ECLI:NL:RBAMS:2015:10265

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
AWB 13/1781 en AWB 13/1780
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over waterschapsbelasting en bewijslast bij waterverbruik

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, zijn twee beroepen ingesteld door eiseres tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. De beroepen zijn gericht tegen de aanslagen waterschapsbelasting voor de jaren 2011 en 2012, waarbij eiseres betwist dat de hoogte van de aanslagen correct is vastgesteld. De rechtbank heeft op 9 april 2015 een mondelinge uitspraak gedaan, waarin de beroepen gegrond zijn verklaard en de uitspraken op bezwaar zijn vernietigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslagen zijn gebaseerd op meterstanden van de watermeter in het object van eiseres. Eiseres heeft betoogd dat het gemeten waterverbruik onverklaarbaar hoog is, en verweerder heeft erkend dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit hoge verbruik kunnen verklaren. De rechtbank oordeelt dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat de aanslagen terecht zijn opgelegd, maar dat verweerder hierin tekort is geschoten door onvoldoende onderzoek te doen naar de oorzaak van het hoge waterverbruik.

De rechtbank heeft de aanslagen verminderd tot een waterverbruik van 200 m³ per jaar, wat door eiseres is gesteld en door verweerder niet is weersproken. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.225 en is gelast dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 318 wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 13/1780 en 13/1781

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 9 april 2015 in de zaken tussen

[eiseres] , gevestigd te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. V. Holthuizen
en
de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraak op bezwaar van 15 februari 2013 op het bezwaar van eiseres tegen de aanslag waterschapsbelasting (zuiveringsheffing bedrijven) voor het jaar 2011 (aanslagnummer [aanslagnummer] ) ten bedrage van € 10.197,90 (AWB 13/1780).
De uitspraak op bezwaar van 15 februari 2013 op het bezwaar van eiseres tegen de voorlopige aanslag waterschapsbelasting (zuiveringsheffing bedrijven) voor het jaar 2012 (aanslagnummer [aanslagnummer] ) ten bedrage van € 10.288,54 (AWB 13/1781).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2014. Namens eiseres zijn daar verschenen haar gemachtigde, [naam] en [naam] . Namens verweerder is verschenen [naam] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat, en heeft verweerder in de gelegenheid gesteld nader onderzoek te doen.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2015. Namens eiseres zijn daar verschenen haar gemachtigde en [naam] . Namens verweerder is verschenen [naam] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag voor het jaar 2011 tot een aanslag berekend naar een waterverbruik van 200 m³ en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar over 2011;
- vermindert de voorlopige aanslag voor het jaar 2012 tot een aanslag berekend naar een waterverbruik van 200 m³ en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar over 2012;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.225; en
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 318 vergoedt.

Gronden

1. Vast staat dat de thans in geding zijnde aan eiseres opgelegde aanslagen waterschapsbelasting voor de jaren 2011 en 2012 (hierna: de aanslagen) zijn gebaseerd op de meterstanden van de watermeter die aanwezig is in het object [adres] .
2. In geschil is uitsluitend de hoogte van de aanslagen.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagen tot de juiste hoogte zijn opgelegd. Voorts heeft verweerder bij het opleggen van de aanslagen onzorgvuldig gehandeld en zijn de uitspraken op bezwaar onvoldoende gemotiveerd. Aan dit oordeel liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
4. Voorop staat dat het, bij betwisting van de aanslagen, aan verweerder is om aannemelijk te maken dat de aanslagen terecht en tot de juiste hoogte zijn opgelegd. Verweerder kan daartoe in beginsel volstaan met een verwijzing naar meterstanden waarop de hoogte van de aanslagen is gebaseerd.
5. In het onderhavige geval heeft eiseres evenwel gesteld en onderbouwd dat het gemeten waterverbruik onverklaarbaar hoog is, met name gelet op het normale waterverbruik in een jaar (ongeveer 200 m³) en het feit dat er geen sprake is geweest van lekkages of andere bijzondere omstandigheden die het hoge waterverbruik kunnen verklaren. Verweerder heeft ook erkend dat het gemeten waterverbruik onverklaarbaar hoog is en heeft ook niet betwist dat zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan. In dat geval leidt naar het oordeel van de rechtbank een redelijke verdeling van de bewijslast ertoe dat van verweerder verwacht mag worden dat hij nader onderzoek doet en inzicht geeft in de oorzaken van het gemeten hoge waterverbruik.
6. Verweerder heeft echter een passieve houding aangenomen, heeft zelf geen, althans onvoldoende, onderzoek gedaan naar de oorzaak van het hoge waterverbruik maar achterover geleund en zich op het standpunt gesteld dat ‘meten is weten’. Gelet op de onderbouwde stellingen van eiseres en het niet weerspreken daarvan door verweerder had van verweerder een meer actieve houding verwacht mogen worden. Verweerder heeft echter geen enkel inzicht verschaft in de feitelijke situatie.
7. Voorts is de rechtbank nog van oordeel dat onbegrijpelijk is dat verweerder stelt dat eerdere doorgegeven meterstanden, met name die van 13.250 m³ in augustus 2010, niet zijn geaccepteerd omdat deze in de ogen van verweerder ‘te hoog’ zouden zijn geweest, terwijl verweerder nu met diezelfde te hoge meterstanden in de hand probeert om de aanslagen in stand te houden.
8. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel gehandeld en heeft hij de juistheid van de aanslagen niet aannemelijk gemaakt. De uitspraken op bezwaar moeten worden vernietigd.
9. De rechtbank ziet in het verloop van de beroepsprocedures aanleiding om zelf de hoogte van de aanslagen vast te stellen, nu niet valt te verwachten dat verweerder in staat zal zijn om inzicht te geven of te verkrijgen in het werkelijke waterverbruik in de periode waarop de aanslagen betrekking hebben. De rechtbank zal daarom de aanslagen verminderen tot aanslagen naar een waterverbruik dat overeenkomt met het door eiseres gestelde – en door verweerder niet weersproken – ‘normale’ waterverbruik van 200 m³ per jaar.
10. Eiseres heeft recht op vergoeding van proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank stelt deze voor verleende rechtsbijstand vast op € 1.225 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). Nu het hier twee samenhangende zaken betreft kent de rechtbank voor die twee zaken één maal een proceskostenvergoeding toe. Voor de bezwaarfase kent de rechtbank geen vergoeding toe nu eiseres in bezwaar niet heeft verzocht om een kostenvergoeding. Overige op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet gesteld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. C. Lambeck als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam .
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.