In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de herziening en terugvordering van studiefinanciering. De eiseres, die vanaf 23 augustus 2007 ingeschreven stond op een bepaald adres in Amsterdam, werd door de minister aangemerkt als thuiswonend, wat leidde tot een herziening van haar studiefinanciering en een terugvordering van € 4.841,70. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, nadat haar bezwaar ongegrond was verklaard.
Tijdens de zitting op 6 februari 2015 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De eiseres voerde aan dat zij wel degelijk op het GBA-adres woonachtig was en dat de controle van de minister onzorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de minister lag om aan te tonen dat de eiseres niet op het opgegeven adres woonde. De rechtbank concludeerde dat de bevindingen van de controleurs onvoldoende waren om de stelling van de minister te onderbouwen.
De rechtbank heeft het bestreden besluit van de minister vernietigd, omdat deze niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de eiseres niet op het GBA-adres woonde. De rechtbank heeft het primaire besluit herroepen en bepaald dat het recht van de eiseres op een uitwonendenbeurs per 1 januari 2012 herleeft. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 974,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.