8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan herhaaldelijk seksueel misbruik van twee nichtjes die jonger dan 12 jaar waren waarvan bij een van de meisjes het seksueel misbruik is voortgezet nadat zij 12 jaar was. Ook heeft hij een ander minderjarig nichtje bij een van de borsten beetgepakt.
De verdachte heeft met het bewezen verklaarde handelen de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers bruut geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat de slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later zeer nadelige psychische en lichamelijke klachten kunnen ondervinden, hetgeen in deze zaak ook het geval is. Daarbij wordt meegewogen dat door de culturele achtergrond van de slachtoffers het seksueel misbruik een extra impact op hen heeft, hetgeen de verdachte, die dezelfde achtergrond heeft, ook wist of had moeten weten. Diezelfde culturele achtergrond heeft er bovendien aan bijgedragen, dat verdachte zo lang zijn gang heeft kunnen gaan. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij daarvan misbruik heeft gemaakt. De verdachte heeft daarbij bovendien misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in hem als aangetrouwde oom en lid van de familie mocht worden gesteld. Hij heeft dan ook volledig miskend dat zijn nichtjes juist bescherming nodig hadden tegen zulke gedragingen van een volwassene en dat zij op die bescherming moesten kunnen rekenen.
Verdachte heeft zijn eigen lustgevoelens vooropgesteld en geen enkele rekening gehouden met de ernstige gevolgen die zijn handelen zou hebben op de ontwikkeling van de persoonlijkheid van zijn nichtjes, waarbij hij niet geschuwd heeft de meisjes onder zware psychische druk te zetten om ervoor te zorgen dat de nichtjes het seksueel misbruik geheim hielden. Feiten als het bewezen verklaarde leiden tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij en rechtvaardigen een langdurige gevangenisstraf.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de volgende omstandigheden.
- blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie is verdachte één keer eerder een transactie aangeboden voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 en is hij voor het overige niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld;
- uit het over verdachte opgemaakte psychologische rapport van 11 juni 2014 van psycholoog [psycholoog 1] blijkt dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van ernstige zwakbegaafdheid. Over de mate waarin de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend doet de deskundige geen uitspraak aangezien verdachte ontkent de feiten te hebben gepleegd;
- uit het Reclasseringsrapport van 2 juni 2014 blijkt dat aan de rechtbank wordt geadviseerd om verdachte onder toezicht van de reclassering te stellen onder de in het rapport genoemde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank neemt de door de reclassering voorgestelde voorwaarden over en zal tevens het door de officier van justitie gevorderde contactverbod met de slachtoffers aan verdachte opleggen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de LOVS-richtlijnen en al het voorgaande in overweging nemende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur met hieraan verbonden na te melden bijzondere voorwaarden, gepast en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 12.491,20 (twaalfduizendenvierhonderdeneenennegentig euro en twintig cent), waarvan € 8.000,- aan immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De wettelijke rente zal gezien het lange tijdsverloop van het ten laste gelegde tot de aangifte worden gematigd en toegekend vanaf 12 augustus 2013.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2];
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 primair bewezen geachte feit, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro), waarbij in aanmerking is genomen dat het een eenmalig zeer kortdurend incident betrof. De vordering wordt dan ook tot dat bedrag toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3];
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 4 primair bewezen geachte feit, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 4.000,- (vierduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.