteld worden aan de last, zoals opgenomen in rechtsoverweging 3.2., had dan een nieuwe begunstigingstermijn moeten worden gesteld. Op het moment dat verweerder de last in het bestreden besluit had verduidelijkt, was de begunstigingstermijn immers al verstreken, zodat eiseres nimmer op tijd kon weten wat zij moest doen om aan de last te voldoen. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiseres feitelijk wel een nieuwe begunstigingstermijn is gegund, omdat pas op 16 mei 2013 opnieuw onderzoek is gedaan door de GGD en eiseres in feite tot dat moment de tijd heeft gehad om aan de last te voldoen. Daarbij wijst de rechtbank op de brief van verweerder van 8 september 2013. Hierin heeft verweerder geconstateerd dat eiseres een dwangsom heeft verbeurd en voor de vaststelling van die verbeurte gekeken naar een moment dat vóór het nemen van het bestreden besluit lag. Uit pagina 2 van de brief blijkt immers dat voor de vraag of de dwangsom is verbeurd, de periode van 14 dagen na het primaire besluit is beoordeeld, terwijl op dat moment de last niet duidelijk was.
4.1.
Reeds daarom zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen en het beroep gegrond verklaren. De overige beroepsgronden behoeven gelet hierop geen bespreking meer. Aangezien eiseres het kinderdagverblijf in Amstelveen niet meer exploiteert, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen.
4.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
4.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.960,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.960,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, voorzitter, en mr. H.G. Schoots en
mr. A.A. Spoel, leden, in aanwezigheid van mr. C.A.R. Bleijendaal, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.