ECLI:NL:RBAMS:2015:10240

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
19 mei 2017
Zaaknummer
HA ZA 14-424
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van raamovereenkomsten en schadevergoeding wegens tekortkoming opdrachtgever

In deze zaak vorderde de rechtspersoon SM Montaza D.O.O. (hierna: SMM) ontbinding van twee raamovereenkomsten en schadevergoeding van EWG Rohr- und Kesselbau GmbH (hierna: EWG) wegens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomsten. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat er sprake was van raamovereenkomsten, waarin de voorwaarden voor het geven van specifieke opdrachten waren vastgelegd. SMM stelde dat EWG haar had opgedragen laswerkzaamheden te verrichten, maar de rechtbank concludeerde dat niet was komen vast te staan dat EWG daadwerkelijk opdracht had gegeven voor enige werkzaamheden. De rechtbank wees erop dat de overeenkomsten expliciet vermeldden dat afzonderlijke opdrachten zouden worden verstrekt en dat de stelling van SMM dat er een mondelinge opdracht was gegeven niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot ontbinding en schadevergoeding geen grondslag had, omdat EWG niet tot enige werkzaamheden opdracht had gegeven. SMM werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van EWG tot op heden waren begroot op € 10.251,=. Het vonnis werd uitgesproken op 23 december 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/563466 / HA ZA 14-424
Vonnis van 23 december 2015
in de zaak van
de rechtspersoon naar Sloveens recht
SM MONTAZA D.O.O.,
gevestigd te Ljubljana (Slovenië),
eiseres,
advocaat mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
EWG ROHR- UND KESSELBAU GMBH,
gevestigd te Oberhausen (Duitsland),
advocaat mr. W.A.J. Hagen te Arnhem.
Partijen worden hierna SMM en EWG genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 maart 2014,
  • de akte overlegging producties van SMM van 23 april 2014, met producties,
  • de incidentele conclusie van onbevoegdheid en de conclusie van antwoord in het incident, met producties,
  • het tussenvonnis in incident van 13 augustus 2014,
  • de akte uitlaten na tussenvonnis in het incident van EWG,
  • het vonnis in incident van 11 maart 2015 waarbij de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak tegen [naam 1] en [naam 2] ,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 1 juli 2015 waarbij een comparitie van partijen is bepaald, met de daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 november 2015 met de daarin genoemde stukken en proceshandelingen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
SMM heeft twee overeenkomsten in het geding gebracht, beide door SMM ondertekend op 27 juli 2012 en getiteld “Rahmenwerkvertrag”. De ene overeenkomst betreft laswerkzaamheden in de Eemshaven van Rotterdam en de andere op de Maasvlakte. In beide overeenkomsten is EWG vermeld als opdrachtgever en Strojarska Montaza d.o.o., gevestigd te Ljubljana, als opdrachtnemer.
Artikel 1 van beide overeenkomsten luidt, voor zover hier van belang:
“Der AG beauftragt den AN laufend mit der Ausführung von Montage- und Schweissarbeiten (…)
Die einzelnen Produktionsaufträge werden von den Parteien jeweils einzelverträglich auf Pauschalbasis vergeben. Die einzelnen Aufträge werden nach Massgabe dieses Vertrages vergeben und sind soweit nichts anderes eindeutig bestimmt wird, entsprechend den Bestimmungen dieses Vertrages auszuführen.”

3.Het geschil

3.1.
SMM vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad samengevat – de overeenkomsten van 27 juli 2012 te ontbinden en EWG te veroordelen tot betaling van € 1.112.244,00 vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Daartoe stelt zij het volgende. Partijen waren overeengekomen dat SMM laswerkzaamheden zou verrichten voor EWG, althans EWG had SMM opdracht daartoe gegeven. In verband daarmee heeft SMM voorbereidende werkzaamheden verricht. Toen SMM op het punt stond om te beginnen, heeft EWG niets meer van zich laten horen. Zij is dus toerekenbaar tekortgeschoten. Hierdoor heeft SMM schade geleden, bestaande uit gederfde winst van € 1.070.944,00. Daarnaast heeft SMM kosten gemaakt ter voorbereiding van de werkzaamheden. De tekortkoming van EWG rechtvaardigt de ontbinding van de overeenkomsten.
3.3.
EWG voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eén van de meest verstrekkende verweren van EWG luidt dat de overeenkomsten van 27 juli 2012 raamovereenkomsten zijn en op zichzelf onvoldoende grondslag vormen voor het aannemen van een opdracht tot het verrichten van werkzaamheden. Zij wijst daartoe op artikel 1 van de overeenkomsten waarin expliciet is opgenomen dat afzonderlijk specifieke opdrachten worden verstrekt. Het was niet de bedoeling om middels de twee overeenkomsten opdracht te verstrekken voor de daarin genoemde maximale bedragen, aldus EWG.
SMM heeft hier tegen ingebracht dat het enkele feit dat boven de overeenkomsten het woord “Rahmwerkvertrag” is vermeld niet beslissend is en dat het de bedoeling van partijen was om een overeenkomst houdende aanneming van werk te sluiten met vaste aanneemsommen voor elk project.
Overwogen wordt dat artikel 1 van de overeenkomsten, waarin is bepaald dat individuele opdrachten onder de voorwaarden van deze overeenkomsten steeds afzonderlijk worden verstrekt, helder is en niet voor meerdere uitleg vatbaar. Het betoog van SMM ter comparitie dat artikel 1 betrekking heeft op bouwfasen maakt dit niet anders. Genoemd artikel, gelezen in verband met het woord “Rahmwerkvertrag” bovenaan de overeenkomsten, maakt dat een en ander niet anders kan worden begrepen dan dat sprake is van raamovereenkomsten waarin de voorwaarden zijn vastgelegd voor nader te geven opdrachten. Dat in artikel 3 bedragen zijn genoemd voor de “Auftragswert”, doet hier, zonder nadere toelichting die SMM niet heeft gegeven, niet aan af. SMM heeft wel gesteld dat partijen een andere bedoeling hadden, maar nu zij dit niet concreet heeft toegelicht komt de rechtbank niet toe aan uitlegging van de overeenkomsten. Volledigheidshalve wordt hier aan toegevoegd, dat uit de tekst van de raamovereenkomsten niet volgt dat zij een verplichting inhouden tot het exclusief gunnen van de in artikel 1 genoemde opdrachten aan SMM.
4.2.
Ter comparitie heeft SMM voor het eerst betoogd dat EWG opdracht heeft gegeven om 60 werknemers van SMM naar Nederland te laten komen. EWG heeft dit betwist. SMM heeft haar stelling in dit verband op geen enkele manier met concrete feiten en/of stukken onderbouwd. Dat 20 lassers een lastest hebben gedaan en dat 18 van hen voor deze test zijn geslaagd is daartoe onvoldoende. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat EWG onbetwist heeft gesteld dat deze lastest heeft plaatsgevonden op 20 juli 2012 en dat de twee raamovereenkomsten op 27 juli 2012 zijn ondertekend, zodat deze lastest niet kan gelden als bewijs van het geven van een nadere opdracht. Ter comparitie heeft [naam 3] , voormalig bedrijfsleider en vertegenwoordiger van SMM, desgevraagd meegedeeld dat de opdracht mondeling is gegeven maar dat hij vermoedt dat bij EWG intern daarover schriftelijk is gecommuniceerd. Terwijl de rechtbank daar ter comparitie meerdere malen naar heeft gevraagd, heeft [naam 3] evenwel niet toegelicht wanneer, door wie en ten overstaan van wie de gestelde opdracht is gegeven en wat deze precies behelsde. Onder deze omstandigheden is het door SMM ter comparitie gedane bewijsaanbod middels het doen horen van [naam 3] en [naam 4] , bestuurder van SMM, die ook ter comparitie aanwezig was, onvoldoende concreet. SMM heeft immers niet gesteld wat zij alsdan meer concreet zouden verklaren ter onderbouwing van de stelling dat EWG opdracht heeft verstrekt om 60 werknemers van SMM naar Nederland te laten komen. Het bewijsaanbod zal daarom worden gepasseerd.
Nu niet is komen vast te staan dat EWG tot enige werkzaamheden opdracht heeft gegeven ontvalt aan de vordering tot ontbinding en schadevergoeding de grondslag zodat deze zal worden afgewezen.
4.3.
SMM zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van EWG tot op heden begroot op € 3.829,= voor vastrecht en € 6.422,= (2 punten x tarief € 3.211,=) voor salaris advocaat, zijnde € 10.251,=.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt SMM in de proceskosten aan de zijde van EWG tot op heden begroot op € 10.251,=,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kraak en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015. [1]

Voetnoten

1.type: EMH