ECLI:NL:RBAMS:2015:10201

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
13/684116-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een hamer of moker in Amsterdam

Op 28 juli 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 februari 2015 in Amsterdam, waarbij de verdachte met een hamer of moker meermalen op het hoofd en lichaam van het slachtoffer heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde met de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden, wat resulteerde in de bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 180 uren opgelegd, met vervangende hechtenis van 90 dagen bij niet-naleving. De rechtbank heeft ook een verbeurdverklaring uitgesproken van de moker die bij het delict is gebruikt. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 2.475,- toegewezen gekregen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte onderworpen aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684116-15
Datum uitspraak: 28 juli 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Distrikt [naam] (Suriname) op [geboortedatum 1] 1965,
ingeschreven in de Gemeentelijke Basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Grüschke, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.M. Peeperkorn, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 februari 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met (een tas met daarin) een hamer of moker en/of met een beugelslot, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp meermalen, althans eenmaal (met kracht) heeft geslagen tegen het hoofd en/of lichaam van voornoemde [persoon 1] ;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 28 februari 2015 te Amsterdam, althans in Nederland opzettelijk [persoon 1] heeft mishandeld door met (een tas met daarin) een hamer of moker en/of met een beugelslot, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp meermalen, althans eenmaal (met kracht) te slaan tegen het hoofd en/of lichaam van voornoemde [persoon 1] , waardoor voornoemde [persoon 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 28 februari 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een tas met daarin een hamer of moker meermalen met kracht heeft geslagen tegen het hoofd en lichaam van voornoemde [persoon 1] .

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Opzet
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, nu hij niet gericht op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. De rechtbank acht bewezen dat verdachte het slachtoffer meermalen met kracht tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen met een hamer of moker. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte onbeheerst met de hamer of moker op het slachtoffer heeft geslagen, waarbij hij haar ook op haar hoofd heeft geraakt.
Door iemand meermalen en met kracht met een hamer of moker op of tegen het hoofd te slaan wordt de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat daardoor zodanige verwondingen ontstaan dat de dood het gevolg is. Verdachten heeft, wetende welk risico daaraan verbonden is, door zodanig te handelen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte deze aanmerkelijke kans op overlijden bewust heeft aanvaard en dat er aldus sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen.

6.De strafbaarheid van het feit

Noodweer
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat er in het onderhavige geval sprake is van noodweer en dat het feit daarom niet strafbaar is.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer in de eerste plaats vast moet komen te staan dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, dan wel van een onmiddellijke dreiging daartoe. Vervolgens dient beoordeeld te worden of het noodzakelijk was dat verdachte zich verdedigde, of de wijze van verdediging geboden was en of en in hoeverre er sprake was van eigen schuld aan de kant van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij door het slachtoffer van zijn fiets werd getrapt, en dat zij hem daarna met een fietsslot begon te slaan. Verdachte heeft zich naar eigen zeggen enkel verdedigd tegen deze wederrechtelijke aanranding van het slachtoffer. Voor de verklaring van verdachte kan echter geen steun worden gevonden in het dossier. Integendeel, de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren enkel gezien te hebben dat verdachte op het slachtoffer insloeg, en [getuige 2] verklaart te hebben gezien dat de vrouw in elkaar dook.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank uit de inhoud van het dossier niet aannemelijk geworden dat er op enig moment voor verdachte sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of dreiging daarvan, zodat niet aan de aan een noodweersituatie te stellen eisen is voldaan. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Noodweerexces
Nu de rechtbank van oordeel is dat van een noodweersituatie geen sprake was, kan het door de raadsvrouw subsidiair aangevoerde beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte primaire feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan de voorwaardelijke straf dienen de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd bij de schorsing van de voorlopige hechtenis te worden gekoppeld. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht aan verdachte een taakstraf van 180 uren op te leggen, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een hamer of moker op het hoofd en het lichaam van het slachtoffer te slaan. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Dat het slachtoffer niet aan haar verwondingen is overleden, is gezien de vitale plek, het hoofd, waar zij meermalen is geraakt, slechts een gelukkige omstandigheid die zeker niet aan verdachte is te danken. Misdrijven tegen het leven gericht, brengen bij de slachtoffers van deze misdrijven gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Deze feiten vormen een grote inbreuk op de persoonlijke integriteit van de slachtoffers en zorgen ervoor dat zij nog lange tijd moeten leven met deze angstgevoelens. Dit blijkt ook uit de verklaring van het slachtoffer, die ter zitting is voorgelezen. Zij heeft daarin namelijk verklaard constant in angst te leven en het gevoel te hebben hierdoor belemmerd te zijn in haar functioneren in de maatschappij. Daarnaast versterken dit soort feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij, zeker indien zij, zoals in dit geval, worden gepleegd aan de openbare weg en in aanwezigheid van publiek.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de Pro Justitia rapportage betreffende verdachte van 14 mei 2015. Uit het rapport van psychiater H. Wind en psycholoog A. Witvliet blijkt dat verdachte op licht zwakzinnig niveau functioneert en daarom wordt in overweging gegeven verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te achten in zijn gedrag rond het ten laste gelegde feit. De deskundigen verwachten dat verdachte met gestructureerde begeleiding en ondersteuning andere inzichten kan ontwikkelen en dat hiermee het risico op recidive beperkt kan worden. Zij adviseren dan ook aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij verplicht reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
De reclassering adviseert in haar rapport van 28 mei 2015 om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact en een contactverbod met het slachtoffer.
De rechtbank zal deze adviezen volgen en mede ten grondslag leggen aan de uiteindelijke strafoplegging.
Poging tot doodslag is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een gevangenisstraf van geruime duur in aanmerking komt. De rechtbank gebruikt als uitgangspunt bij het bepalen van de strafmaat de straffen die veelal voor poging tot doodslag met gebruik van een slagwapen worden opgelegd. Die straffen liggen, voor iemand die niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, rond de 18 maanden gevangenisstraf.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 19 juni 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met justitie. Voorts zal de rechtbank bij de strafoplegging rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Het voorwaardelijke deel van de straf maakt een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk. De rechtbank acht, nu gelet op de ernst van het feit niet kan worden volstaan met de oplegging van een gedeeltelijke voorwaardelijke gevangenisstraf, daarnaast de oplegging van een forse werkstraf op zijn plaats.
De rechtbank zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht van de reclassering dadelijk uitvoer zijn, omdat zonder toezicht en begeleiding er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zoals blijkt uit de Pro Justitia rapportage.

9.Beslag

Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een moker, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het bewezen geachte is begaan.

10.De benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon 1] heeft zich in de strafprocedure gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, bestaande uit € 675,- aan materiële schade en € 1.800,- aan immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [persoon 1] als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd en zal deze dan ook integraal toewijzen, te weten in totaal € 2.475,- (zegge tweeduizend vierhonderdvijfenzeventig euro), bestaande uit € 675,- aan materiële schade en € 1.800,- aan immateriële schade.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De rechtbank heeft bepaald dat voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente: over de immateriële schade vanaf 28 februari 2015 en over de materiële schade vanaf 15 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
twaalf maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
negen maanden, van deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden
Meldplicht
1. dat verdachte zich zal melden bij de Reclassering op het adres [adres, te plaats] , zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht,
en zich zal houden aan de aanwijzingen van deze instelling, ook als deze behandeling en/of begeleiding door de GGZ, Amsta, Cordaan of een soortgelijke instelling inhouden;
Contactverbod
2. dat verdachte gedurende de proeftijd van twee jaren geen contact zal opnemen of onderhouden (direct dan wel indirect) met [persoon 1] , geboren [geboortedatum 2] 1977, wonende [adres 2] , [plaats 2] ;
Locatieverbod
3. dat verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren niet zal ophouden in de [straat] te [plaats 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
 Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Verklaart verbeurd:
- Moker
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] , wonende op het adres [adres 2] , [plaats 2] , toe tot een bedrag van € 2.475,- (zegge tweeduizend vierhonderdvijfenzeventig euro), bestaande uit € 675,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening, en
€ 1.800,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 februari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 1] , te betalen de som € 2.475,- (zegge tweeduizend vierhonderdvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover (zoals hiervoor gespecificeerd) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 34 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. C.C.M. Oude Hengel en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juli 2015.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.