ECLI:NL:RBAMS:2015:10061

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
JE RK 15-1246
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over een ongeboren kind wegens ernstige zorgen over opvoedcapaciteiten

Op 15 december 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag, omdat de moeder en de vader, beiden met verstandelijke beperkingen, niet in staat zouden zijn om de zorg voor het kind op een veilige en adequate manier te waarborgen. De rechtbank overwoog dat de zes oudere kinderen van de moeder sinds 2013 onder voogdij van de William Schrikker Stichting staan en dat bij deze kinderen sprake is van ernstige gedragsproblematiek en hechtingsstoornissen. De ouders ontkennen en bagatelliseren de problematiek en zijn in affectief en pedagogisch opzicht te beperkt om aan de behoeften van de kinderen te voldoen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende waarborgen zijn dat de moeder in staat zal zijn om meer dan basale zorg te bieden voor de baby, en dat er een groot risico is op een problematische hechting. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en het gezag van de moeder beëindigd, met benoeming van de William Schrikker Jeugdbescherming tot voogd over het ongeboren kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Meervoudige kamer
Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Amsterdam
zaakgegevens : C/13/596115 / JE RK 15/1246 en C/13/559205 / FA RK 15/8963
datum uitspraak: 15 december 2015
beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag op voet van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW)

in de zaak van:

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Amsterdam,
betreffende de minderjarige:
Ongeboren baby [ongeboren baby] ,van wie de geboorte wordt verwacht op of omstreeks [datum] .

[moeder] , wonende te [woonplaats] , is de moeder.

[vader], wonende te [woonplaats] , is de vader.
De moeder zal na de geboorte van de baby zijn belast met het ouderlijk gezag.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan: de moeder, de William Schrikker Groep (verder ook: de WSG) en de Raad.
De rechtbank merkt als informanten aan: de vader en Cordaan.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 11 december 2015, ingekomen bij de griffie op 11 december 2015.
Voordien, op 23 oktober 2015, heeft de Raad ten aanzien van voornoemde minderjarige een verzoekschrift ingediend strekkende tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige (direct na diens geboorte).
De behandeling van het verzoek strekkende tot ondertoezichtstelling/uithuisplaatsing heeft plaatsgevonden ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 november 2015, waarvan afzonderlijk proces-verbaal is opgemaakt. Alsdan is de behandeling van de zaak aangehouden, omdat de ouders zich ter zitting in rechte wilden doen laten bijstaan. De kinderrechter heeft bij die gelegenheid de zaak verwezen naar een zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank op 15 december 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de brief van de Raad van 11 december 2015, waaruit blijkt dat de Raad het verzoek strekkende tot ondertoezichtstelling/uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige heeft ingetrokken en in plaats daarvan thans op grond van artikel 1:266 BW verzoekt om beëindiging van het gezag van de moeder over de (nu nog ongeboren) baby, met benoeming van de WSG tot voogd.
Op 15 december 2015 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar raadsman mr. H.J.J. Hendrikse;
  • de vader, in bijzijn van mr. I. de Vos;
  • [naam 1] en [naam 2] , namens de WSG;
  • [naam 3] en [naam 4] , namens Cordaan;
  • [naam 5] , namens de Raad.

De feiten

Het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarige zal na diens geboorte worden uitgeoefend door de moeder.
De WSG heeft ter zitting ingestemd met het verzoek van de Raad strekkende tot gezagsbeëindiging. De WSG heeft daarmee te kennen gegeven bereid te zijn de voogdij over de minderjarige te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de William Schrikker Jeugdbescherming, gevestigd te Amsterdam, tot voogd over voornoemde (thans nog ongeboren) minderjarige te benoemen.

De standpunten van verzoeker en belanghebbenden

De Raad
De Raad heeft ter zitting gepersisteerd bij het verzoek strekkende tot gezagsbeëindiging van de moeder onder verwijzing naar het inleidend verzoekschrift met bijlagen. De Raad geeft als toelichting bij de wijziging van het verzoek tijdens recent multidisciplinair overleg tot de conclusie te zijn gekomen dat een gezagsbeëindigende maatregel meer in het belang is van het kind dan een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar. Eerder had de Raad al geconcludeerd dat plaatsing in een perspectiefbiedend pleeggezin noodzakelijk is om de veiligheid van de baby te garanderen. De ouders zijn in het verleden niet in staat gebleken om een veilige, stimulerende en positieve opvoedingsomgeving te creëren voor hun andere zes kinderen. De ouders tonen geen inzicht in de ernstige gedragsproblematiek en ontwikkelingsachterstand van hun kinderen, bagatelliseren en externaliseren de problematiek van de kinderen. Alle zes de kinderen zijn sinds 2010/2011 uit huis geplaatst en staan sinds 2013 onder voogdij van de WSG.
Op basis van die argumentatie ziet de Raad vanuit juridisch kader gronden met betrekking tot een gezagsbeëindiging. Het toekomstperspectief van de ongeboren baby ligt niet bij de ouders. De Raad verwacht dat de ouders niet binnen een, voor de baby, aanvaardbare termijn zelf de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de verzorging en opvoeding van de baby. Toewerken naar thuisplaatsing van de boreling in het kader van een ondertoezichtstelling acht de Raad bij nader inzien onhaalbaar, onveilig en niet verantwoord.
Een dergelijk risico mag niet genomen worden met betrekking tot een kwetsbare baby.
Dit klemt des te meer daar de vijf oudste kinderen uit het gezin na de uithuisplaatsing allen gediagnosticeerd zijn met een reactieve hechtingsstoornis en traumatisering. Uitzondering hierop vormt de minderjarige [kind] , die direct vanaf zijn geboorte uit huis is geplaatst. Dat zich ten aanzien van [kind] geen reactieve hechtingsstoornis voordoet, ziet de Raad in samenhang met de beslissing hem destijds direct vanaf zijn geboorte uit huis te plaatsen.
Beide ouders wonen in een Zorg In Natura (ZIN) woning van Cordaan. Gezien de beperkte mogelijkheden van de ouders maakt naast de Raad ook de WSG zich zorgen over de basale hechting en veiligheid bij het ongeboren kind in de thuissituatie. De moeder is verstandelijk beperkt. Onderzoek in 2011 door het Ambulatorium heeft uitgewezen dat de moeder een totaal IQ heeft van 60. Zij staat wel open voor hulpverlening, maar is ten aanzien van haar andere kinderen niet of nauwelijks leerbaar gebleken. De moeder raakt snel in paniek, verliest het overzicht en heeft geen inzicht in de ontwikkelingstaken van een kind. De vader staat niet open voor hulpverlening en functioneert volgens onderzoek door de Waag (2010/2011) op zwakbegaafd/beneden gemiddeld intelligentieniveau. Voorts onttrekt hij zich aan zijn verantwoordelijkheid als ouder en haakt hij af zodra de hulpverlening hem bij de zaak wil betrekken. De verwachting dat de vader in de toekomst wel met de hulpverlening zal willen samenwerken, schat de Raad laag in.
De moeder wil een kans krijgen om met hulp van Cordaan zelf voor haar baby te zorgen en te laten zien dat zij de opvoeding en verzorging aan kan. Het risico is echter dat wanneer de baby bij de ouders blijft er geen veilige thuissituatie geboden kan worden en er onvoldoende basale zorg en veiligheid aanwezig is, waardoor de kans groot is dat er sprake zal zijn van uitdroging van de baby en agressie van de vader, zoals in het verleden is gebleken. Cordaan zegt ondersteuning te kunnen bieden bij het tegemoetkomen aan de basale verzorging van het kind, maar de Raad wil op grond van een overdaad aan informatie niet opnieuw risico’s nemen.
De baby kan in hetzelfde pleeggezin geplaatst worden als drie andere kinderen uit het gezin. Plaatsing direct na de geboorte van de minderjarige draagt ertoe bij dat de baby zich vanaf zeer jonge leeftijd veilig kan hechten in het pleeggezin. De Raad realiseert zich dat het
- gewijzigde - verzoek veel impact heeft op de ouders en acht het van belang dat er een passende omgangsregeling tot stand zal worden gebracht tussen de minderjarige en de ouders, die, bij inwilliging van het verzoek, ook ten aanzien van dit kind ouders op afstand zullen worden.
Ten slotte zegt de Raad desgevraagd het eerder ingediende verzoek strekkende tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige niet als subsidiair verzoek in te dienen, omdat een dergelijk verzoek niet passend is bij de conclusie van de Raad dat de minderjarige nu en in de toekomst niet bij de ouders dient op te groeien. Gezagsbeëindiging is hetgeen in deze situatie is geboden.
De WSG
De WSG heeft ter zitting ingestemd met het verzoek van de Raad en bevestigt dat de baby in hetzelfde pleeggezin geplaatst kan worden als drie andere kinderen uit het gezin. Desgevraagd zegt de WSG dat de ouders tijdens de omgang met de kinderen niet goed bij hen aansluiten. Alle kinderen, met uitzondering van [kind] , kampen met forse problematiek. De ouders hebben veel sturing nodig. Hoewel de WSG de ouders in principe gunt de baby zelf groot te brengen, dient in deze het belang van het kind voorop te staan. De vijf oudere kinderen uit het gezin zijn ernstig beschadigd geraakt in de thuissituatie en de ouders hebben destijds kans op kans gehad om verandering in de thuissituatie aan te brengen, maar zijn niet in staat gebleken een veilige opvoedomgeving te creëren.
De WSG staat achter het verzoek van de Raad en is bereid de voogdij over de (thans nog ongeboren) minderjarige te aanvaarden.
De moeder
Namens de moeder heeft haar raadsman primair verzocht om afwijzing van het verzoek en subsidiair om aanhouding daarvan. Het gewijzigde verzoek dient als ongemotiveerd en onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen, nu er geen nader onderzoek is gedaan naar de opvoedcapaciteiten van de moeder. Mocht de rechtbank dat anders zien, dan verzoekt de raadsman om aanhouding van het verzoek teneinde de Raad nader onderzoek te laten verrichten naar voorhanden zijnde alternatieven.
Gezagsbeëindiging, zo betoogt de raadsman, is een te grote stap ineens. Dit klemt des te meer daar nader onderzocht dient te worden of:
de baby in het kader van een ondertoezichtstelling/uithuisplaatsing bij de zussen van de moeder geplaatst zou kunnen worden;
Cordaan mogelijkheden ziet van plaatsing van moeder en kind in een moeder-kindhuis;
de baby binnen het kader van een ondertoezichtstelling met hulp van Cordaan bij de moeder thuis kan opgroeien.
De Raad verzoekt thans gezagsbeëindiging, maar baseert zich dienaangaande op oude feiten en omstandigheden. De Raad bepleit daarnaast weliswaar de noodzaak van het ontwikkelen van een goede band tussen de ouders (op afstand) en de baby, maar hoe dat bewerkstelligd zou kunnen worden, valt moeilijk in te zien als de omgang (zoals bij de overige kinderen uit het gezin) slechts een tot vier maal per jaar plaatsvindt. De moeder kent haar kinderen thans amper. De conclusie van de WSG dat de moeder niet zou aansluiten bij de kinderen gaat derhalve te ver.
In tegenstelling tot hetgeen de Raad met betrekking tot de leerbaarheid van de moeder naar voren heeft gebracht, is Cordaan de mening toegedaan dat de moeder wel degelijk leerbaar is. De Cordaan heeft in de afgelopen jaren groei bij de moeder waargenomen. De moeder verdient derhalve een reële kans om haar kind zelf op te voeden. Haar verstandelijke beperkingen gaan weliswaar niet weg, maar met goede begeleiding door Cordaan valt veel te bereiken. Nader onderzoek door Cordaan of een door de rechtbank te benoemen deskundige, acht de raadsman dan ook geboden.
De moeder heeft daaraan ter zitting toegevoegd zeer teleurgesteld te zijn in de Raad. De moeder zegt al sinds de vierde week van de zwangerschap Cordaan betrokken te hebben bij haar wens de baby zelf op te voeden en te verzorgen. De moeder zegt bereid te zijn daartoe alle hulp te accepteren. Het valt haar zwaar als ook dit kind, evenals [kind] destijds, twee dagen na de geboorte bij haar zou worden weggehaald. Overigens twijfelt de moeder eraan of de kinderen wel zo veilig zijn in het pleeggezin als de WSG doet voorkomen.
De vader
Namens de vader heeft mr. De Vos het woord gevoerd overeenkomstig zijn ter terechtzitting overgelegde en voorgedragen pleitnota. Daarin wordt geconcludeerd het verzoek van de Raad af te wijzen, dan wel bij aanhouding van het verzoek nadere rapportage uit te lokken. De vader wil en kan het kindje samen met de moeder thuis opvoeden. Van een ernstige bedreiging ex artikel 1:266 BW is in deze geen sprake. Ten aanzien van deze boreling is evenmin sprake van een reële dreiging van ondergang of de mogelijkheid daartoe. Het verzoek van de Raad is vooral ingegeven op basis van de voorgeschiedenis. De moeder lijkt echter in de afgelopen vier jaar te zijn gegroeid. Uit de stukken blijkt dat de moeder zelf om hulp van Cordaan vraagt en openstaat voor adviezen. Voorts heeft Cordaan geen zorgen over de opvoedrol van de moeder ten aanzien van de eerste twee jaar van de baby. De verwachting dat de ouders onvoldoende leerbaar zijn, is niet meer dan een voorspelling. Ten aanzien van de vader zij opgemerkt dat sinds hij een traject bij de Waag heeft gevolgd zich geen conflicten met derden meer hebben voorgedaan. De vader wil zin geven aan zijn leven en de zorg voor een kindje past daarbij.
Cordaan
Cordaan heeft in aanvulling op de stukken verklaard niet zozeer zorgen te hebben of de moeder op korte termijn de basale zorg kan bieden, maar veeleer over de opvoedsituatie op zich gelet op de verstandelijke beperkingen van de ouders. Cordaan (en bredere organisaties) kunnen hierbij echter wel intensieve hulp bieden. Die hulp zou zowel in een moeder-kindhuis als in de thuissituatie geboden kunnen worden. De interactie tussen moeder en kind kan uiteraard pas in de praktijk beoordeeld worden nadat de baby is geboren. Op vragen van de rechtbank of de minderjarige ook langdurig bij de moeder zou kunnen blijven wonen, zegt Cordaan daarop het antwoord schuldig te moeten blijven, omdat dat moeilijk in te schatten valt en van veel factoren afhankelijk is. De vraag of de moeder ook op termijn aan de eisen die de opvoeding en verzorging van een opgroeiend kind vergt kan voldoen, zegt Cordaan niet volmondig met ja te kunnen beantwoorden. Hoe ver de groei die de moeder in de afgelopen vijf jaar heeft doorgemaakt is gevorderd, valt voor Cordaan moeilijk in te schatten. In hoeverre de vader een aandeel in de verzorging en opvoeding zou kunnen hebben, hangt er van af of hij open staat voor hulpverlening en zich niet onttrekt aan gesprekken. De vader heeft in het verleden veel weerstand jegens de hulpverlening laten zien, maar lijkt daarvoor thans meer open te staan.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de Raad zich ernstige zorgen maakt over de belastbaarheid en de beschikbaarheid van de ouders. Het gezin wordt gekenmerkt door een zeer belast verleden, waarbij de ouders in het verleden niet in staat geweest zijn hun kinderen de (basale) zorg, stabiliteit en veiligheid te bieden die in het belang van hun opvoeding en verzorging nodig is. Bij de oudste vijf kinderen is sprake van een reactieve hechtingsstoornis en forse gedragsproblematiek. Alleen bij [kind] , die direct na zijn geboorte uit huis is geplaatst, is van een dergelijke problematiek geen sprake.
Op grond van de verstandelijke beperking van de ouders en de zeer belaste voorgeschiedenis van de kinderen in het gezin, is de rechtbank met de Raad van oordeel dat er onvoldoende waarborgen zijn om aan te nemen dat de moeder thans in staat zou zijn tot het (iets) meer bieden dan basale zorg. Cordaan heeft ter zitting niet ondubbelzinnig te kennen gegeven dat de ouders op termijn in staat zouden zijn de minderjarige de stabiliteit, veiligheid en zorg te bieden die van hen als ouders wordt verwacht. De ouders zijn ten gevolge van hun beperking moeilijk leerbaar en ontkennen, bagatelliseren en externaliseren de problematiek van de kinderen. Tevens zijn zij in affectief en pedagogisch opzicht te beperkt om af te stemmen op de kinderen en tegemoet te komen aan hun behoeften. Ook hebben de ouders weinig mogelijkheden om hun kinderen te stimuleren in hun ontwikkeling op cognitief, sociaal en emotioneel gebied. De rechtbank heeft ter zitting geen argumenten gehoord waarom dat ten aanzien van de op dit moment nog ongeboren baby anders zou liggen. Integendeel. De aanwezige risicofactoren vormen een groot risico voor een problematische gehechtheid van de baby. Een baby is zeer kwetsbaar en is dag en nacht afhankelijk van zijn opvoeders. Er zijn grote zorgen met betrekking tot de sensitiviteit en responsiviteit ten aanzien van de
behoeften van de baby, met name op termijn. In een onveilige situatie waarin ouders niet sensitief en responsief reageren op de baby, heeft dit direct gevolgen voor de algehele ontwikkeling van het kind en de hechtingsrelatie, zoals zich dit eerder heeft voorgedaan ten aanzien van vijf andere kinderen.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat voldoende duidelijk is geworden dat de moeder, die na de geboorte van de baby met het gezag over voornoemde minderjarige zal zijn belast, niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding voor de minderjarige te dragen binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn en er geen perspectief is op thuisplaatsing.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
De WSG heeft zich ter zitting bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de William Schrikker Jeugdbescherming moet worden belast met de voogdij over de thans nog ongeboren baby. Het verzoek van de raadsman van de moeder om de zaak met het oog op nader te verrichten onderzoek aan te houden, wijst de rechtbank af. Immers in het kader van de voogdij behoort het tot de beleidsvrijheid van de voogdij-instelling om een kind op een geschikte plek te plaatsen. Een machtiging van de rechtbank is daarvoor niet nodig. Een voorgenomen plaatsing behoeft derhalve niet aan de rechtbank ter formalisering te worden voorgelegd.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

De beslissing

De rechtbank:
- verstaat dat de Raad het verzoekschrift met rekestnummer C/13/596115 / JE RK 15/1246
heeft ingetrokken;
- beëindigt met ingang van datum geboorte het ouderlijk gezag van [moeder] over
voornoemde minderjarige, van wie de geboorte op of omstreeks [datum] wordt
verwacht;
- benoemt tot voogd over genoemde minderjarige:

de WILLIAM SCHRIKKER JEUGDBESCHERMING, gevestigd te Amsterdam;

- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. Beunk, voorzitter tevens kinderrechter, en
mrs. M.I. Heyning en A.J. Wesdorp, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Hoenderdaal als griffier
en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2015 en ondertekend door de voorzitter.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam