ECLI:NL:RBAMS:2015:1033

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
13-656913-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting in zedenzaak met verminderd bewustzijn van het slachtoffer

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verkrachting, maar is hij wel veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit. De zaak betreft een zedenzaak waarbij het slachtoffer op 17 september 2012 in Amsterdam, na het gebruik van alcohol en cocaïne, in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat hij wist dat het slachtoffer dronken was, seksuele handelingen heeft verricht die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat het slachtoffer op enige wijze heeft ingestemd met de handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en heeft een schadevergoeding van € 1.500,00 voor immateriële schade aan het slachtoffer toegewezen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor de kosten van rechtsbijstand vastgesteld op € 768,00. De uitspraak is gedaan op 26 februari 2015.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/656913-12
Datum uitspraak: 26 februari 2015 (Promis)
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. van Schaijck en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat,
ten aanzien van het primair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 17 september 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen, bestaande uit of mede bestaande uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], immers hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) zijn/hun penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- haar met een hand in de bosjes duwen en/of
- haar op de grond duwen en/of
- het uittrekken/naar beneden trekken van haar broek
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 17 september 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, met [slachtoffer] van wie hij verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) dat die [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid of verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestesvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], immers hebbende verdachte en/of
zijn mededader(s) zijn/hun penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier heeft als standpunt naar voren gebracht dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Naast de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte zijn er een aantal objectieve bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de verklaringen van de vrienden van het slachtoffer, de telefoongegevens van verdachte en de DNA-match. Hoewel er naast het DNA-profiel van verdachte nog een DNA-profiel van een onbekende man “A’ is aangetroffen, kan er gelet op het beschikbare bewijs en gezien de recente jurisprudentie van de Hoge Raad over deelnemingsvormen geen bewezenverklaring volgen voor het medeplegen.
Ten aanzien van het seksueel binnendringen heeft verdachte verklaard dat sprake is geweest van vrijwillige sex en nu voor wat betreft de primair ten laste gelegde verkrachting de ten laste gelegde feitelijkheden en vormen van geweld niet kunnen worden bewezen, dient verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat dan om het criterium tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn, waarbij van het behoorlijk dronken slachtoffer in redelijkheid niet kan worden verwacht dat zij weerstand kan bieden aan de seksuele verlangens van verdachte. Daarbij is het volgende van belang. Verdachte heeft verklaard dat het hij het slachtoffer heeft ontmoet in een bar. Hij heeft daar met haar gedanst en enige tijd later was er wederom contact op straat, waarbij het slachtoffer op zijn schoot is gaan zitten en verdachte haar op intieme plekken heeft aangeraakt en betast. Dit blijkt niet uit de verklaringen van het slachtoffer. Daarna gaat het slachtoffer met verdachte en drie andere jongens naar het Vondelpark. Uit de stukken van het dossier kan niet worden afgeleid dat daarbij enige druk is uitgeoefend, ook niet bij de bosjes. Het slachtoffer heeft continu met haar telefoon gebeld en is met de jongens meegelopen naar de bosjes. Wat het slachtoffer vervolgens heeft verklaard staat haaks op de verklaring van verdachte en hoewel onder de gegeven omstandigheden het uitgangspunt is dat verdachte geen sex mag hebben tegen de wil van het slachtoffer, is er sprake van twijfel. Verdachte vond de situatie spannend en dacht dat het slachtoffer hem leuk vond. Het slachtoffer heeft volgens verdachte niet duidelijk gemaakt dat zij geen sex wilde. De officier van justitie heeft zich, alles afwegende op het standpunt gesteld dat het slachtoffer geen sex heeft gewild met verdachte en dat, nu er twijfels zijn over de vrijwilligheid, vrijspraak dient te volgen.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar zijn pleitnotities, dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dienst te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsman - samengevat - bepleit dat het slachtoffer meerdere verklaringen heeft afgelegd en dat deze verklaringen zich kenmerken door onduidelijkheden en tegenstrijdigheden, hetgeen niet verwonderlijk is, nu het slachtoffer naar eigen zeggen 15 tot 20 glazen bier had gedronken en cocaïne had gebruikt. Tegenover deze verklaringen van het slachtoffer staat de uitgebreide en gedetailleerde verklaring van verdachte. Verdachte heeft het slachtoffer eerst gezien in een bar en komt haar even later weer tegen voor het American hotel. Het slachtoffer herkende verdachte en vervolgens gaan ze op een bankje zitten waar verdachte haar overal uitgebreid heeft aangeraakt, wat allemaal werd toegelaten door het slachtoffer. Vervolgens lopen ze met zijn allen naar het Vondelpark, wat is gezien door twee taxichauffeurs. Zij hebben ook gezien dat een van de mannen zijn hand op de billen van de vrouw liet rusten. Het slachtoffer heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de sfeer tot zelfs in de bosjes nog goed was. Verdachte heeft verklaard dat hij wel met enige verwachtingen het park en de bosjes in was gelopen. Hij ging er vanuit dat het slachtoffer wist wat er ging gebeuren. Vervolgens heeft het slachtoffer naar eigen zeggen een duw en een black out gekregen, waarover bij de verdediging, onder verwijzing naar de pleitnotities, grote twijfels bestaan. Zo valt op dat het slachtoffer haar herinneringen aan het reconstrueren is, wat op belangrijke onderdelen later niet blijkt te kloppen. Zo weet het slachtoffer niet te vertellen of zij inderdaad verkracht is en dat alles maakt haar verklaring dusdanig problematisch dat er teveel twijfel is ontstaan over de andere feitelijkheden die bovendien niet voldoende worden ondersteund. Dat verdachte de broek van het slachtoffer heeft uitgetrokken wordt niet betwist. Verdachte heeft daaromtrent verklaard dat hij eerst een jas op de grond had gelegd, hij vervolgens op de grond ging liggen en daarna het slachtoffer mee naar de grond heeft getrokken. Gelet op de omstandigheden waaronder dit is gebeurd en de verklaring van verdachte dat dit allemaal vrij gemakkelijk ging, is geen sprake geweest van dwang en dient verdachte van de ten laste gelegde verkrachting te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde blijkt uit de verklaring van verdachte dat geen sprake is geweest van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of onmacht. Het slachtoffer was immers wel tot een en ander toe in staat. Zij is meegelopen naar het Vondelpark tot in de bosjes en heeft daarvoor en daarna meerdere personen gebeld. Ook de omstandigheid dat het slachtoffer een black-out heeft gehad is niet redengevend. Het niet meer kunnen herinneren is iets anders dan het bewusteloos, verminderd bewustzijn of onmachtig zijn, zodat verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken.
5.2.
Het oordeel van de rechtbank
5.1.
De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de verdediging, de primair ten laste gelegde verkrachting niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
5.2.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde gaat de rechtbank op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit [1] .
Op 17 september 2012 te Amsterdam is aangeefster [slachtoffer] [2] met haar vriend [persoon 1] [3] en [persoon 2] [4] de stad in gegaan. Aangeefster [slachtoffer] heeft in verschillende horecagelegenheden meerdere pullen, vaasjes en glazen bier gedronken en heeft drie snuifjes cocaïne gebruikt. Aan het einde van de avond kreeg zij ruzie met haar vriend en is zij weggelopen. Dat aangeefster op dat moment behoorlijk dronken was en is weggelopen wordt bevestigd door haar vrienden. Aangeefster is in de richting van het American hotel gelopen en in het Vondelpark terecht gekomen. Voor het Vondelpark heeft zij twee jongens ontmoet, waaronder verdachte. Zij is met deze jongens verder het Vondelpark ingelopen, hetgeen ter terechtzitting van 12 februari wordt bevestigd door verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangeefster heeft ontmoet in een bar. Hij heeft gezien dat de vriend van aangeefster boos op haar werd en dat zij naar buiten liep. Een paar minuten later heeft verdachte weer met aangeefster gesproken op het Leidseplein. Verdachte zag dat zij dronken was. Toen verdachte op een bankje bij het American hotel zat, ging aangeefster bij verdachte op zijn schoot zitten. Verdachte mocht haar overal aanraken en hij heeft aangeefster betast op de billen, borsten en vagina. Het was op dat moment de keuze van verdachte om aangeefster overal aan te raken en zij haalde zijn handen niet weg. Ook in het Vondelpark heeft verdachte aan het lichaam van aangeefster gezeten en heeft zij niet gezegd of laten merken dat zij dat niet wilde. Aangeefster was erg dronken en zat er, aldus verdachte, niet mee dat zij met meerdere jongens de bosjes in ging in het Vondelpark. Daar aangekomen zijn twee van de vier jongens weggelopen en heeft verdachte met de andere jongen afgesproken dat hij als eerste met aangeefster zou gaan. Verdachte heeft zijn penis in de vagina van aangeefster gebracht, maar realiseerde zich op dat moment ook dat hij geen condoom om had, en dat hij zo eigenlijk niet verder kon gaan met de seksuele handelingen. Aangeefster [slachtoffer] kon zich nog wel herinneren dat zij achter de jongens aan de bosjes is ingelopen, maar kon niet zeggen of verdachte wel of niet in haar is geweest. Dat verdachte seksueel is binnengedrongen in het lichaam van aangeefster wordt niet betwist door verdachte en is bovendien duidelijk geworden na onderzoek door het Nederlandse Forensisch Instituut [5] . Op de buitenste schaamlippen van aangeefster is het DNA-profiel van verdachte aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat verdachte de seksuele handelingen heeft verricht met aangeefster. Voor de beoordeling van de vraag of verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden beoordeeld of aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of van lichamelijk onmacht.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de stukken van het dossier kan de rechtbank niet afleiden dat aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen buiten bewustzijn is geweest of dat zij in een fysieke weerloze toestand heeft verkeerd. De vraag is dan ook of aangeefster verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel verminderd bewustzijn in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht heeft beoogd strafbaar te stellen het plegen van seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met iemand die verkeert tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn, waarbij van degene die verminderd bewust is in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan de seksuele verlangens van een ander.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in rubriek 5.2. is overwogen, stelt de rechtbank vast dat aangeefster als gevolg van het gebruik van alcoholhoudende drank en cocaïne in een zodanig vergaande staat van dronkenschap verkeerde, dat zij nauwelijks meer normaal kon functioneren. Uit de verklaring van verdachte blijkt ook dat hij wist dat aangeefster erg dronken was. De omstandigheid dat aangeefster niet aan verdachte kenbaar heeft gemaakt dat zij geen sex met hem wilde is voor verdachte geen vrijbrief om gebruik te maken van de ontstane situatie.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat aangeefster op enige wijze heeft ingestemd met de handelingen van verdachte die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. Verdachte heeft door zijn handelen minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
5.3.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde,
op 17 september 2012 te Amsterdam met [slachtoffer] van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], immers heeft verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd. Het beslag kan worden teruggegeven aan het slachtoffer.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van een eventueel op te leggen straf geen standpunt kenbaar gemaakt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf laten meewegen dat verdachte seksueel is binnengedrongen in het lichaam van het slachtoffer, terwijl zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Door dit feit te plegen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Verdachte heeft ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens misbruik gemaakt van de onmachtige situatie waarin het slachtoffer verkeerde. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat verdachte heeft laten blijken dat hij zich ervan bewust is dat hij een verkeerde inschatting heeft gemaakt.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank verder rekening gehouden met het tijdsverloop en het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 21 januari 2015. Verdachte is eerder met politie en justitie in aanraking gekomen, maar niet eerder voor een zedendelict veroordeeld. Het strafblad van verdachte zal daarom niet in strafverzwarende zin worden meegewogen bij het bepalen van de strafmaat. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 1 oktober 2014.
Alles in aanmerking nemende en gezien de nog jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het bewezen geachte, acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend en geboden. De voorwaardelijke straf dient ertoe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst nieuwe strafbare feiten te plegen.
8.4.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]
9.4.1.
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
8.4.2.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft vrijspraak bepleit en zich derhalve primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de immateriële schade te matigen. Het slachtoffer had de kosten voor rechtsbijstand kunnen voorkomen door een toevoeging aan te vragen. Nu zij dat niet heeft gedaan bepleit de raadsman het liquidatietarief te hanteren, zoals dat ook in civiele zaken gebeurd, hetgeen neer komt op een bedrag van € 784,00 (2 punten).
8.4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, te weten:
* Immateriële schade € 3.000,00
* Kosten voor rechtsbijstand
€ 1.300,00
Totaal € 4.300,00
Namens de benadeelde partij is haar gemachtigde raadsvrouw mr. M.M.R. Slaghekke, advocaat te Amsterdam, ter terechtzitting verschenen. Zij heeft de schade toegelicht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 3.000,00 voor immateriële schade gevorderd. Gelet op de aard en de ernst van de lichamelijke en geestelijke gevolgen voor de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,00 toewijsbaar.
Wat de gemaakte kosten van rechtsbijstand betreft heeft de benadeelde partij een bedrag van
€ 1.300,00 gevorderd. Gelet op het betoog van de verdediging, zal de rechtbank ten aanzien van deze schadepost aansluiting zoeken bij het geldende liquidatietarief I, zoals dat in civiele zaken voor zaken met een geldswaarde tot € 10.000,00 wordt gehanteerd (één punt € 384,00). De kosten van de benadeelde partij aan rechtsbijstand worden gesteld op 2 punten van het liquidatietarief (één punt voor het opstellen van het voegingsformulier en één punt voor het bijwonen van de zitting), zijnde € 768,00.
De behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b 14c, 36f, 63 en 243 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5.3. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het
subsidiairbewezen verklaarde levert op:
Met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen pleegt die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer] van:
  • 1 blauwe broek (4374547);
  • 1 rode trui (4374550).
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.500,00 voor immateriële schade. Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op een bedrag van € 768,00 voor kosten van rechtsbijstand.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen de som van € 1.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en C.J. Petiet, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2015.
De voorzitter is buiten staat
mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.P. 030-039 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer].
3.P. 051-054 Proces-verbaal verhoor getuige [persoon 1].
4.P. 030-039 Proces-verbaal verhoor getuige [persoon 2].
5.P. 030-039 Een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut van 25 januari 2013, nummer 2012.12.03.106, opgemaakt door deskundige ing. [naam].