ECLI:NL:RBAMS:2015:1165

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
AMS 14-755
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim en strafrechtelijke veroordelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als PIW-er, en de minister van Veiligheid en Justitie. De eiser was disciplinair gestraft met onvoorwaardelijk strafontslag vanwege plichtsverzuim, voortvloeiend uit meerdere strafrechtelijke veroordelingen. De rechtbank oordeelde dat de minister bevoegd was om deze straf op te leggen, gezien de aard van de veroordelingen en het feit dat de eiser deze niet had gemeld bij zijn leidinggevenden. De rechtbank stelde vast dat de eiser in de periode van zijn aanstelling als ambtenaar betrokken was bij strafbare feiten, wat in beginsel plichtsverzuim oplevert. De rechtbank oordeelde dat het niet melden van deze veroordelingen bij werkhervatting ook als plichtsverzuim kan worden aangemerkt. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank benadrukte dat van medewerkers bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) verwacht mag worden dat zij van onbesproken gedrag zijn. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was, ook niet gezien de eerdere veroordelingen van de eiser. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een mogelijkheid tot hoger beroep geboden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/755

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 februari 2015 in de zaak tussen

[naam], te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. P.F. Adolf),
en

de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. F.C. Carstens).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd.
Bij besluit van 16 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 1], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de [bedrijf].

Overwegingen

1.1.
Eiser is op 1 februari 1994 in dienst getreden bij de [bedrijf].
1.2.
Bij besluit van 7 april 2004 heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van berisping opgelegd, omdat eiser de verplichtingen uit het verzuimprotocol had geschonden. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Bij besluit van 17 juni 2004 heeft verweerder eiser de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd, omdat eiser zonder goede reden niet heeft voldaan aan een herhaaldelijk gegevens opdracht tot werkhervatting Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard.
1.4.
De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft bij uitspraak van 27 maart 2008 de uitspraak van de rechtbank over de berisping bevestigd en de uitspraak over het strafontslag vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar ten aanzien van dat ontslag te nemen.
1.5.
Bij besluit van 24 maart 2011 heeft verweerder vervolgens het onvoorwaardelijk strafontslag herroepen, en in plaats daarvan de straf van voorwaardelijk ontslag met een proefperiode van twee jaar vanaf 11 april 2005 opgelegd. In april 2011 heeft eiser zijn werkzaamheden als [functie] bij het [bedrijf 1] hervat.
1.6.
Op 19 februari 2013 is eiser aangehouden door de politie en ingesloten als verdachte. De politie heeft dit gemeld bij verweerder. Naar aanleiding van die melding heeft verweerder aan het [bedrijf 2] de opdracht verstrekt om een disciplinair onderzoek te verrichten. Het [bedrijf 2] heeft op 23 mei 2013 gerapporteerd.
1.7.
Nadat verweerder zijn voornemen daartoe aan eiser heeft kenbaar gemaakt en eiser een zienswijze heeft ingediend, heeft verweerder bij het primaire besluit van 4 juli 2013 eiser met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd. Bij het bestreden besluit van 16 januari 2014 heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat sprake is van plichtsverzuim. Voor verweerder ligt het zwaartepunt daarvan uiteindelijk erin dat eiser (ook) na het herstel van het dienstverband in april 2011 in diverse strafrechtelijke trajecten terecht is gekomen en dit niet aan zijn leidinggevenden heeft gemeld. Dat kan eiser worden toegerekend en de straf van ontslag is niet onevenredig, aldus verweerder.
2. Op grond van artikel 80, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair worden gestraft. Op grond van het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Vervolgens is in artikel 81 van het ARAR bepaald dat als disciplinaire straf aan de ambtenaar ontslag kan worden opgelegd.
3.1.
Ter zitting is komen vast te staan dat verweerder aan het strafontslag zowel eisers strafblad als het niet melden van betrokkenheid bij strafrechtelijke trajecten ten grondslag heeft gelegd.
3.2.
Eiser heeft aangevoerd dat de reden die in het definitieve ontslagbesluit voor het strafontslag wordt aangevoerd, namelijk het schenden van de meldplicht, totaal verschilt van de reden die in het voornemen wordt genoemd, namelijk het plegen van strafbare feiten. In het voornemen wordt de schending van de meldplicht slechts terloops vermeld met een verwijzing naar de Gedragscode. Uitbreiding van het voornemen tot onvoorwaardelijk strafontslag met nieuwe gronden is niet toegestaan en nu dit wel is gebeurd, dient dit te leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
3.3.
Ter zitting is door de gemachtigde van eiser desgevraagd erkend dat ook indien feitelijk sprake is van uitbreiding van het ontslagvoornemen met nieuwe gronden, eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. Eiser is ook voldoende in de gelegenheid geweest om zich uit te laten over de hem verweten schending van de meldplicht. De rechtbank zal deze beroepsgrond dan ook passeren.
Ten aanzien van het strafblad van eiser
3.4.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten tijde van de eerdere ontslagprocedure al bekend was met zijn strafblad. De feiten die na deze eerdere ontslagprocedure op zijn strafblad zijn komen te staan betreffen soortgelijke feiten die allemaal zijn voortgekomen uit hetzelfde huiselijke conflict als destijds. Als veroordeling voor een vergelijkbaar delict toen geen reden voor ontslag was, kan dat nu niet anders zijn.
3.5.
Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank gaat daarvan uit, dat een strafrechtelijke veroordeling voor een misdrijf, gepleegd in de periode dat eiser als ambtenaar is aangesteld, in beginsel plichtsverzuim oplevert bezien vanuit de aanstelling van eiser als [functie]
De rechtbank voegt daaraan toe, dat (wederom bezien vanuit de aanstelling als [functie]) een strafontslag in een dergelijke situatie in beginsel evenredig is te achten, met name indien sprake is van meerdere veroordelingen.
3.6.
Op grond van het uittreksel justitiële documentatie is komen vast te staan dat eiser in 2005 voor het eerst is veroordeeld wegens een strafbaar feit. In de jaren 2008 en 2010 is eiser veroordeeld vanwege misdrijven gepleegd in 2007 en 2008. Nadien is eiser ook veroordeeld voor misdrijven gepleegd in de periode 2011-2014, waaronder voor het door hem in 2013 gepleegde misdrijf dat aanleiding is geweest voor het voorliggende ontslag, en dat (onder meer) is uitgemond in een door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
3.7.
Niet is gebleken van omstandigheden die leiden tot een uitzondering op het onder 3.4 geformuleerde uitgangspunt met betrekking tot de evenredigheid.
Dat verweerder op enig moment uitdrukkelijk heeft toegezegd dat eisers strafblad er niet aan in de weg stond dat eiser zijn werkzaamheden zou kunnen (blijven) verrichten is niet gebleken. Het vertrouwensbeginsel staat dus niet in de weg aan de oplegging van strafontslag.
Dat verweerder mogelijk eerder aan eiser strafontslag had kunnen verlenen, maakt niet dat verweerder daartoe thans niet meer zou kunnen overgaan. Die omstandigheid zou ook gezien kunnen worden als een extra argument om thans wel tot strafontslag over te gaan.
3.8.
Daarbij komt dat eiser voor de veroordelingen voor strafbare feiten gepleegd tussen 17 juni 2004 en 24 maart 2011 in ieder geval een meldplicht had bij de besprekingen over het herstel van zijn dienstverband. Het niet-melden daarvan levert eveneens plichtsverzuim op. Daarin is een extra argument gelegen om de straf van onvoorwaardelijk strafontslag evenredig te achten.
3.9.
Gelet op de aard en ernst van de gedragingen en in aanmerking genomen dat van medewerkers bij de DJI mag worden verwacht dat zij van onbesproken gedrag zijn, acht de rechtbank de straf van onvoorwaardelijk ontslag ook overigens niet onevenredig.
3.10.
Al hetgeen overigens door eiser is aangevoerd kan evenmin tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, voorzitter, en mr. H.J. Tijselink en mr. J.M. Jongkind, leden, in aanwezigheid van mr. C. Pol, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2015.
griffier
voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op:
D: B