ECLI:NL:RBAMS:2015:1271

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
AMS 14-4756
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering studiefinanciering met betrekking tot woonadres en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de herziening en terugvordering van studiefinanciering. De eiseres, die vanaf 23 augustus 2007 ingeschreven stond op een bepaald adres in Amsterdam, werd door de minister aangemerkt als thuiswonend, wat leidde tot een herziening van haar studiefinanciering en een terugvordering van € 4.841,70. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, nadat haar bezwaar ongegrond was verklaard.

Tijdens de zitting op 6 februari 2015 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De eiseres voerde aan dat zij wel degelijk op het GBA-adres woonachtig was en dat de controle van de minister onzorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de minister lag om aan te tonen dat de eiseres niet op het opgegeven adres woonde. De rechtbank concludeerde dat de bevindingen van de controleurs onvoldoende waren om de stelling van de minister te onderbouwen.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van de minister vernietigd, omdat deze niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de eiseres niet op het GBA-adres woonde. De rechtbank heeft het primaire besluit herroepen en bepaald dat het recht van de eiseres op een uitwonendenbeurs per 1 januari 2012 herleeft. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 974,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/4756

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2015 in de zaak tussen

[naam], te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E. van Kampen),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres vanaf 1 januari 2012 alsnog als thuiswonend aangemerkt, de vanaf 1 januari 2012 toegekende studiefinanciering herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende en een bedrag van € 4.841,70, dat als gevolg van de herziening te veel aan eiseres is betaald, teruggevorderd.
Bij besluit van 1 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Verweerder heeft, voor zover hier van belang, over de jaren 2012, 2013 en 2014 aan eiseres studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 toegekend, berekend naar de norm voor een uitwonende studerende. Eiseres stond vanaf 23 augustus 2007 in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA, thans Basisregistratie Personen (BRP)) ingeschreven op het adres[straatnaam] te Amsterdam.
1.2.
Op 18 februari 2014 hebben twee controleurs in opdracht van verweerder een huisbezoek afgelegd op het adres waaronder eiseres in de GBA is ingeschreven om te controleren of zij op dit adres woonachtig is. De bevindingen van dit huisbezoek zijn neergelegd in een rapportage aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), misbruik uitwonendenbeurs, opgemaakt op 19 februari 2014. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen, in stand gelaten bij het bestreden besluit.
1.3.
Bij brief van 28 maart 2014 heeft verweerder aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt tot het opleggen van een boete van € 2.320,96, omdat eiseres niet woont op haar GBA-adres. Bij besluit van 7 juli 2014 heeft verweerder eiseres een boete van € 2.320,96 opgelegd.
2. Eiseres voert in beroep aan dat zij wel woonachtig is op het GBA-adres. Het onderzoek van verweerder is onzorgvuldig. Uit de rapportage blijkt dat er diverse spullen zijn aangetroffen die aantoonbaar aan haar toebehoren. Een slaapkamer met tweepersoonsbed, kledingkast en stoel is duidelijk bedoeld voor eiseres. Er zijn ook enkele boeken, verzorgingsproducten en een foto van haar aangetroffen. Een groot aantal persoonlijke spullen van haar bevinden zich in de inbouwkasten welke niet zijn bekeken. Verder stelt eiseres dat de controleurs ten onrechte niet zijn teruggekomen of hebben gewacht totdat zij weer thuis zou zijn, zodat zij eventueel het huis zou kunnen doorlopen met de controleurs. Eiseres voert voorts aan dat de controleurs aan de hoofdbewoner slechts hebben gevraagd of hij één brief kon laten zien waar haar naam op stond en niet hebben gevraagd om haar volledige administratie over te leggen. De hoofdbewoner heeft vervolgens één brief van de Belastingdienst getoond. In beroep legt eiseres een kopie van aan haar gerichte correspondentie op het GBA-adres en getuigenverklaringen van buren, bekenden en collega’s over.
3. Verweerder stelt dat bij het huisbezoek is verklaard dat eiseres geen persoonlijke spullen in de woning heeft liggen. Er zijn daarom geen persoonlijke spullen getoond aan de controleurs. Verder acht verweerder het niet van belang dat de controleurs niet hebben gewacht op eiseres. Aan de hoofdbewoner is duidelijk gemaakt wat het doel is van dit huisbezoek en hij is voldoende in de gelegenheid gesteld om diverse persoonlijke eigendommen te tonen, dan wel op een andere wijze aan te tonen dat eiseres daar woonde. Volgens verweerder toont de door eiseres overgelegde correspondentie niet aan dat zij daadwerkelijk woont op het GBA-adres. Voor zover deze correspondentie afkomstig is van instanties die gebruik maken van het GBA-adres, kan hieraan geen waarde worden gehecht. Bij de overige brieven kan het adres ook als postadres zijn gebruikt. De poststukken zijn niet aangetroffen bij het huisbezoek. Niet gebleken is dat er slechts om inzage van één brief is gevraagd. De controleurs vragen altijd om zoveel mogelijk persoonlijke spullen van de student. De authenticiteit van de door eiseres overgelegde getuigenverklaringen kan niet worden vastgesteld. Voorts hebben de getuigenverklaringen geen objectief vast te stellen waarde, aldus verweerder.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de eerder toegekende studiefinanciering een voor eiseres belastend besluit is. Het is daarom aan verweerder om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiseres niet woonde op het GBA-adres rust dan ook in eerste instantie op verweerder. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres niet woonde op het GBA-adres, dan ligt het op de weg van eiseres de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de bevindingen in het rapport misbruik uitwonendenbeurs van 19 februari 2014 onvoldoende grondslag voor verweerders standpunt dat eiseres niet woonde op het door haar opgegeven GBA-adres. Bij dat oordeel is het volgende van belang. Uit het rapport blijkt dat de hoofdbewoner bij gelegenheid van het huisbezoek heeft verklaard dat eiseres bij hem woont, een huissleutel van het GBA-adres heeft en een eigen kamer heeft. Op de kamer van eiseres zijn een tweepersoonsbed, kledingkast en een foto van haar aangetroffen. Verder zijn jassen, leesboeken en haarmousse van eiseres getoond. Voorts werd een studeerkamer getoond waarvan eiseres gebruik zou maken. In de slaapkamer van de dochter van de hoofdbewoner, [betrokkene] ([betrokkene]), die bij het huisbezoek aanwezig was, staan verzorgingsspullen die eiseres en[betrokkene] samen zouden delen. In een kledingkast op een lagere verdieping werden zeven truien/vesten (maat M), broeken, ondergoed en sokken van eiseres getoond. Voorts werden schoenen getoond waarvan[betrokkene] niet wist welke van eiseres zouden zijn. In een tweede badkamer werden de tandenborstel, verzorgingsspullen, zeep en een voetscrub van eiseres getoond. Verder heeft de hoofdbewoner een aan eiseres gerichte brief van de Belastingdienst gedateerd 31 januari 2014 laten zien. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de hiervoor genoemde bevindingen niet zonder meer gesteld worden dat er geen persoonlijke spullen van eiseres zijn aangetroffen. Aan de verklaring van de hoofdbewoner dat er verder geen persoonlijke spullen van eiseres in de woning liggen, kan niet de betekenis worden toegekend die verweerder daaraan heeft gehecht, omdat de hoofdbewoner en[betrokkene] wel persoonlijke spullen van eiseres hebben getoond. Dat de naam van eiseres niet op deze spullen staat, wil niet bij voorbaat zeggen dat het geen persoonlijke spullen zijn. De aanname van verweerder dat de spullen in de woning van[betrokkene] zouden kunnen zijn, heeft verweerder onvoldoende concreet onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Als verweerder op grond van de bevindingen van de rapporteurs twijfelde aan de herkomst van de getoonde spullen, had het op de weg van verweerder gelegen daar nader onderzoek naar te doen. Dat er geen studieboeken van eiseres zijn gezien, is gelet op de andere bevindingen onvoldoende voor de conclusie dat zij niet woonde op het GBA-adres.
4.3.
De rechtbank acht verder van belang dat eiseres reeds in haar bezwaarschrift uitvoerig en gemotiveerd heeft gereageerd op de bevindingen, opgenomen in het rapport, en de conclusie van het rapport heeft betwist. De rechtbank acht deze betwisting niet ongeloofwaardig. Zo blijkt uit het rapport niet wat de vraagstelling aan de hoofdbewoner met betrekking tot de aan eiseres gerichte post was, zodat niet valt uit te sluiten dat wel degelijk is gevraagd om één brief te tonen. Bovendien heeft eiseres in beroep een stapel post overgelegd, geadresseerd aan haar op het GBA-adres, zodat de omstandigheid dat de controleurs slechts één brief hebben gezien op zichzelf genomen onvoldoende grondslag vormt voor de conclusie dat eiseres niet op het GBA-adres woonde.
4.4.
Als verweerder twijfelde of eiseres feitelijk woonde op het GBA-adres, had het op de weg van verweerder gelegen nader onderzoek naar de feitelijke woon- en leefsituatie van eiseres te doen. Nu verweerder niet erin is geslaagd om voldoende aannemelijk te maken dat eiseres niet woonachtig was op het GBA-adres, kan gelet op de hiervoor omschreven bewijslastverdeling niet aan eiseres worden tegengeworpen dat zij onvoldoende tegenbewijs zou hebben geleverd dat zij wel op het GBA-adres woonachtig was. De overige gronden die eiseres heeft aangevoerd, behoeven geen bespreking meer.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, nu niet valt in te zien hoe verweerder het gebrek zal kunnen herstellen. De rechtbank zal het primaire besluit dan ook herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Dat betekent dat het recht van eiseres op een uitwonendenbeurs per 1 januari 2012 herleeft.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). Niet is gebleken van proceskosten in bezwaar die voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet op het bepaalde in artikel IV, vierde lid, van de Regeling van de minister van Veiligheid en Justitie van 12 december 2014 tot indexering van bedragen in de Awb, het Bpb en de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Staatscourant 2014, 37105) dient bij de berekening uitgegaan te worden van deze waarde per punt, nu de rechtbank het beroepschrift heeft ontvangen vóór 1 januari 2015.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond, herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Spoel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.P.M. van Boheemen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.