Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[gedaagde sub 1],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 19 november 2014 waarin een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 23 januari 2015 en de daarin genoemde processtukken.
2.De feiten
niettot zekerheid. Het bedrag is gevloeid in het vermogen van BNP Fortis en staat geheel tot haar beschikking (…)”
‘gezien [eiser] de schuldvordering van verzoekende partij onder alle voorbehoud heeft voldaan’.
3.Het geschil
in conventie
€ 332.004,06 en te verklaren voor recht dat het hypotheekrecht op het appartement ten behoeve van Prochem nietig is, dan wel dit hypotheekrecht te vernietigen, vermeerderd met rente en kosten.
4.De beoordeling
Ter gelegenheid van de comparitie is door mr. Maathuis echter gemotiveerd toegelicht dat in de dagvaarding en in de brief van 11 april 2014 wordt gesproken over kantonnering omdat er bij hem verwarring bestond over wat kantonnering inhield. Daarbij heeft mr. Maathuis verklaard dat hij de tekst voor de door de Belgische advocaat opgestelde brief van 11 april 2014 heeft aangeleverd.
€ 560.00,00 overgemaakt aan de advocaten van Fortis met als betalingskenmerk ‘[eiser]/BNP Fortis – onder voorbehoud van alle rechten en hoger beroep’(zie 2.13). In de e-mail van 30 april 2014 van de Belgische advocaat van [eiser] geeft de Belgische advocaat te kennen dat er daadwerkelijk betaald is (en geen sprake is van kantonnering) (zie 2.15). In de e-mail van 1 augustus 2014 erkennen de advocaten van Fortis de ontvangst van twee betalingen van € 87.425,92 en € 2.122,20 en merken zij op dat daarmee de schuld is voldaan (zie 2.17). Gelet hierop staat in rechte afdoende vast dat [eiser] op 11 april 2014 een bedrag van € 560.000,00 en nadien nog € 87.425,92 en € 2.122,20 aan Fortis heeft voldaan uit hoofde van het veroordelend vonnis van de rechtbank te Brussel van 14 januari 2014. Daarmee ontstaat in beginsel voor [gedaagde sub 1] de verplichting om zijn deel hiervan (50%) aan [eiser] te voldoen.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter vloeit in het onderhavige geval evenmin voort uit de omstandigheid dat de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen in conventie kennis te nemen. De vordering in reconventie is immers niet gebaseerd op enig in conventie aan de vordering ten grondslag gelegd rechtsfeit of overeenkomst, zodat aan het vereiste van artikel 6 lid 3 EEX-Verordening niet is voldaan.
€ 6.000,00 (3,0 punt × tarief € 2.000,00)
5.De beslissing
€ 332.004,06,