ECLI:NL:RBAMS:2015:1267

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
AMS 14-2421
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bestuursdwang bij brandgevaarlijke situatie in woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het algemeen bestuur van de Bestuurscommissie van het stadsdeel West van de gemeente Amsterdam. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde J. Talsma, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat bestuursdwang had toegepast vanwege de aanwezigheid van brandbare materialen in de woning van eiser. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat de situatie gevaarlijk was, maar dat de spoedeisendheid voor bestuursdwang niet voldoende was aangetoond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, omdat het niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Eiser had recht op vergoeding van het griffierecht, maar er waren geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking komende. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig te handelen bij het toepassen van bestuursdwang en de vereisten voor spoedeisendheid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/2421

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2015 in de zaak tussen

[naam], te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: J. Talsma),
en
het algemeen bestuur van de Bestuurscommissie van het stadsdeel West, voorheen het dagelijks bestuur van stadsdeel West van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Ramcharan en R. Offenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de beslissing om jegens eiser spoedeisende bestuursdwang toe te passen ten aanzien van de op het adres [straatnaam] aangetroffen situatie, op schrift gesteld. Tevens heeft verweerder bij besluit van 18 oktober 2013 de kosten van de bestuursdwang op eiser verhaald.
Bij besluit van 18 maart 2014, verzonden 20 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Eiser woont op het adres [straatnaam] te Amsterdam. Op
21 augustus 2013 heeft [gemachtigde], inspecteur Hygiënisch Woningtoezicht van de Geneeskundige Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD) – na een op 19 augustus 2013 bij de politie binnengekomen melding van een eventueel onwel geworden man in de woning en de daaropvolgende aangetroffen situatie in de woning – een inspectie verricht naar de toestand van de woning van eiser. Tijdens de inspectie is er een enorme hoeveelheid brandbare materialen zoals boeken en dozen aangetroffen. De inspecteur heeft gelet op de hoeveelheid brandbare materialen, in overleg met het stadsdeel West, besloten om de woning op 21 augustus 2013 te gaan opruimen. Van de aangetroffen situatie zijn foto’s gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft bij het primaire besluit een last onder bestuursdwang aan eiser opgelegd. Wegens de spoedeisende situatie is verweerder echter op 21 augustus 2013 al overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang. Aan het primaire besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de woning wordt bewoond op een wijze in strijd met artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012. Derhalve is op grond van artikel 7b, van de woningwet juncto artikel 125 van de Gemeentewet een last onder bestuursdwang aan eiser opgelegd. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit, na advies van de bezwaarschriftencommissie van 3 februari 2014, het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder is overgegaan tot intrekking van het besluit tot kostenverhaal van
18 oktober 2013. Voorts is verweerder over gegaan tot aanpassing en uitbreiding van de wettelijke grondslag van het primaire besluit.
Wettelijk kader
2.1.
Op grond van artikel 1b, derde lid, van de Woningwet is het verboden – voor zover hier van belang - om een bouwwerk te gebruiken of te laten gebruiken, anders dan in overeenstemming met de op die ingebruikneming of dat gebruik van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, tweede lid aanhef en onder b, derde en vierde lid.
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Woningwet bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur technische voorschriften worden gegeven omtrent het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk.
2.2.
Op grond van artikel 7.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit) is het gebruik van een bouwwerk zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie en de ontwikkeling van brand wordt voorkomen. Op grond van artikel 7.10 van het bouwbesluit is het onverminderd het bij of krachtens dit besluit bepaalde verboden in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen op te werpen of hinder te veroorzaken waardoor brandgevaar wordt veroorzaakt, of bij brand een gevaarlijke situatie wordt veroorzaakt.
2.3.
Op grond van artikel 7.11, eerste lid, van het Bouwbesluit is het gebruik van een bouwwerk zodanig dat bij brand veilig kan worden gevlucht. Op grond van artikel 7.16 van het Bouwbesluit is het onverminderd het bij of krachtens dit besluit bepaalde verboden in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen te veroorzaken waardoor:
a. melding van, alarmering bij of bestrijding van brand wordt belemmerd;
b. het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd, of
c. het redden van personen of dieren bij brand wordt belemmerd.
2.4.
Op grond van artikel 7.17, eerste lid, van het Bouwbesluit is het gebruik van een bouwwerk, open erf en terrein zodanig dat hinder, gezondheidsrisico’s en andere veiligheidsrisico’s dan brandveiligheidsrisico’s voor personen in voldoende mate worden beperkt. Op grond van artikel 7.22, aanhef en onder b, c en d, van het Bouwbesluit 2012 is het verboden – voor zover hier van belang – om op of aan een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen of te hebben of handelingen te verrichten of na te laten, waardoor:
b. overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk;
c. op voor de omgeving overlast wordt veroorzaakt door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk;
d. gevaar wordt veroorzaakt.
Inhoudelijke beoordeling
3.1.
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen belang heeft bij het instellen van het beroep nu het besluit tot kostenverhaal is ingetrokken, omdat de spoedeisendheid om bestuursdwang direct uit te voeren niet aanwezig werd geacht. De noodzaak voor het reinigen van de woning was wel aanwezig, aldus verweerder.
3.2.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat er sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. Een procesbelang kan nog zijn gelegen in het verkrijgen van een veroordeling tot vergoeding van schade. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij schade heeft geleden door de besluitvorming van verweerder, in ieder geval bestaande uit kosten voor een opslagruimte. Ter zitting heeft eiser verklaard dat er spullen zijn vernietigd, maar dat hij nog niet kan concretiseren wat zijn schade is.
3.3.
Op grond van artikel 8:88, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bestaat de bevoegdheid van de bestuursrechter om schadevergoeding toe te kennen als sprake is van geleden schade als gevolg van een onrechtmatig gebleken besluit. Eiser heeft gesteld dat hij schade heeft geleden als gevolg van het besluit van verweerder. Gelet hierop acht de rechtbank voldoende procesbelang aanwezig om tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil te komen. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij de omvang van de schade nog niet kan vaststellen, omdat hij nog niet heeft kunnen uitzoeken welke spullen hij mist. De rechtbank stelt vast dat eiser thans (met dit beroep) nog geen verzoek om schadevergoeding heeft gedaan.
4.1.
In beroep heeft eiser primair aangevoerd dat er geen noodzaak bestond tot het leeghalen van zijn woning en het elders opslaan of vernietigen van zijn inboedel. Eiser bestrijdt dat er etensresten in de woning lagen, dat er aanwijzingen waren dat hij rookte, dat er door muizenvraat aangetaste kledingstukken in de woning waren en dat er ander afval in de woning lag. De gashaard en de geiser die zijn aangetroffen stonden niet aan. De rechtbank begrijp in hetgeen eiser heeft aangevoerd dat hij betwist dat er sprake was van een overtreding.
4.2.
Verweerder heeft met het bestreden besluit de wettelijke grondslag van artikel 7b, van de Woningwet gewijzigd in artikel 1b, derde lid, van de Woningwet. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat voldoende gebleken is dat door de aanwezigheid van grote hoeveelheden papier, karton, plastic, etenswaren, door muizenvraat beschadigde kleding en overig afval, het gebruik van de woning niet voldeed aan de voorschriften van de artikelen 7.1, 7.10, 7.11, 7.16, 7.17 en 7.22 uit het Bouwbesluit. Hierdoor heeft eiser gehandeld in strijd met artikel 1b, derde lid, van de Woningwet.
4.3.
Uit het op ambtsbelofte opgemaakte Proces Verbaal van Bevindingen van
26 augustus 2013 (hierna: het proces-verbaal), opgesteld door [gemachtigde] in zijn hoedanigheid van Buitengewoon opsporingsambtenaar en inspecteur hygiënisch woningtoezicht, leidt de rechtbank af dat hij op 21 augustus 2013 de woning heeft bezocht en daar een enorme hoeveelheid brandbare materialen heeft aangetroffen zoals boeken en dozen. Verder kan daaruit worden afgeleid dat de vluchtroutes daardoor belemmerd werden en dat de werkzaamheden van de brandweer hierdoor belemmerd zouden worden. Ook zijn tijdens het opruimen diverse sporen van muizen aangetroffen, zo blijkt uit het proces-verbaal.
4.4.
De rechtbank komt aan de hand van de in het proces-verbaal van de inspecteur weergegeven bevindingen, de foto’s en het verhandelde ter zitting tot het oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat door de omvangrijke aanwezigheid van brandbare materialen in de woning van eiser bij brand een gevaarlijke situatie ontstaat. Daarmee is reeds sprake van overtreding van artikel 7.10 van het Bouwbesluit. Omdat sprake was van een overtreding van genoemde bepaling, was verweerder bevoegd om over te gaan tot handhaving. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan verweerder in eisers geval van handhaving af had dienen te zien. De primaire beroepsgrond van eiser slaagt derhalve niet.
5.1.
Subsidiair heeft eiser in beroep aangevoerd dat indien sprake was van een overtreding verweerder hem een termijn had moeten gunnen om de woning zelf op te ruimen.
5.2.
Verweerder heeft in het primaire besluit artikel 5:31, tweede lid, van de Awb toegepast en terstond bestuursdwang toegepast zonder eerst een besluit te nemen. Bij het bestreden besluit is verweerder hierop teruggekomen. Verweerder heeft het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen waarin – kort samengevat – wordt gesteld dat de spoedeisendheid van de uitvoering van de bestuursdwang zonder voorafgaand besluit in twijfel getrokken moet worden. Vanwege de grote hoeveelheid brandbare materialen en de blokkering van de vluchtwegen, waardoor het veilig ontvluchten van de woning bij brand wordt belemmerd en de veiligheid van de hulpdiensten daarbij in gevaar wordt gebracht, is de bezwaarschriftencommissie van oordeel dat de situatie wel voldoende spoedeisend is om op grond van artikel 5:31, eerste lid, van de Awb te besluiten dat bestuursdwang wordt toegepast zonder voorafgaande last. Verweerder heeft dit advies overgenomen.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht in het bestreden besluit geen grond aanwezig heeft geacht voor toepassing van artikel 5:31, tweede lid, van de Awb. De rechtbank ziet voorts aanleiding om te beoordelen of er grond is voor toepassing van bestuursdwang zonder voorafgaande last overeenkomstig artikel 5:31, eerste lid van de Awb. Gezien de omvangrijke opslag van brandbaar materiaal in de woning is naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan dat bij brand een gevaarlijke situatie ontstaat, maar van een acuut brandgevaar is niet gebleken. De besluitvorming is louter gebaseerd op het proces-verbaal. Uit dit proces-verbaal kan geen acuut brandgevaar worden afgeleid. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangevoerd dat dit het enige op schrift gestelde document is. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat er op de dag van de opruiming door de heer[gemachtigde]nog wel telefonisch contact is geweest met het stadsdeel. Mede naar aanleiding van dit telefoongesprek is verweerder tot de overtuiging van de spoedeisendheid van de situatie gekomen, maar een verslag van dit telefoongesprek zit niet in het dossier. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande onvoldoende gebleken dat de situatie zodanig spoedeisend was dat verweerder mocht overgaan tot toepassing van bestuursdwang, zonder voorafgaande last. Voorts is de rechtbank, op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat de situatie in eisers geval zich er niet tegen verzette dat hem een begunstigingstermijn werd verleend.
De omstandigheid waar de gemachtigde van verweerder ter zitting op heeft gewezen, dat eiser niet bereikbaar was, maakt niet dat er sprake was van acuut brandgevaar, en vormt dus geen reden om over te gaan tot toepassen van bestuursdwang zonder voorafgaande last. Ter zitting heeft eiser overigens, onweersproken, verklaard dat hij ter plekke was vóór met de opruiming begonnen werd. De rechtbank merkt overigens op dat verweerder voorafgaand aan de uitvoering van de last onder bestuursdwang geen besluit heeft opgesteld, zodat ook in dat opzicht niet is gehandeld in overeenstemming met artikel 5:31, eerste lid, van de Awb. De subsidiaire beroepsgrond van eiser slaagt.
6. Eiser heeft er voorts nog op gewezen dat er geen machtiging tot binnentreden is afgegeven en dat de woning dus onrechtmatig is binnengetreden. Reeds gelet op het voorgaande behoeft deze grond geen bespreking. Daar komt bij dat bij de toetsing van een besluit om tot bestuursdwang over te gaan, de vraag of de bestuursdwang feitelijk correct is uitgevoerd, niet aan de orde is, maar uitsluitend de vraag of het bevoegde bestuursorgaan rechtmatig tot dat besluit is overgegaan (zie de uitspraak van 4 september 2013 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2013:992).
7. Uit het voorgaande vloeit voort dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke grondslag en het derhalve wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en het primaire besluit te herroepen, omdat aan het primaire besluit hetzelfde gebrek kleeft en herstel van het geconstateerde gebrek niet meer mogelijk is.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Spoel, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Kruit, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.