ECLI:NL:RBAMS:2015:1222

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
13/654056-14 (promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige nichtjes en aanranding

Op 3 maart 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn aangetrouwde nichtjes. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De zaak kwam aan het licht na aangiften van de slachtoffers, die verklaarden dat zij herhaaldelijk door de verdachte waren misbruikt. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers voldoende betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van de lichamen van twee nichtjes die jonger dan twaalf jaar waren, en aan het plegen van ontuchtige handelingen met een van hen die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien had bereikt. De rechtbank heeft ook de impact van de culturele achtergrond van de slachtoffers meegewogen in haar oordeel. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft misbruik gemaakt van zijn positie binnen de familie. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij aanzienlijke schadevergoedingen zijn vastgesteld voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654056-14 (promis)
Datum uitspraak: 3 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1, te plaats]
thans verblijvende in het [detentie adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 juni 2014, 19 september 2014, 22 september 2014, 8 december 2014 en 17 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Al Mansouri, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.T. Laigsingh, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging - ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 november
2006 tot en met 8 november 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland met [slachtoffer 1]
, geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren
nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (mede)
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft
verdachte in voornoemde periode meermalen, in elk geval eenmaal
- haar buik en/of borsten en/of billen en/of vagina, althans het lichaam
gestreeld en/of betast en/of
- zijn vinger(s) in haar vagina gebracht/geduwd en/of
- zijn penis in haar vagina gebracht/geduwd;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 november
2011 tot en met 8 november 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland met
[slachtoffer 1], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien
jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht;
3.
hij in of omstreeks de periode van 30 april 2003 tot en met 30 april 2009 te
Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of
dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij die [slachtoffer 2]
(terwijl zij op de achterbank van een rijdende auto zaten)
onverhoeds/terwijl die [slachtoffer 2] daar niet op de bedacht was, bij
een/de borst(en) vastgepakt en/of gegrepen, althans die borst(en) aangeraakt;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 juli 1994
tot en met 22 juli 1999 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 3]
, geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog
niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft
verdachte in voornoemde periode meermalen, in elk geval eenmaal
- met zijn (stijve) penis 'rijdende bewegingen' tegen haar vagina aan gemaakt,
althans met zijn (stijve) penis tegen haar vagina geduwd en/of
- zijn tong in haar mond geduwd en/of
- zijn penis in en/of op en/of tegen haar vagina en/of tussen haar
schaamlippen gebracht/geduwd;
- zich laten pijpen, althans zijn penis laten betasten door die [slachtoffer 3];
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 juli 1994
tot en met 22 juli 1999 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], die toen
de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen te
plegen, die (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [slachtoffer 3], immers heeft hij, verdachte in voornoemde periode
meermalen, in elk geval eenmaal,
- zich naar die [slachtoffer 3] begeven en/of benaderd en/of
- met zijn (stijve) penis 'rijdende bewegingen' tegen haar vagina aan gemaakt,
althans met zijn (stijve) penis tegen haar vagina geduwd en/of
- zijn tong in haar mond geduwd en/of
- zijn penis in en/of op en/of tegen haar vagina en/of tussen haar
schaamlippen gebracht/geduwd;
- zich laten pijpen, althans zijn penis laten betasten door die [slachtoffer 3].

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van de onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten.
Voor wat betreft het onder 1 en 2 ten laste gelegde seksuele misbruik van [slachtoffer 1] gaat de officier van justitie uit van de verklaring van [slachtoffer 1]. Er is geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van haar verklaring te twijfelen en gelet hierop is het niet noodzakelijk getuigen op te roepen die over deze betrouwbaarheid kunnen verklaren, zoals de raadsman heeft verzocht. Bovendien is een verzoek om getuigen te horen in dit stadium van het onderzoek een gepasseerd station.
Ter ondersteuning van de verklaring van [slachtoffer 1] kan de verklaring van de moeder van [slachtoffer 1] dienen, die verklaart over de veranderde gemoedstoestand van haar dochter en de vaststelling van de Bascule dat zij lijdt aan een ernstige vorm van PTSS en aan automutilatie. [slachtoffer 1] is daarnaast door een arts onderzocht die vastgesteld heeft dat haar maagdenvlies niet meer intact was en er zijn geen aanwijzingen dat het maagdenvlies van [slachtoffer 1] wegens een andere oorzaak niet meer intact zou zijn. Ook zijn er geen aanwijzingen dat de ernstige psychische klachten van [slachtoffer 1] op een andere wijze zijn ontstaan dan als gevolg van seksueel misbruik door verdachte. Ten slotte kan ter ondersteuning dienen dat verdachte blijkens het politieverhoor spontaan heeft verklaard dat hij in het huis van zijn schoonmoeder, terwijl iedereen daar was, via een spiegel heeft gezien dat [slachtoffer 1] in de woonkamer met haar ene been omhoog zat en met haar vinger zichzelf ging vingeren. Dit gebeurde volgens verdachte tweemaal en bij de laatste keer heeft verdachte aan [slachtoffer 1] gevraagd wie haar gaatje groter heeft gemaakt. Dit is een zeer vreemd verhaal en bovendien een vreemde vraag aan een meisje van 11 jaar, aldus de officier van justitie.
Voor wat betreft de onder 3 ten laste gelegde aanranding van [slachtoffer 2] gaat de officier van justitie voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij een van de borsten van [slachtoffer 2] per ongeluk zou hebben aangeraakt, aangezien de belastende verklaring van [slachtoffer 2] wordt ondersteund door de verklaring van de oudste zoon van verdachte, die aanwezig was tijdens het incident.
Het onder 4 primair ten laste gelegde seksuele misbruik van [slachtoffer 3] wordt ondersteund door de notities van de huisarts, gedateerd 1 juli 2003, waarin is vermeld dat [slachtoffer 3] aan haar moeder heeft verteld dat ze op achtjarige leeftijd door haar oom is misbruikt. Van het element binnendringen in de vagina van [slachtoffer 3] dient verdachte te worden vrijgesproken nu [slachtoffer 3] daar zelf over twijfelt en bij onderzoek door de arts destijds in 2003 is komen vast te staan dat haar maagdenvlies nog intact was. Tevens kan als ondersteuning van de verklaring van [slachtoffer 3] dienen dat diverse getuigen verklaren dat als verdachte had gedronken, hij handtastelijk werd en je dan geen kinderen bij hem in de buurt moest zetten.
Standpunt verdediging
De raadsman voert aan de hand van zijn ter terechtzitting aan de rechtbank overhandigde pleitnota aan dat vrijspraak dient te volgen voor de onder 1, 2, 3 en
4 primair/subsidiair aan verdachte ten laste gelegde feiten, nu aan het bewijsminimum van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet is voldaan. Het dossier bevat immers geen steunbewijs voor de drie aangiftes. Daarnaast zijn de verschillende door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen niet consequent, tegenstrijdig en ongeloofwaardig. Op grond hiervan verzoekt de raadsman aan de rechtbank om de deskundige prof. [deskundige 1] te benoemen tot deskundige om een onderzoek te verrichten naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1]. Ook verzoekt de raadsman om [persoon 1] als getuige te horen omdat hij in het huis van de oma van [slachtoffer 1] woonde en kan verklaren dat seksueel misbruik van [slachtoffer 1] in het huis van oma niet mogelijk kan zijn geweest. Verdachte stelt zich ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit op het standpunt dat hij per ongeluk de borsten van [slachtoffer 2] heeft aangeraakt. De verklaring van de zoon van verdachte [zoon van verdachte] dient uitgesloten te worden van het bewijs, nu deze getuige jarenlang aan drugs verslaafd is, aan wanen lijdt en hij door de politie niet op zijn verschoningsrecht is gewezen.
Het onder 4 ten laste gelegde seksuele misbruik van [slachtoffer 3] kan ook niet bewezen worden verklaard, nu [slachtoffer 3] niet exact aan kan geven wanneer zij is misbruikt en zij niet zeker weet of verdachte haar vagina is binnengedrongen. Dat het veel waarschijnlijker is dat verdachte niet in haar is binnendrongen wordt voorts bevestigd door de resultaten van het onderzoek van de huisarts dat het maagdenvlies van [slachtoffer 3] nog intact was. De raadsman acht het bovendien ongeloofwaardig dat [slachtoffer 3] verklaart dat haar 1 jaar oudere neef bij het misbruik door verdachte aanwezig was. Daarnaast zijn de verklaringen van [slachtoffer 3] ongeloofwaardig en leugenachtig aangezien niemand anders heeft gezien dat zij werd betast of werd misbruikt terwijl hierbij wel mensen aanwezig moeten zijn geweest.
Voor alle feiten geldt dat verdachte zich op het standpunt stelt dat er een langlopend conflict in de familie gaande was en verdachte als zondebok werd aangewezen. Als gevolg hiervan hebben leden van de familie valse getuigenverklaringen afgelegd om verdachte in de gevangenis te kunnen krijgen. Ten slotte stelt verdachte zich op het standpunt dat hij door impotentie een deel van de aan hem ten laste gelegde feiten niet kan hebben gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
ten aanzien van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten
De verklaring van [zoon van verdachte]
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit aangevoerd dat de verklaring van de getuige [zoon van verdachte] van het bewijs moet worden uitgesloten.
De rechtbank zal dit verweer vor alle feiten bespreken aangezien deze verklaring betrekking heeft op alle vier de feiten. De rechtbank ziet in het verweer van de raadsman geen reden om de verklaring van [zoon van verdachte] uit te sluiten van het bewijs. De wetgever heeft opsporingsambtenaren niet verplicht om personen die door hen als getuige worden gehoord uitdrukkelijk te wijzen op de onder omstandigheden bestaande mogelijkheid zich te verschonen van het beantwoorden van bepaalde aan hen gestelde vragen. Dat [zoon van verdachte] voorts jarenlang aan drugs verslaafd zou zijn en aan waanideeën lijdt, heeft de raadsman niet met stukken gestaafd. Overigens heeft hij ook niet gemotiveerd gesteld of is anderszins niet gebleken dat de inhoud van diens verklaringen ongeloofwaardig zou zijn.
Alternatieve scenario
De rechtbank verwerpt het door de verdediging verder niet onderbouwde aangevoerde alternatieve scenario dat de getuigenverklaringen vals zijn nu er een ruzie in de familie zou zijn geweest omdat verdachte in het verleden zou hebben geweigerd een schijnhuwelijk met een tante van de aangeefsters te sluiten om haar op die manier een legale status te verschaffen. Uit het dossier zijn geen aanknopingspunten naar voren gekomen die duiden op een ruzie in de familie met deze achtergrond en ook overigens niet van een zodanige ruzie dat men valse verklaringen jegens verdachte zou afleggen met als enige doel om verdachte veroordeeld te krijgen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het misbruik door verdachte in de openbaarheid is gebracht buiten de familiekring om. Immers [slachtoffer 1] heeft daarover voor het eerst gesproken met een vriendin, die het weer op school heeft verteld. Het is de school geweest die de eerste actie om tot aangifte te komen heeft ondernomen. Daarna zijn de andere aangeefsters pas met het misbruik in een verder verleden naar voren gekomen.
Ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten
Impotentie
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de verdediging dat verdachte wegens impotentie problemen de in de tenlastelegging omschreven gedragingen onder 1, 2 en 4 deels niet kan hebben begaan. De arts die verdachte heeft behandeld voor impotentie problemen heeft verklaard dat hij verdachte zowel in 2003 als in 2005 Viagra heeft voorgeschreven, maar dat medisch niet kan worden aangetoond dat verdachte impotent is. Volgens de huisarts gaat het juist weer prima met verdachte en heeft verdachte niet meegedeeld dat de voorgeschreven Viagra niet werkte (zie p. 1-2 van vervolgrelaas 1). Aldus valt hiermee niet uit te sluiten dat verdachte bij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] seksueel naar binnen zou kunnen zijn gedrongen.
ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten
Bij de beoordeling van de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging stelt de rechtbank het volgende voorop. Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan -kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. In het geheel van bewijsmiddelen moeten twee verschillende bronnen kunnen worden onderscheiden waarvan redengevende bewijsmiddelen afkomstig zijn. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (vgl. Hoge Raad 13 juli 2010, LJN BM2452).
In deze zaak verklaart aangeefster [slachtoffer 1] dat zij van groep 3 tot en met groep 8 van de basisschool, waarin zij één jaar gedoubleerd heeft, (ongeveer vanaf haar 7ejaartot en met haar 12e jaar) seksueel misbruikt is door verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] voldoende betrouwbaar is gebleken. De verschillende door haar afgelegde verklaringen komen in grote lijnen met elkaar overeen. [slachtoffer 1] beschrijft tot in detail de seksuele handelingen die verdachte bij haar zou hebben verricht. Over de frequentie van de seksuele handelingen en de leeftijd waarop het seksuele misbruik zou zijn begonnen verklaart zij weliswaar enigszins wisselend, maar de rechtbank ziet hierin geen grond de verklaring van [slachtoffer 1] als onbetrouwbaar aan te merken. Gelet op de jonge leeftijd van [slachtoffer 1], alsmede de lange periode waarover het seksueel misbruik zich heeft uitgestrekt, is het niet vreemd dat de herinnering op het punt van tijdstippen en aantallen enigszins vervaagt en bevestigt het eerder de betrouwbaarheid van [slachtoffer 1] dat zij op dit punt ruimte laat voor enige twijfel
Van het seksuele misbruik van [slachtoffer 1] door verdachte zijn geen directe getuigen maar de rechtbank leidt uit de volgende ondersteunende, hierna nader uitgewerkte, bewijsmiddelen het volgende af.
Het seksuele misbruik van [slachtoffer 1] is aan het licht gekomen nadat [slachtoffer 1] haar vriendin [persoon 2] een Whatsapp had verzonden waarin zij globaal over het seksuele misbruik door verdachte heeft verteld. [persoon 2] bevestigt deze verklaring. Vervolgens heeft [persoon 2] het aan andere leerlingen van school verteld waarna het bij de leiding van de school terecht is gekomen. Hierna zijn de ouders van [slachtoffer 1] in kennis gesteld en heeft de vader van [slachtoffer 1] aangifte gedaan.
De moeder van [slachtoffer 1] verklaart dat [slachtoffer 1] vanaf groep 4 begon te veranderen van een vrolijk kind naar een stil en teruggetrokken kind. In 2014 leed [slachtoffer 1] volgens haar moeder aan depressies, zelfmoordneigingen en sneed zij zich meerdere keren in haar pols. De getuige [persoon 3], een nichtje van [slachtoffer 1], bevestigt dit beeld met de verklaring dat [slachtoffer 1] er sinds een aantal jaar wat levenloos bij zat en dat zij geen lach meer op haar gezicht had.
De behandelend psycholoog van het Academisch centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie "De Bascule", waar [slachtoffer 1] onder behandeling is, verklaart dat [slachtoffer 1] lijdt aan PTSS en dat haar klachten onder meer bestaan uit herbelevingen, slaapstoornissen, automutilatie en suïcidale klachten. [slachtoffer 1] heeft slaapmedicatie voorgeschreven gekregen om af en toe tot rust te kunnen komen. Haar huisarts heeft tijdens lichamelijk onderzoek van [slachtoffer 1] vastgesteld dat zij geen maagdenvlies meer heeft en dat sprake is van aanzienlijk, niet theatraal, verdriet. De huisarts constateert dat het verdriet van [slachtoffer 1] duidelijk toenam op het moment dat [slachtoffer 1] haar broekje uit moest doen.
Meerdere getuigen verklaren dat verdachte en [slachtoffer 1] tegelijkertijd op het adres van de oma van [slachtoffer 1] aan de [adres 2, te plaats], verbleven. Verdachte verklaart voorts dat hij daar af en toe op de bank in de woonkamer sliep. De dochter van verdachte [dochter van verdachte] verklaart dat verdachte vaak op de [adres 2] was en dat het zou kunnen dat verdachte daar bleef slapen. Ook [persoon 3] verklaart dat verdachte wel eens op de bank lag te slapen.
Meerdere getuigen verklaren dat verdachte regelmatig dronk. De getuige [persoon 3] verklaart dat verdachte zich dan flirterig gedroeg richting vrouwen als hij gedronken had. De oudste zoon van verdachte [zoon van verdachte] verklaart dat zijn vader continu dronk en dat als hij gedronken had je daar geen kinderen bij moest zetten. [slachtoffer 2] verklaart ook dat als verdachte had gedronken hij handtastelijk werd in de richting van vrouwen.
[zoon van verdachte] heeft tevens verklaard dat [persoon 1] tegen zijn vader heeft gezegd dat er een moment zou komen dat verdachte [slachtoffer 1] zou gaan misbruiken. Ook verklaart hij dat iedereen wist dat het mis zou gaan met verdachte en [slachtoffer 1].
De rechtbank slaat ter ondersteuning van de verklaring van [slachtoffer 1] ook acht op de verklaring van verdachte bij de politie dat hij tweemaal heeft gezien dat [slachtoffer 1] zichzelf toen zij ongeveer 12 jaar oud was in het huis van oma, waar diverse familieleden bij aanwezig zouden zijn geweest, heeft gevingerd en dat verdachte bij de laatste keer aan [slachtoffer 1] heeft gevraagd wie haar gaatje groter heeft gemaakt. Een vreemde verklaring, waarvoor geen enkel ondersteunend bewijs in het dossier te vinden is. Dit geldt ook voor de verklaring van een vriend, waarbij hij haar op schoot gezien heeft. Kennelijk wil verdachte hiermee de op zichzelf reële verdenking van seksueel misbruik van hemzelf afleiden, terwijl er geen aanwijzingen zijn voor seksuseel misbruik door een ander.
Al het voorgaande in onderlinge samenhang beschouwd is de rechtbank van oordeel dat er voldoende ondersteunend bewijs is voor de verklaring van [slachtoffer 1] dat zij seksueel is misbruikt door verdachte en dat is voldaan aan het bewijsminimum zoals bepaald in artikel 342 Sv.
Met betrekking tot het verzoek van de raadsman tot het horen van de getuige [persoon 1] en het opdragen van een betrouwbaarheidsonderzoek aan de deskundige [deskundige 1] in de zaak van [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris op 8 mei 2014 heeft beslist tot afwijzing van het verzoek om getuige [persoon 1] te horen. Op de zitting van de rechtbank van 8 december 2014 is het verzoek tot het horen van deze getuige wederom, bij het ontbreken van een nieuwe onderbouwing, afgewezen. Nu de raadsman ter terechtzitting van 17 februari 2015 geen nadere onderbouwing heeft gegeven van zijn herhaalde verzoek tot het horen van de getuige [persoon 1] en de rechtbank bovendien niet is gebleken van de noodzaak om deze getuige alsnog te horen, wordt het verzoek afgewezen.
Voor wat betreft het herhaalde verzoek van de raadsman tot het benoemen van een getuige-deskundige, overweegt de rechtbank dat ook dit verzoek in een eerder stadium door de rechtbank, op 8 december 2014, bij gebreke aan een onderbouwing, is afgewezen.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 17 februari 2015 ter onderbouwing van zijn verzoek herhaald dat de verklaring van [slachtoffer 1] leugenachtig en ongeloofwaardig moet worden geacht, maar heeft hier geen concrete argumenten of aanknopingspunten genoemd. In het licht van hetgeen hiervoor over die verklaringen is overwogen ziet de rechtbank, in dit stadium van de procedure, het vooronderzoek is immers afgerond, geen noodzaak om alsnog een getuige-deskundige te benoemen. Ook dit verzoek wordt afgewezen.
De rechtbank komt op grond van al het voorgaande tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit
De rechtbank leidt uit de hierna opgenomen bewijsmiddelen het volgende af.
Aangeefster [slachtoffer 2] verklaart bij de rechter-commissaris dat zij op Koninginnedag toen zij twaalf of dertien jaar oud was in de auto door verdachte, die die dag gedronken had, in een van haar borsten is geknepen en dat verdachte hierna zei "sjsst, tegen niemand zeggen".
Zij verklaart daarnaast dat verdachte, als hij gedronken heeft, vaker te dicht bij vrouwen komt en dat de zoon van verdachte [zoon van verdachte] ook in de auto zat. [zoon van verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij zijn vader met de auto wegbracht nadat deze gedronken had en in de auto hoorde dat [slachtoffer 2] zei: “stop stop" en dat hij van [slachtoffer 2] had gehoord dat zijn vader haar in de auto had betast. Voorts verklaart [zoon van verdachte] dat zijn vader als hij drinkt in kinderen gaat knijpen en dat het dan niet duidelijk is of hij de kinderen betast of aanraakt. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij met zijn arm tegen de borst van [slachtoffer 2] aan was gekomen en dat hij sorry heeft gezegd.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot een bewezenverklaring van dit feit aangezien de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] voldoende bevestiging vindt in de verklaring van [zoon van verdachte] en deels in de verklaring van verdachte zelf.
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit
Voor wat betreft dit feit zal de rechtbank eveneens de vraag dienen te beantwoorden of voldaan is aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv . Zoals hiervoor is vermeld laat deze vraag zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt deze een beoordeling van het concrete geval.
Aangeefster [slachtoffer 3] is zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris gehoord. Zij verklaart tot in detail over de door verdachte bij haar verrichtte seksuele handelingen. Zij kan zich niet meer precies herinneren of verdachte met zijn penis bij haar is binnengedrongen, maar voor het overige kan zij zich in detail de seksuele handelingen herinneren. Voor wat betreft de leeftijd waarop het seksuele misbruik begon gaat de rechtbank uit van de verklaring van [slachtoffer 3], afgelegd bij de rechter-commissaris, dat zij een jaar of 7 of 8 was. Zij vertelt eveneens dat verdachte veel alcohol drinkt en als hij teveel op heeft, handtastelijk wordt en haar dan aan haar borsten, billen en vagina betastte. Net als bij [slachtoffer 1], ziet de rechtbank ook bij [slachtoffer 3] geen aanleiding haar verklaring als onbetrouwbaar aan te merken en terzijde te schuiven. Gelet op de jonge leeftijd van [slachtoffer 3] toen het seksuele misbruik begon en het tijdsverloop van 15 tot 20 jaar sindsdien is het niet vreemd dat de herinnering enigszins vervaagt.
De rechtbank zal verdachte wel vrijspreken voor wat betreft het seksuele binnendringen in de vagina van [slachtoffer 3], nu [slachtoffer 3] hier zelf niet zeker van is en er geen andere bewijzen van zijn.
Uit de ondersteunende bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
Uit de getuigenverklaringen blijkt dat verdachte regelmatig kwam logeren op het adres van de ex-vrouw van verdachte, [ex-vrouw van verdachte], te weten [adres 3, te plaats]. De ex-vrouw van verdachte verklaart dat [slachtoffer 3] regelmatig bij haar op de [adres 3] kwam logeren en dat verdachte daar ongeveer 10 keer heeft gelogeerd omdat hij dronken was. De zoon van verdachte, [zoon van verdachte], verklaart dat verdachte na de scheiding wel drie à vier keer per week bleef slapen bij zijn ex-vrouw op de [adres 3]. Verdachte heeft zelf bij de politie verklaard dat het voorkwam dat hij daar bleef slapen.
De moeder van [slachtoffer 3] verklaart dat zij in het verleden bij de huisarts is geweest om [slachtoffer 3] lichamelijk te laten onderzoeken. Volgens de notities van de huisarts, van 1 juli 2003, heeft de huisarts [slachtoffer 3] onderzocht en heeft [slachtoffer 3] daarbij verteld dat zij op 8-jarige leeftijd door haar oom is misbruikt. Het maagdenvlies van [slachtoffer 3] leek bij onderzoek nog intact.
Verder acht de rechtbank het van belang dat de psychiater van [slachtoffer 3] heeft vastgesteld dat bij haar sprake is van het PTSS syndroom en dat zij klachten ervaart die passen bij seksueel misbruik, zoals herbelevingen, depressieve klachten en concentratieproblemen.
Ook hier acht de rechtbank van belang dat meerdere getuigen verklaren dat verdachte regelmatig dronk en dat getuigen verklaren dat hij handtastelijk werd bij kinderen als hij gedronken had.
Ten slotte ziet de rechtbank als steunbewijs dat verdachte in het geval van [slachtoffer 3] op vergelijkbare wijze te werk is gegaan als bij [slachtoffer 1]. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] hadden dezelfde leeftijd toen het seksueel misbruik een aanvang nam en in beide gevallen vond het misbruik plaats als zij bij hun familie (oma danwel tante) aanwezig waren. Daarnaast zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] allebei onder psychische druk gezet door verdachte om hierover niks aan anderen te vertellen. [slachtoffer 1] werd door verdachte gedreigd met misbruik van haar jongere zusjes en [slachtoffer 3] mocht niets vertellen en kreeg in ruil daarvoor geld en kleding van verdachte.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, opgenomen in de aan dit vonnis als bijlage I gehechte en daarvan deel uitmakende overzicht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
in de periode van 9 november 2006 tot en met 8 november 2011 te Amsterdam,
met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte in voornoemde periode meermalen:
- haar borsten en vagina gestreeld en betast en
- zijn vingers in haar vagina gebracht en
- zijn penis in haar vagina gebracht;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
in de periode van 9 november 2011 tot en met 8 november 2012 te Amsterdam, met
[slachtoffer 1], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien
jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina en in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit
in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 te Amsterdam, door een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft hij die [slachtoffer 2], terwijl zij op de achterbank van een rijdende auto zat, terwijl die [slachtoffer 2] daar niet op bedacht was, bij een borst vastgepakt;
ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde feit
in de periode van 23 juli 1994 tot en met 22 juli 1999 te Amsterdam, met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte in voornoemde periode:
- met zijn stijve penis tegen haar vagina geduwd en
- zijn tong in haar mond geduwd en
- zich laten pijpen door die [slachtoffer 3].

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen.

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1, 2, 3 en 4 primair door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
48 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van drie jaren, met de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld in het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport en tot toewijzing dan wel gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen met de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de desbetreffende aanwijzing van het Openbaar Ministerie en rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Ten nadele van verdachte heeft zij bij haar eis rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid op zich heeft genomen en op gewiekste wijze gebruik heeft gemaakt van zijn overwicht op de minderjarige meisjes. Bij de hoogte van de straf heeft zij de ter zitting voorgelezen slachtoffer verklaringen, die de impact van het handelen van verdachte op hun leven duidelijk maakt, laten meewegen. Een langdurige gevangenisstraf is gelet op het voorgaande dan ook gerechtvaardigd.
8.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat indien verdachte niet wordt vrijgesproken van de onder
1, 2, 3 en 4 primair/subsidiair ten laste gelegde feiten en de rechtbank wel tot een strafoplegging voor deze feiten zou komen de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat rekening dient te houden met de omstandigheid dat verdachte kampt met een verstandelijke beperking en verdachte ernstige gezondheidsklachten heeft.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan herhaaldelijk seksueel misbruik van twee nichtjes die jonger dan 12 jaar waren waarvan bij een van de meisjes het seksueel misbruik is voortgezet nadat zij 12 jaar was. Ook heeft hij een ander minderjarig nichtje bij een van de borsten beetgepakt.
De verdachte heeft met het bewezen verklaarde handelen de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers bruut geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat de slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later zeer nadelige psychische en lichamelijke klachten kunnen ondervinden, hetgeen in deze zaak ook het geval is. Daarbij wordt meegewogen dat door de culturele achtergrond van de slachtoffers het seksueel misbruik een extra impact op hen heeft, hetgeen de verdachte, die dezelfde achtergrond heeft, ook wist of had moeten weten. Diezelfde culturele achtergrond heeft er bovendien aan bijgedragen, dat verdachte zo lang zijn gang heeft kunnen gaan. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij daarvan misbruik heeft gemaakt. De verdachte heeft daarbij bovendien misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in hem als aangetrouwde oom en lid van de familie mocht worden gesteld. Hij heeft dan ook volledig miskend dat zijn nichtjes juist bescherming nodig hadden tegen zulke gedragingen van een volwassene en dat zij op die bescherming moesten kunnen rekenen.
Verdachte heeft zijn eigen lustgevoelens vooropgesteld en geen enkele rekening gehouden met de ernstige gevolgen die zijn handelen zou hebben op de ontwikkeling van de persoonlijkheid van zijn nichtjes, waarbij hij niet geschuwd heeft de meisjes onder zware psychische druk te zetten om ervoor te zorgen dat de nichtjes het seksueel misbruik geheim hielden. Feiten als het bewezen verklaarde leiden tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij en rechtvaardigen een langdurige gevangenisstraf.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de volgende omstandigheden.
- blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie is verdachte één keer eerder een transactie aangeboden voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 en is hij voor het overige niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld;
- uit het over verdachte opgemaakte psychologische rapport van 11 juni 2014 van psycholoog [psycholoog 1] blijkt dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van ernstige zwakbegaafdheid. Over de mate waarin de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend doet de deskundige geen uitspraak aangezien verdachte ontkent de feiten te hebben gepleegd;
- uit het Reclasseringsrapport van 2 juni 2014 blijkt dat aan de rechtbank wordt geadviseerd om verdachte onder toezicht van de reclassering te stellen onder de in het rapport genoemde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank neemt de door de reclassering voorgestelde voorwaarden over en zal tevens het door de officier van justitie gevorderde contactverbod met de slachtoffers aan verdachte opleggen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de LOVS-richtlijnen en al het voorgaande in overweging nemende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur met hieraan verbonden na te melden bijzondere voorwaarden, gepast en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 12.491,20 (twaalfduizendenvierhonderdeneenennegentig euro en twintig cent), waarvan € 8.000,- aan immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De wettelijke rente zal gezien het lange tijdsverloop van het ten laste gelegde tot de aangifte worden gematigd en toegekend vanaf 12 augustus 2013.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2];
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 primair bewezen geachte feit, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro), waarbij in aanmerking is genomen dat het een eenmalig zeer kortdurend incident betrof. De vordering wordt dan ook tot dat bedrag toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3];
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 4 primair bewezen geachte feit, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 4.000,- (vierduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244, 245 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen verrichten die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde feit
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaar.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) jaar, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
4. Veroordeelde moet zich uiterlijk binnen drie dagen nadat hij in vrijheid is gesteld melden bij Justitiële Verslavingszorg, Inforsa, gevestigd aan de [adres 4, te plaats] en dient zich daarna gedurende de proeftijd van 3 jaar te melden zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
5. Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd onder behandeling stellen van de Forensische Ambulante Zorg van Inforsa, De Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor alcoholmisbruik en psychische klachten;
6. Veroordeelde moet zich in de vastgestelde proeftijd, indien de reclassering dat noodzakelijk acht, gedurende 7 weken klinisch laten opnemen in een intramurale instelling ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, waarbij veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
7. Veroordeelde mag gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met:
- [slachtoffer 1];
- [slachtoffer 3];
- [slachtoffer 2],
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, wonende op het adres [adres 5, te plaats], te betalen een bedrag van
€ 12.491,20 (twaalfduizendenvierhonderdeneenennegentig euro en twintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 augustus 2013.
Legt aan verdachte de verplichting op - ten behoeve van de benadeelde partij - aan de Staat een bedrag te betalen van
€ 12.491,20 (twaalfduizendenvierhonderdeneenennegentig euro en twintig cent, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
97 (zevenennegentig) dagenhechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 augustus 2013.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de
Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt
te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot
betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat
in zoverre komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij, wonende op het adres [adres 6, te plaats], toe tot een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderdeuro).
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, te betalen de som van
€ 500,- (vijfhonderd euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
10 (tien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij, wonende op het adres [adres 7, te plaats], toe tot een bedrag van
€ 4.000,- (vierduizend euro).
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, te betalen de som van
€ 4.000,- (vierduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
50 (vijftig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.F.A. Buitenen, voorzitter,
mrs. P. Vrugt en A.K. Mireku, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 maart 2015.