4.4.Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit en betrekt in haar overwegingen de standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
Op 3 december 2011 heeft verdachte als bestuurder van zijn personenauto over de Jan van Galenstraat en de Tweede Hugo de Grootstraat gereden. Het was midden in de nacht en hij kwam uit de richting van de Willem de Zwijgerlaan en reed in de richting van de Frederik Hendrikstraat. Verdachte rijdt dagelijks langs deze route en kent de situatie ter plaatse goed. Verdachte heeft zijn rijbewijs in 2010 behaald en is dus beginnend bestuurder. Verdachte heeft verklaard dat hij, op het moment dat hij vanuit de Jan van Galenstraat de Beltbrug kwam oprijden, het slachtoffer met een fiets, vlak na de Beltbrug, langs de rijbaan op de stoep heeft zien staan, tussen het fietspad en de rijbaan. Toen het slachtoffer de rijbaan opliep kon verdachte hem niet meer ontwijken. Verdachte heeft nog afgeremd, maar is vervolgens, zonder zich om het slachtoffer te bekommeren van de plaats van het ongeval weggereden.
Het slachtoffer [persoon 1] kan zich van de aanrijding niets meer herinneren en is met zwaar lichamelijk letsel opgenomen in het ziekenhuis, te weten met een incomplete dwarslaesie, een scheenbeenfractuur en een hersenschudding. Het slachtoffer is op 3 december 2011 opgenomen op de intensive care en meerdere keren geopereerd. Van 22 februari 2012 tot 18 oktober 2012 is hij opgenomen in een revalidatiecentrum. Het slachtoffer zal blijvend rolstoelafhankelijk zijn en kan waarschijnlijk de rest van zijn leven niet meer werken.
Door getuige [persoon 2] is gezien dat er 2 auto’s hard aan kwamen rijden vanaf de Jan van Galenstraat in de richting van de Tweede Hugo de Grootstraat. Zij heeft het ongeval niet gezien, maar hoorde een harde klap en zag iets door de lucht vliegen, wat later een fiets bleek te zijn. Zij heeft gezien dat de voorste auto is doorgereden en dat de tweede auto is gestopt. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van de 2 inzittenden van deze auto, te weten bestuurder [persoon 3] en passagier [persoon 4]. Zij zijn als getuigen gehoord en hebben verklaard dat zij met een snelheid van ongeveer 50 tot 60 kilometer op de Jan van Galenstraat reden en vlak voor de brug met een hoge snelheid werden ingehaald door de auto die even later tegen een man met een fiets is aangereden. Getuige [persoon 3] heeft heel kort de remlichten van die auto zien oplichten, maar zag dat er niet echt werd geremd.
Door het NFI is onderzoek verricht naar de botssnelheid en de snelheid van de personenauto van verdachte was ten minste 75 kilometer per uur op het moment dat deze botste tegen het slachtoffer. Het ongeval heeft plaatsgevonden op de Twee Hugo de Grootstraat te Amsterdam, ter hoogte van [perceel X]. Door de Dienst Controle Infrastructuur Verkeer van de afdeling Forensisch Technische verkeersonderzoeken is na het ongeval een onderzoek ingesteld. De weg was gelegen binnen de bebouwde kom en de wettelijk toegestane maximale snelheid bedroeg 50 kilometer per uur. Op het tijdstip van de aanrijding, het was ongeveer 03.15 uur, was de lichtgesteldheid tussen zonsondergang en zonsopgang. Gezien vanuit de rijrichting van de bestuurder van de personenauto was kort voor de ongevalsplaats in de weg een bocht naar rechts gelegen en was net na die bocht een brug. Het wegdek in de richting van deze brug liep schuin omhoog, waardoor het uitzicht op het verkeer dat zich voorbij deze brug bevond, bij het naderen van deze brug, werd bemoeilijkt. Op de locatie waar het slachtoffer overstak was geen voetgangersoversteekplaats. Het slachtoffer stak de rijbaan over zonder de bestuurder van de personenauto voor te laten gaan. De mogelijkheid bestaat dat het slachtoffer de snelheid van de personenauto verkeerd heeft ingeschat. De bestuurder van de personenauto heeft, gelet op het korte remspoor op de rijbaan een noodrem gemaakt, maar deze niet afgemaakt.
4.4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak sprake is van een strafrechtelijk verwijtbare verkeersgedraging. Verdachte is als bestuurder van zijn personenauto met een snelheid van tenminste 75 kilometer per uur vanaf de Jan van Galenstraat over de Beltbrug naar de Tweede Hugo de Grootstraat gereden, terwijl ter plaatse maximaal 50 kilometer per uur was toegestaan. Hoewel het slachtoffer, die de rijbaan wilde oversteken, voor verdachte waarneembaar was, heeft verdachte zijn snelheid niet aangepast en zijn auto niet tijdig tot stilstand kunnen brengen. Deze verkeersgedraging dient als een ernstige verkeersovertreding te worden aangemerkt. In het verkeer moeten medeweggebruikers op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld, maar bij het bepalen van de vraag of verdachte hierbij roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld, zoals vereist bij toepassing van artikel 6 van deze wet, dient de rechtbank de bijzondere omstandigheden van de onderhavige zaak te beoordelen.
Van de bestuurder van een personenauto mag worden verwacht dat hij in staat is om zijn auto tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en deze vrij is. Uit de omstandigheid dat verdachte het slachtoffer heeft aangereden, blijkt dat hij niet in staat was zijn auto tijdig tot stilstand te brengen. Dit is verwijtbaar, tenzij bijzondere omstandigheden aan die verwijtbaarheid in de weg staan. Van zulke omstandigheden is de rechtbank in de onderhavige zaak niet gebleken. Daarvoor is niet voldoende dat het slachtoffer op die plaats de rijbaan niet mocht oversteken. Een voetganger is een veel zwakkere verkeersdeelnemer dan een automobilist. Van een bestuurder van een personenauto wordt daarom verwacht dat hij de grootst mogelijke zorg in acht neemt in situaties waar een voetganger zich, voor hem zichtbaar, reeds op of nabij de rijbaan bevindt. Een bestuurder van een personenauto moet er altijd rekening mee houden dat voetgangers zich niet aan de verkeers- of gedragsregels houden en daarop moet de bestuurder van een personenauto kunnen anticiperen dan wel veilig reageren.
Verdachte heeft deze zorgplicht geschonden. De rechtbank acht daarbij van belang dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij het slachtoffer al voordat hij de Beltbrug opreed had zien staan op de stoep tussen het fietspad en de rijbaan en dat het slachtoffer op dat moment naar beneden keek. Verdachte had zijn snelheid toen hij dit zag al dermate moeten verlagen dat hij zijn auto tijdig tot stilstand kon brengen bij een mogelijk overstekende beweging van de voetganger langs de rijbaan. In plaats daarvan heeft verdachte, zo heeft hij verklaard, gas gegeven. Verdachte kon het slachtoffer niet meer ontwijken, heeft nog afgeremd en is vervolgens in paniek en zonder zich om het slachtoffer te bekommeren van de plaats van het ongeval weggereden. Uit onderzoek van het NFI, waarvan de resultaten niet zijn betwist door de verdediging, is duidelijk geworden dat verdachte tenminste 75 kilometer per uur heeft gereden op het moment dat hij tegen het slachtoffer is aangereden Aldus heeft verdachte de snelheid die ter plaatse verantwoord was zodanig fors overschreden dat hij niet meer kon anticiperen op verkeersgedrag van andere verkeersdeelnemers.
De rechtbank is, met de verdediging en de officier van justitie, van oordeel dat onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die tot de conclusie zouden moeten leiden dat verdachtes rijgedrag roekeloos is geweest. Verdachte heeft zich wel zeer onvoorzichtig gedragen door zijn rijstijl niet af te stemmen op de situatie ter plaatse en het is aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.