ECLI:NL:RBAMS:2015:10245

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
13/845106-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk overtreden van de Wet op de accijns met betrekking tot een grote hoeveelheid sigaretten

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 25 november 2015 veroordeeld voor het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid sigaretten zonder dat daar accijns over was betaald. De zaak kwam aan het licht na de aanhouding van de verdachte op 6 augustus 2015, toen hij met 1.420.000 sigaretten werd betrapt. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 11 november 2015, waar de officier van justitie, mr. F. Heus, de vordering heeft gedaan en de verdediging werd gevoerd door mr. S.L. Sarin.

De tenlastelegging betrof het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen, in strijd met de Wet op de accijns. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks eerdere ervaringen met de wet, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij betrokken was bij een illegaal transport van sigaretten. De verdediging stelde dat de verdachte niet opzettelijk handelde, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte had moeten beseffen dat er iets niet klopte, gezien de omstandigheden waaronder hij de sigaretten vervoerde.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met het fiscale nadeel van meer dan € 330.000 en de ernst van de overtreding, maar ook met de beperkte rol van de verdachte in het geheel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 25 november 2015.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845106-15 (Promis)
Datum uitspraak: 25 november 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Jordanië) op [geboortedag] 1968,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. Heus en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.L. Sarin naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op één (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks 6 augustus 2015 te Haarlemmermeer ( [locatie 2] ) en/of Amsterdam , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk één (of meer) accijnsgoed(eren), te weten ten minste ongeveer 1.420.000 stuks sigaretten, althans een (grote) hoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft gehad dat/die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing is/zijn betrokken.
Artikel 5 lid 1 onder b jo artikel 97 Wet op de accijns

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde moet worden bewezen. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte is op heterdaad aangehouden met 1,4 miljoen sigaretten waarover geen accijns was betaald. Ik geloof het verhaal van verdachte, dat hij dacht dat het in orde was, niet. Verdachte heeft voordat hij ging rijden gehoord dat hij sigaretten moest vervoeren. Dat had hem alert moeten maken, aangezien hij al een keer eerder is betrapt terwijl hij in het bezit was van sigaretten waarover geen accijns was betaald. Ook kreeg hij geen papieren mee en wist verdachte niet waar de sigaretten waren ingeladen en waar ze precies afgeleverd moesten worden, terwijl het om een officieel transport zou gaan. Verdachte kreeg alleen vage instructies dat hij naar het station in Den Haag moest rijden om iemand op te halen. Volgens verdachte kon zijn Poolse opdrachtgever zelf geen busje huren in Nederland omdat hij geen Nederlands rijbewijs had en werd hij daarom gevraagd om het transport te doen, maar dat is onzin. Ook iemand met een buitenlands rijbewijs kan een busje huren in Nederland. Bovendien had de Pool in ieder geval het busje zelf kunnen besturen. Verdachte heeft met zijn handelen dus bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij sigaretten vervoerde waar geen accijns over was betaald.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Er kan niet worden bewezen dat verdachte opzettelijk – ook niet in de vorm van voorwaardelijke opzet – sigaretten heeft vervoerd waar geen accijns over was betaald. Verdachte zou voor het transport € 500, - krijgen en moest daarvan ook het busje huren. Die beloning was dus niet dusdanig dat er bij verdachte een belletje had moeten gaan rinkelen. Ook hoefde verdachte niet de grens over en werden hem papieren getoond waaruit zou blijken dat het om een officieel transport ging. Er was geen sprake van omstandigheden waardoor verdachte daaraan moest twijfelen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagegebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 6 augustus 2015 opzettelijk 1.420.000 sigaretten heeft vervoerd waarover geen accijns was betaald. Verdachte had al eerder een transactie opgelegd gekregen voor het opzettelijk voorhanden hebben van sigaretten waarover geen accijns was betaald. Gelet op die omstandigheid had verdachte beter moeten opletten dat hij niet weer de fout in zou gaan. Dat heeft hij in deze zaak niet gedaan. Hij heeft geaccepteerd dat hij wel het busje moest huren, maar niet mee mocht met het laden van de sigaretten. Hij heeft verder geaccepteerd dat aan hem geen – voor hem leesbare – vrachtpapieren werden meegegeven en geen afleveradres werd meegedeeld. Door met een en ander in te stemmen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er iets niet klopte met de lading en dat er geen accijns over de sigaretten was betaald.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen en de in
rubriek 4.3.vervatte bewijsoverwegingen bewezen dat verdachte
op 6 augustus 2015 te Haarlemmermeer ( [locatie 2] ) en Amsterdam , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk accijnsgoederen, te weten 1.420.000 stuks sigaretten, voorhanden heeft gehad die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 (vijftien) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 (vijf) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jaren. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Er is in deze zaak sprake van een fiscaal nadeel van ruim € 330.000, -. Gelet op de oriëntatiepunten fraude van het LOVS staat er op een dergelijk benadelingsbedrag een gevangenisstraf van twaalf tot achttien maanden. Er moet daarnaast rekening worden gehouden met de kleine pakkans voor dit soort feiten en de omstandigheid dat verdachte in ruim anderhalf jaar twee keer is aangehouden voor een dergelijk feit. Na zijn eerste aanhouding heeft hij nog een kans gekregen, maar een taakstraf is nu niet meer aan de orde. Nu moet een forse gevangenisstraf worden opgelegd, waarvan een groot deel voorwaardelijk om te voorkomen dat verdachte weer in de fout gaat. Gezien de geringe pakkans moet daarbij een proeftijd van drie jaren worden bepaald.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de strafmaat.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich tezamen met zijn mededader schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid sigaretten waarover geen accijns was betaald. De handel in illegale sigaretten verstoort de reguliere markt en werkt bovendien ontwrichtend op het systeem van een gemeenschappelijke economische ordening die in Europees verband wordt nagestreefd. Door dit feit is voor hoge bedragen aan accijns ontdoken. Bovendien wordt aan bonafide bedrijven, die wel aan de accijnsrechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan. Door het niet betalen van de accijns op de sigaretten is de Nederlandse staat benadeeld voor een bedrag van ruim € 330.000, -.
Uit een uittreksel van de Justitiële Documentatie van 28 september 2015 van verdachte en zijn verklaring blijkt bovendien dat hem al eerder een transactie is opgelegd voor het voorhanden hebben van sigaretten, waarover geen accijns was betaald. Gelet daarop is thans alleen nog een forse gevangenisstraf passend. De rechtbank acht daarbij, conform de eis van de officier van justitie, ook een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaren geboden om te voorkomen dat verdachte nogmaals in de fout zal gaan.
De rechtbank zal bij de straftoemeting echter afwijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en een gevangenisstraf van kortere duur opleggen, nu zij van oordeel is dat de rol van verdachte, te weten chauffeur over een korte afstand, gering was en aannemelijk acht dat verdachte slechts beperkt meedeelde in de winst als gevolg van het niet betalen van de accijns.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. J. Knol en A.B.M. Wijnveldt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2015.