ECLI:NL:RBAMS:2015:1052

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
13/701965-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwezigheid van grote hoeveelheden amfetamine en hasjiesj in een strafzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden drugs, waaronder 993 gram hasjiesj en ongeveer 40 kilogram amfetamine. De rechtbank heeft op 17 februari 2015 uitspraak gedaan na een proces dat begon met de terechtzittingen op 3 oktober 2014 en 3 februari 2015. De officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, heeft bewijs gepresenteerd dat de verdachte de in beslag genomen hasjiesj en amfetamine bezat. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, betwistte de aantijgingen en voerde aan dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de grotere hoeveelheden amfetamine, omdat niet alle verpakkingen waren getest.

De rechtbank oordeelde dat het bewijs voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank stelde vast dat de 47 in beslag genomen verpakkingen met onbekende substantie, waarvan er twee waren getest en amfetamine bleken te bevatten, representatief waren voor de gehele partij. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging over de concentratie van de werkzame stoffen en de impact daarvan op de strafmaat. De rechtbank oordeelde dat de Opiumwet geen onderscheid maakt op basis van concentratie en dat het risico voor de volksgezondheid en de openbare orde onverminderd blijft.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 27 maanden, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezinssituatie, niet voldoende waren om een lichtere straf op te leggen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gezien de grote hoeveelheden drugs die de verdachte in zijn bezit had.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701965-14 (Promis)
Datum uitspraak: 17 februari 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres 1, te plaats],

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 oktober 2014 en 3 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J.M. Asbroek en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.P.W. Temminck Tuinstra naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 993 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
hij op of omstreeks 21 mei 2014 te Almere, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 40 kilogram, in elke geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat betrokkene 993 gram hasjiesj (feit 1) en 1.569 gram amfetamine (feit 2) voorhanden heeft gehad.
Feit 1
Verdachte heeft bekend dat de bij hem in de auto aangetroffen hasjiesj aan hem toebehoorde.
Feit 2
Verdachte heeft eveneens de in zijn woning aangetroffen 41 gesealde pakketten en 6 gesealde zakken van met onbekende substantie, bij elkaar ongeveer 40 kilo, in zijn bezit gehad. Daarvan is 1.569 gram getest als amfetamine,Nu het overige materiaal niet is getest en inmiddels is vernietigd, kan niet bewezen worden dat dit materiaal ook amfetamine was. De verklaring van verdachte, dat hij de pakketten tijdens het hardlopen buiten heeft gevonden en thuis heeft verstopt omdat hij nog niet wist wat hij er mee wilde doen is ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
Verdachte kan slechts verweten worden dat hij 880 gram hasjiesj voorhanden heeft gehad, omdat dat het gewicht is volgens de eerste weging bij inbeslagname door de politie. Het is vreemd dat het gewicht van de hasjiesj in het laboratorium met meer dan 100 gram zou zijn toegenomen. Er zijn geen aanknopingspunten voor het verkopen, afleveren of verstrekken van hasjiesj door verdachte.
Feit 2
Bewezen kan worden dat verdachte 1.569 gram amfetamine aanwezig heeft gehad. Het overige materiaal dat in de woning van verdachte is aangetroffen en inbeslaggenomen, is vernietigd, zodat niet kan worden vast gesteld of dit amfetamine betrof
.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop deze bewezenverklaring steunt, de overtuiging gekregen, en acht dan ook bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals beschreven in rubriek 5. De rechtbank betrekt in haar nadere overwegingen de door de officier van justitie en de raadsvrouw aangevoerde standpunten.
Nadere overwegingen
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte 993 gram hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad. Zowel in het voorlopige rapport van het Laboratorium Forensische Opsporing van de politie, als in het definitieve rapport is vermeld dat de inbeslaggenomen hoeveelheid 996 gram hasjiesj bedraagt. Dat in een kennisgeving van inbeslagneming een kleinere hoeveelheid, namelijk 880 gram is genoemd, doet niet aan de weging in het laboratorium af. De rechtbank gaat dan ook uit van het gewicht zoals dat is bepaald in het laboratorium.
Feit 2
Op 21 mei 2014 zijn in de woning van verdachte 47 verpakkingen met een op dat moment onbekende substantie in beslag genomen. De inhoud van twee van deze verpakkingen, met itemnummers 4762610 en 4762613, is door het Laboratorium Forensische Opsporing getest. De geteste substantie in deze verpakkingen woog in totaal 1.569 gram en bleek amfetamine te bevatten.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat ook de niet onderzochte verpakkingen amfetamine bevatten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het in beslaggenomen materiaal in twee gelijksoortige tassen heeft aangetroffen.De tassen zagen er hetzelfde uit. De inhoud van deze tassen heeft hij in zijn woning willekeurig verdeeld over een rieten mand en een ton, om deze te verbergen. Hij heeft daarbij geen onderscheid gemaakt uit welke van de twee tassen de verpakkingen afkomstig waren. Verdachte heeft verklaard dat hij vermoedde dat het om drugs ging en dat hij dacht dat het amfetamine was. De rechtbank acht van belang dat de 47 verpakkingen dezelfde oorsprong hebben en tot één partij behoren. Niet ongebruikelijk, noch onverantwoord, is dat van een partij met een omvang als de onderhavige, een gedeelte wordt onderzocht om te bepalen welk materiaal de hele partij bevat. Verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze werkwijze in dit geval niet heeft geleid tot een betrouwbare vaststelling van het materiaal waaruit de hele partij bestond. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de twee door het Laboratorium Forensische Opsporing onderzochte verpakkingen met itemnummers 4762610 en 4762613 representatief zijn voor het gehele aantal aangetroffen verpakkingen. Nu is vastgesteld dat deze twee onderzochte verpakkingen amfetamine bevatten kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de overige 45 verpakkingen ook amfetamine hebben bevat. Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring van de gehele tenlastegelegde hoeveelheid.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
op 21 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van 993 gram hasjiesj;
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
hij op 21 mei 2014 te Almere opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 40 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine.
Voor zover in de tenlastelegging taal-en of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien (18) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft allereerst aangevoerd dat het recht van verdachte op effectieve rechtsbijstand is veronachtzaamd, omdat hij bij de politie gehoord is nog voordat hij een advocaat heeft kunnen raadplegen. Hem is niet gevraagd of hij afstand wilde doen van zijn recht eerst een advocaat te raadplegen. Tevens heeft hij geen advocaat kunnen consulteren over de verdenking van het bezit van amfetamine. De melding aan de piketcentrale zag immers alleen op het voorhanden hebben van, kort gezegd, softdrugs. De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat hiermee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de strafmaat.
De raadsvrouw heeft vervolgens gesteld dat uit rapportages uit 2013 en 2014 van het Trimbos instituut blijkt dat de marktwaarde van amfetamine aanmerkelijk lager is dan die van heroïne en cocaïne. Ook speelt amfetamine bij drugsincidenten een relatief ondergeschikte rol. Voorts vindt zij van belang welke concentratie amfetamine het bij verdachte in beslag genomen materiaal bevatte. Nu dit ondanks de uitdrukkelijke vraag van de rechtbank aan de officier van justitie niet is gebeurd, moet volgens de raadsvrouw uitgegaan worden van een lage concentratie. Uit het voorgaande volgt dat bij amfetamine een aanzienlijk lagere strafmaat past dan de oriëntatiepunten voor cocaïne en en heroïne adviseren.
Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in die zin dat er geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan hem dient te worden opgelegd. Verdachte heeft een vrouw en een minderjarige dochter die nog naar school gaat. Verdachte is kostwinner en zijn vrouw en dochter hebben geen zelfstandige verblijfstatus. Door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou zijn vaste baan van 40 uur per week in gevaar komen en zullen zijn vrouw en dochter moeten terugkeren naar het land van herkomst.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een voor handel geschikte hoeveelheid hasjiesj en een zeer grote hoeveelheid amfetamine voorhanden gehad. De rechtbank schuift verdachtes verklaring over de herkomst van de amfetamine als ongeloofwaardig ter zijde, aangezien verdachte die op geen enkele manier aannemelijk heeft gemaakt. Het aanwezig hebben van een dergelijke hoeveelheid amfetamine wijst op banden met enige (internationale) criminele organisatie.
Het gebruik van amfetamine brengt lichamelijke en geestelijke risico’s mee en is (mede) daarom verboden. De handel in drugs zorgt voorts voor diverse vormen van ernstige criminaliteit en overlast.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt, ondanks het feit dat verdachte, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 december 2014, in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor overtreding van de Opiumwet.
Nu de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van een veel grotere hoeveelheid amfetamine dan de officier van justitie, bestaat aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het consulatierecht van verdachte is geschonden, maar de rechtbank is van oordeel dat hij niet in zijn verdedigingsbelang geschaad. Verdachte heeft immers bij zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris, ook nadat hij een advocaat had geconsulteerd, verklaard te blijven bij de verklaring zoals hij die bij de politie heeft afgelegd. De rechtbank verbindt aan genoemde schending dan ook niet de conclusie van de raadsvrouw dat hiermee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de strafmaat.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die zijn opgelegd in andere zaken waarbij grote hoeveelheden amfetamine werden aangetroffen, vervaardigd en/of geïmporteerd, waarbij de rechtbank er rekening mee heeft gehouden dat hier slechts bewezen is verklaard het aanwezig hebben van amfetamine. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de opvatting, dat een lagere concentratie van de werkzame stof in een verdovend middel het matigen van de op te leggen straf ten gevolge zou moeten hebben, geen steun vindt in het recht. De Opiumwet maakt immers geen onderscheid ten aanzien van de concentratie werkzame stoffen in verdovende middelen. Het risico voor de volksgezondheid en de openbare orde blijft ook met een eventueel lagere concentratie aan illegale werkzame stoffen onverminderd bestaan. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 3 en 10 van de Opiumwet en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. bewezen verklaarde
Het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van het onder 2. bewezen verklaarde
Het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
zevenentwintig (27) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter,
mrs. B.E. Mildner en N.A.J. Purcell, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.H.A. de Bruijne, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 februari 2015.