ECLI:NL:RBAMS:2014:998

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
13-728020-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag van beginnend bestuurder

Op 5 maart 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder die op 3 december 2011 een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van ten minste 75 kilometer per uur door de Tweede Hugo de Grootstraat in Amsterdam, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 kilometer per uur was. Het ongeval vond plaats in de nacht, en de verdachte had de verkeerssituatie goed moeten kennen. Hij heeft een voetganger, genaamd [persoon 1], aangereden die de straat overstak, wat leidde tot ernstig letsel, waaronder een incomplete dwarslaesie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen door zijn snelheid niet aan te passen aan de omstandigheden en niet tijdig te remmen. De verdachte heeft na de aanrijding de plaats van het ongeval verlaten zonder hulp te bieden aan het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan het veroorzaken van het ongeval en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van het letsel van het slachtoffer en de gevolgen voor zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/728020-11 (Promis)
Datum uitspraak: 5 maart 2014
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1989],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 februari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.A. Kloos, en van wat verdachte en de raadsman, mr. F.D.W. Siccama, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 3 december 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeers-deelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de 2e Hugo de Grootstraat zich zodanig, te weten roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor aan een ander, genaamd [persoon 1], zwaar lichamelijk letsel, te weten een incomplete dwarslesie en/of een scheenbeenfractuur en/of een hersenschudding, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Jan van Galenstraat, komende uit de richting van de Willem de Zwijgerlaan en gaande in de richting van de Frederik Hendrikstraat, en vervolgens over de 2e Hugo de Grootstraat,
- terwijl verdachte beginnend bestuurder was en/of
- terwijl het donker was en/of
- terwijl verdachte met de (verkeers)situatie ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de (ongeveer) 90 kilometer per uur en de (ongeveer) 75 kilometer per uur, in elk geval met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane 50 kilometer per uur en/of met een snelheid die (veel) te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse - gezien de bocht naar (gezien verdachtes (rij)richting) rechts op
de Jan van Galenstraat (direct voor de Beltbrug) en/of in een wegsituatie die door het hoogteverschil ter plaatse van de Beltbrug in verminderde mate overzichtelijk was -,
verdachte is vanaf de Jan van Galenstraat over de Beltbrug de 2e Hugo de Grootstraat
ingereden en heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende vergewist en/of is zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende blijven vergewissen, dat een voetganger, zijnde voornoemde [persoon 1], doende was de 2e Hugo de Grootstraat (gezien verdachtes (rij)richting van rechts naar links) ter hoogte van (ongeveer) [perceel X] over te steken, verdachte is (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uit kunnen wijken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende af kunnen remmen voor voornoemde [persoon 1],
verdachte is vervolgens tegen voornoemde [persoon 1] aangereden en/of aangebotst waardoor aan deze [persoon 1] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 3 december 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeers-deelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de 2e Hugo de Grootstraat zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Jan van Galenstraat, komende uit de richting van de Willem de Zwijgerlaan en gaande in de richting van de Frederik Hendrikstraat, en vervolgens over de 2e Hugo de Grootstraat,
- terwijl verdachte beginnend bestuurder was en/of
- terwijl het donker was en/of
- terwijl verdachte met de (verkeers)situatie ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de (ongeveer) 90 kilometer per uur en de (ongeveer) 75 kilometer per uur, in elk geval met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane 50 kilometer per uur en/of met een snelheid die (veel) te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse - gezien de bocht naar (gezien verdachtes (rij)richting) rechts op
de Jan van Galenstraat (direct voor de Beltbrug) en/of in een wegsituatie die door het hoogteverschil ter plaatse van de Beltbrug in verminderde mate overzichtelijk was -,
verdachte is vanaf de Jan van Galenstraat over de Beltbrug de 2e Hugo de Grootstraat ingereden en heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende vergewist en/of is zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende blijven vergewissen, dat een voetganger, zijnde voornoemde [persoon 1], doende was de 2e Hugo de Grootstraat (gezien verdachtes (rij)richting van rechts naar links) ter hoogte van (ongeveer) [perceel X] over te steken,
verdachte is (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uit kunnen wijken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende af kunnen remmen voor voornoemde [persoon 1],
verdachte is vervolgens tegen voornoemde [persoon 1] aangereden en/of aangebotst,
verdachte is vervolgens gaan en/of blijven rijden terwijl verdachtes zicht door de versplinterde voorruit van het door hem bestuurde voertuig in (zeer) ernstige mate werd belemmerd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4. Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Uit het dossier en uit hetgeen ter zitting is besproken leidt de rechtbank het volgende af.
Verdachte wordt verweten dat hij op 3 december 2011 omstreeks 03.11 uur een aanrijding heeft veroorzaakt op de Tweede Hugo de Grootstraat te Amsterdam, doordat hij, rijdende in zijn personenauto, met een te hoge snelheid op voornoemde weg heeft gereden, terwijl een voetganger, slachtoffer [persoon 1], bezig was over te steken.
Verdachte heeft ter zitting van 19 februari 2014 verklaard dat hij op de bewuste dag, midden in de nacht, met 3 vrienden in zijn personenauto over de Jan van Galenstraat en over de Beltbrug, de Tweede Hugo de Grootstraat was ingereden. Verdachte zag het slachtoffer met een fiets vlak na de Beltbrug langs de rijbaan op de stoep staan, voordat hij de Beltbrug kwam oprijden. Verdachte reed op dat moment met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur en heeft zijn gas losgelaten. Verdachte zag dat het slachtoffer langs de weg bleef staan en dat het slachtoffer naar beneden keek. Op het moment dat verdachte weer gas gaf, stapte het slachtoffer opeens de rijbaan op en kon verdachte het slachtoffer niet meer ontwijken. Verdachte heeft nog afgeremd, maar is vervolgens in paniek en zonder zich om het slachtoffer te bekommeren van de plaats van het ongeval weggereden. Verdachte heeft zijn zwaar beschadigde auto, met onder meer een gebarsten en verbrijzelde voorruit, op een locatie elders in Amsterdam geparkeerd en heeft zich 2 uur later bij de politie gemeld.
Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is onderzoek verricht naar de botssnelheid. De snelheid van de personenauto van verdachte was ten minste 75 kilometer per uur op het moment dat deze botste tegen het slachtoffer.
De drie inzittenden in de auto van verdachte hebben, gehoord als getuigen bij de politie en de rechter-commissaris, verschillende verklaringen afgelegd over de snelheid waarmee verdachte heeft gereden.
Door getuige [persoon 2] is gezien dat er 2 auto’s hard aan kwamen rijden vanaf de Jan van Galenstraat in de richting van de Tweede Hugo de Grootstraat. Zij heeft het ongeval niet gezien, maar hoorde een harde klap en zag iets door de lucht vliegen, wat later een fiets bleek te zijn. Zij heeft gezien dat de voorste auto is doorgereden en dat de auto die daarachter reed, is gestopt. De 2 inzittenden van deze auto, [persoon 3] en [persoon 4], zijn bij de politie en de rechter-commissaris als getuigen gehoord en hebben verklaard dat zij met een snelheid van ongeveer 50 tot 60 kilometer op de Jan van Galenstraat reden en vlak voor de brug werden ingehaald door de auto die even later tegen een man met een fiets is aangereden. Ze schatten de snelheid van de auto toen deze hen inhaalde op ongeveer 90-100 km/h. Getuige [persoon 4] heeft voor de brug, op het moment dat hij door verdachte werd ingehaald, het slachtoffer met zijn fiets rechts van de weg zien staan en gezien dat het slachtoffer wilde oversteken.
Het slachtoffer [persoon 1] is door de aanrijding zwaar gewond geraakt en is naar het ziekenhuis gebracht. Hij heeft onder meer een incomplete dwarslaesie aan het ongeval overgehouden. De familie van [persoon 1] heeft laten weten dat hij zich niets meer van de aanrijding kan herinneren en zijn vriendin heeft op 14 mei 2012 verklaard dat het slachtoffer, zowel lichamelijk als geestelijk, nog niet in staat is om een verklaring af te leggen.
Aan de orde is de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan, zoals primair is ten laste gelegd, artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Hiervoor dient de rechtbank te beoordelen of het handelen van verdachte is aan te merken als roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam. Subsidiair is aan de orde de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar zijn schriftelijk requisitoir, dat bewezen kan worden dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
De officier van justitie hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer [persoon 1] met een fiets aan zijn hand op het trottoir heeft gezien en zijn gas heeft losgelaten, omdat het slachtoffer niet bezig was met het verkeer en verdachte zich ervan wilde vergewissen dat het slachtoffer niet zou oversteken. Het heeft er alle schijn van dat verdachte deze verklaring achteraf heeft geconstrueerd. Door het NFI is vastgesteld dat de botsing plaatsvond met een snelheid van ten minste 75 kilometer per uur en gelet op de verklaringen van onder meer de getuigen [persoon 3] en [persoon 4], die bij de politie hebben verklaard over een snelheid van verdachte van 90-100 kilometer per uur, maakt dat de verklaring van verdachte niet aannemelijk. Verdachte heeft veel te hard gereden en kon, behoudens een korte remactie, zijn auto niet meer op tijd tot stilstand brengen. De verkeerssituatie bij de Beltbrug is onoverzichtelijk, omdat de weg een flauwe bocht maakt en licht omhoog loopt. Eventuele verkeersdeelnemers aan de andere kant van de brug konden hierdoor pas laat door verdachte worden waargenomen en het was bovendien midden in de nacht. Het is een feit van algemene bekendheid dat in de stad voetgangers en fietsers oversteken, ook op plekken waar geen zebrapad of stoplicht is. Automobilisten dienen hier op bedacht te zijn. Het gedrag van verdachte was in de gegeven omstandigheden volstrekt onverantwoord en het slachtoffer heeft waarschijnlijk de snelheid waarmee verdachte op hem afkwam onderschat. Dat heeft geleid tot het zeer ernstige letsel bij het slachtoffer. Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte is sprake van zeer onvoorzichtig rijgedrag.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, als standpunt aangevoerd dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Uit de verklaringen van verdachte en de 3 inzittenden in zijn auto is duidelijk naar voren gekomen dat zij overdonderd waren doordat het slachtoffer de weg is overgestoken. Dat is gebeurd op een voorrangsweg, een plek waar dat niet kan en in beginsel ook niet mag. Uit het dossier is gebleken dat verdachte harder heeft gereden dan is toegestaan. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij rond de 60 kilometer per uur heeft gereden, kan naar de mening van de verdediging voor wat betreft de snelheid aangeknoopt worden bij het technisch onderzoek dat verdachte tenminste 75 kilometer per uur heeft gereden.
Over de feiten kan worden gezegd dat:
  • verdachte aan is komen rijden met een snelheid van 75 kilometer per uur;
  • verdachte ter hoogte van de Beltbrug is gekomen en daar het slachtoffer uit het niets ziet oversteken, zonder dat deze persoon acht slaat op het verkeer om zich heen;
  • dat het slachtoffer oversteekt op een plaats waarvoor deze niet geschikt is en daarbij heeft verzuimd voorrang te verlenen aan verdachte;
  • dit oversteken is gebeurd op het moment dat verdachte met zijn auto op slechts enkele meters van het slachtoffer is verwijderd.
Bij de vraag of deze feiten naar hun aard zo ernstig zijn dat verdachte schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden verweten, spelen 2 componenten een rol. Enerzijds komt dat neer op de vaststelling van het gedrag van verdachte en de mate van verwijtbaarheid. Anderzijds dient de causaliteit te worden vastgesteld tussen het gedrag van verdachte en het verkeersongeval en deze vraag kan naar de mening van de verdediging niet positief worden beantwoord. Verdachte had erop mogen vertrouwen dat het slachtoffer de geldende verkeersregels in acht zou nemen. Het slachtoffer had niet op die onoverzichtelijke plek mogen oversteken en het slachtoffer had voorrang aan verdachte moeten verlenen, omdat hij op een voorrangsweg reed. Het enkele feit dat verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden speelt geen rol, omdat het ongeluk (naar alle waarschijnlijkheid) ook zou zijn gebeurd als verdachte zich aan de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur had gehouden. Er is dan ook geen causaal verband tussen het handelen van verdachte en het ongeluk.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit en betrekt in haar overwegingen de standpunten van de officier van justitie en de verdediging [1] .
Op 3 december 2011 heeft verdachte als bestuurder van zijn personenauto over de Jan van Galenstraat en de Tweede Hugo de Grootstraat gereden. Het was midden in de nacht en hij kwam uit de richting van de Willem de Zwijgerlaan en reed in de richting van de Frederik Hendrikstraat. Verdachte rijdt dagelijks langs deze route en kent de situatie ter plaatse goed. Verdachte heeft zijn rijbewijs in 2010 behaald en is dus beginnend bestuurder. Verdachte heeft verklaard dat hij, op het moment dat hij vanuit de Jan van Galenstraat de Beltbrug kwam oprijden, het slachtoffer met een fiets, vlak na de Beltbrug, langs de rijbaan op de stoep heeft zien staan, tussen het fietspad en de rijbaan. Toen het slachtoffer de rijbaan opliep kon verdachte hem niet meer ontwijken. Verdachte heeft nog afgeremd, maar is vervolgens, zonder zich om het slachtoffer te bekommeren van de plaats van het ongeval weggereden [2] .
Het slachtoffer [persoon 1] kan zich van de aanrijding niets meer herinneren en is met zwaar lichamelijk letsel opgenomen in het ziekenhuis [3] , te weten met een incomplete dwarslaesie, een scheenbeenfractuur en een hersenschudding [4] . Het slachtoffer is op 3 december 2011 opgenomen op de intensive care en meerdere keren geopereerd. Van 22 februari 2012 tot 18 oktober 2012 is hij opgenomen in een revalidatiecentrum. Het slachtoffer zal blijvend rolstoelafhankelijk zijn en kan waarschijnlijk de rest van zijn leven niet meer werken [5] .
Door getuige [persoon 2] is gezien dat er 2 auto’s hard aan kwamen rijden vanaf de Jan van Galenstraat in de richting van de Tweede Hugo de Grootstraat. Zij heeft het ongeval niet gezien, maar hoorde een harde klap en zag iets door de lucht vliegen, wat later een fiets bleek te zijn. Zij heeft gezien dat de voorste auto is doorgereden en dat de tweede auto is gestopt. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van de 2 inzittenden van deze auto, te weten bestuurder [persoon 3] en passagier [persoon 4]. Zij zijn als getuigen gehoord en hebben verklaard dat zij met een snelheid van ongeveer 50 tot 60 kilometer op de Jan van Galenstraat reden en vlak voor de brug met een hoge snelheid werden ingehaald door de auto die even later tegen een man met een fiets is aangereden. Getuige [persoon 3] heeft heel kort de remlichten van die auto zien oplichten, maar zag dat er niet echt werd geremd [6] .
Door het NFI is onderzoek verricht naar de botssnelheid en de snelheid van de personenauto van verdachte was ten minste 75 kilometer per uur op het moment dat deze botste tegen het slachtoffer [7] . Het ongeval heeft plaatsgevonden op de Twee Hugo de Grootstraat te Amsterdam, ter hoogte van [perceel X] [8] . Door de Dienst Controle Infrastructuur Verkeer van de afdeling Forensisch Technische verkeersonderzoeken is na het ongeval een onderzoek ingesteld. De weg was gelegen binnen de bebouwde kom en de wettelijk toegestane maximale snelheid bedroeg 50 kilometer per uur. Op het tijdstip van de aanrijding, het was ongeveer 03.15 uur, was de lichtgesteldheid tussen zonsondergang en zonsopgang. Gezien vanuit de rijrichting van de bestuurder van de personenauto was kort voor de ongevalsplaats in de weg een bocht naar rechts gelegen en was net na die bocht een brug. Het wegdek in de richting van deze brug liep schuin omhoog, waardoor het uitzicht op het verkeer dat zich voorbij deze brug bevond, bij het naderen van deze brug, werd bemoeilijkt. Op de locatie waar het slachtoffer overstak was geen voetgangersoversteekplaats. Het slachtoffer stak de rijbaan over zonder de bestuurder van de personenauto voor te laten gaan. De mogelijkheid bestaat dat het slachtoffer de snelheid van de personenauto verkeerd heeft ingeschat. De bestuurder van de personenauto heeft, gelet op het korte remspoor op de rijbaan een noodrem gemaakt, maar deze niet afgemaakt [9] .
4.4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak sprake is van een strafrechtelijk verwijtbare verkeersgedraging. Verdachte is als bestuurder van zijn personenauto met een snelheid van tenminste 75 kilometer per uur vanaf de Jan van Galenstraat over de Beltbrug naar de Tweede Hugo de Grootstraat gereden, terwijl ter plaatse maximaal 50 kilometer per uur was toegestaan. Hoewel het slachtoffer, die de rijbaan wilde oversteken, voor verdachte waarneembaar was, heeft verdachte zijn snelheid niet aangepast en zijn auto niet tijdig tot stilstand kunnen brengen. Deze verkeersgedraging dient als een ernstige verkeersovertreding te worden aangemerkt. In het verkeer moeten medeweggebruikers op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld, maar bij het bepalen van de vraag of verdachte hierbij roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld, zoals vereist bij toepassing van artikel 6 van deze wet, dient de rechtbank de bijzondere omstandigheden van de onderhavige zaak te beoordelen.
Van de bestuurder van een personenauto mag worden verwacht dat hij in staat is om zijn auto tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en deze vrij is. Uit de omstandigheid dat verdachte het slachtoffer heeft aangereden, blijkt dat hij niet in staat was zijn auto tijdig tot stilstand te brengen. Dit is verwijtbaar, tenzij bijzondere omstandigheden aan die verwijtbaarheid in de weg staan. Van zulke omstandigheden is de rechtbank in de onderhavige zaak niet gebleken. Daarvoor is niet voldoende dat het slachtoffer op die plaats de rijbaan niet mocht oversteken. Een voetganger is een veel zwakkere verkeersdeelnemer dan een automobilist. Van een bestuurder van een personenauto wordt daarom verwacht dat hij de grootst mogelijke zorg in acht neemt in situaties waar een voetganger zich, voor hem zichtbaar, reeds op of nabij de rijbaan bevindt. Een bestuurder van een personenauto moet er altijd rekening mee houden dat voetgangers zich niet aan de verkeers- of gedragsregels houden en daarop moet de bestuurder van een personenauto kunnen anticiperen dan wel veilig reageren.
Verdachte heeft deze zorgplicht geschonden. De rechtbank acht daarbij van belang dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij het slachtoffer al voordat hij de Beltbrug opreed had zien staan op de stoep tussen het fietspad en de rijbaan en dat het slachtoffer op dat moment naar beneden keek. Verdachte had zijn snelheid toen hij dit zag al dermate moeten verlagen dat hij zijn auto tijdig tot stilstand kon brengen bij een mogelijk overstekende beweging van de voetganger langs de rijbaan. In plaats daarvan heeft verdachte, zo heeft hij verklaard, gas gegeven. Verdachte kon het slachtoffer niet meer ontwijken, heeft nog afgeremd en is vervolgens in paniek en zonder zich om het slachtoffer te bekommeren van de plaats van het ongeval weggereden. Uit onderzoek van het NFI, waarvan de resultaten niet zijn betwist door de verdediging, is duidelijk geworden dat verdachte tenminste 75 kilometer per uur heeft gereden op het moment dat hij tegen het slachtoffer is aangereden Aldus heeft verdachte de snelheid die ter plaatse verantwoord was zodanig fors overschreden dat hij niet meer kon anticiperen op verkeersgedrag van andere verkeersdeelnemers.
De rechtbank is, met de verdediging en de officier van justitie, van oordeel dat onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die tot de conclusie zouden moeten leiden dat verdachtes rijgedrag roekeloos is geweest. Verdachte heeft zich wel zeer onvoorzichtig gedragen door zijn rijstijl niet af te stemmen op de situatie ter plaatse en het is aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde,
op 3 december 2011 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de 2e Hugo de Grootstraat zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor aan een ander, genaamd [persoon 1], zwaar lichamelijk letsel, te weten een incomplete dwarslaesie en een scheenbeenfractuur en een hersenschudding werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Jan van Galenstraat, komende uit de richting van de Willem de Zwijgerlaan en gaande in de richting van de Frederik Hendrikstraat, en vervolgens over de 2e Hugo de Grootstraat,
- terwijl verdachte beginnend bestuurder was en
- terwijl het donker was en
- terwijl verdachte met de verkeerssituatie ter plaatse bekend was,
verdachte heeft gereden met een snelheid van ongeveer 75 kilometer per uur en met een snelheid die te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse - gezien de bocht naar, gezien verdachtes rijrichting, rechts op de Jan van Galenstraat direct voor de Beltbrug en in een wegsituatie die door het hoogteverschil ter plaatse van de Beltbrug in verminderde mate overzichtelijk was -,
verdachte is vanaf de Jan van Galenstraat over de Beltbrug de 2e Hugo de Grootstraat ingereden en heeft zich hierbij niet voldoende vergewist dat een voetganger, zijnde voornoemde [persoon 1], doende was de 2e Hugo de Grootstraat, gezien verdachtes rijrichting van rechts naar links ter hoogte van ongeveer [perceel X] over te steken, verdachte is vervolgens niet uitgeweken en heeft niet voldoende afgeremd voor voornoemde [persoon 1],
verdachte is vervolgens tegen voornoemde [persoon 1] aangereden, waardoor aan deze [persoon 1] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van zijn eis laten meewegen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zeer onvoorzichtig rijgedrag, een grove verkeersfout. Verdachte is er na de aanrijding vandoor gegaan en hij heeft nadien nooit meer iets van zich laten horen. Dat het slachtoffer de aanrijding heeft overleefd, mag een wonder heten maar zijn leven is verwoest en dat is de schuld van verdachte. Voor de strafeis heeft de officier van justitie gelet op de richtlijn van het Openbaar Ministerie bij verkeersongevallen en is hij uitgegaan van een grove verkeersfout. Verdachte is eerder met justitie in aanraking geweest, maar niet voor een soortgelijk feit. De officier van justitie vindt een werkstraf gelet op de ernst van het feit niet passend. Dat doet geen recht aan het strafrechtelijke verwijt dat aan verdachte kan worden gemaakt en het enorme leed dat aan het slachtoffer en zijn omgeving is toegebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als strafmaatverweer naar voren gebracht dat verdachte de gevolgen voor het slachtoffer vreselijk vindt. Verdachte heeft eerst via de politie en later via de raadsman geprobeerd contact op te nemen met het slachtoffer, maar dat werd niet meer op prijs gesteld. Verdachte is daartoe alsnog bereid. Verdachte heeft geen werk, noch een uitkering en woont bij zijn ouders.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straffen laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer onvoorzichtig rijgedrag dat heeft geresulteerd in een verkeersongeval, zoals hiervoor bewezen is verklaard. Verdachte heeft een 29-jarige jongeman in de bloei van zijn leven aangereden en de plaats van het ongeval verlaten zonder zich ervan te vergewissen of het slachtoffer (medische) hulp nodig had. Het slachtoffer is als gevolg van dit ongeval zwaar gewond geraakt, opgenomen en behandeld in het ziekenhuis en kon pas na een langdurige revalidatie op 15 oktober 2012 huiswaarts keren. Het slachtoffer is blijvend rolstoelafhankelijk, is arbeidsongeschikt geraakt, moest naar een aangepaste woning verhuizen en heeft dagelijks verzorging nodig door zijn moeder en zijn vriendin.
Verdachte heeft het slachtoffer en zijn familie veel pijn en verdriet aangedaan, zoals ook ter zitting is gebleken uit de slachtofferverklaringen van [persoon 1] en zijn familieleden. Niet alleen voor het slachtoffer, maar ook voor zijn ouders en zijn vriendin zijn de gevolgen van het ongeval nog dagelijks en voor de rest van hun leven voelbaar.
De verdachte heeft ter zitting zijn spijt betuigd. Spijt van wat het slachtoffer is overkomen en spijt omdat hij na de aanrijding is doorgereden en niet hulp voor het slachtoffer heeft laten komen. De keuze van verdachte om eerst via de politie en later via zijn advocaat contact op te nemen met het slachtoffer van familie kan, zoals ter zitting uit de slachtofferverklaringen is gebleken, niet op veel begrip rekenen van de familie van het slachtoffer.
De officier van justitie heeft als uitgangspunt bij het bepalen van zijn eis gelet op de richtlijn van het Openbaar Ministerie bij verkeersongevallen (2013R010) en is daarbij uitgegaan van een grove verkeersfout. Per 1 januari 2014 is een geactualiseerde versie van deze richtlijn in werking getreden en deze geldt voor alle strafbare feiten gepleegd na de datum van inwerkingtreding. Volgens deze richtlijn is de eis ter zitting voor een grove verkeersfout met zwaar lichamelijk letsel 2 maanden gevangenisstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 1 jaar en dat is aanmerkelijk lager dan wat de officier van justitie ter zitting ter zitting heeft gevorderd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straffen rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde delict, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen de vastgestelde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van januari 2014 betrokken. Het LOVS heeft afspraken gemaakt over de door de strafrechters te hanteren uitgangspunten van bij overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 op te leggen straffen. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een grove verkeersfout en waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, wordt ingevolge deze oriëntatiepunten als uitgangspunt gehanteerd een taakstraf voor de duur van 160 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar. Dat is dan ook het uitgangspunt voor de rechtbank
De rechtbank heeft in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte zich als beginnend bestuurder aan het bewezen verklaarde schuldig heeft gemaakt, alsmede dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 27 januari 2014 eerder ter zake van overtredingen van de Wegenverkeerswet is veroordeeld, waaronder een veroordeling voor joyriding en rijden zonder rijbewijs op 25 november 2009, van welke veroordeling verdachte nog in een proeftijd liep. Ook heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de ernst van het zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer en de omstandigheid dat verdachte zich na het ongeval niet om het slachtoffer heeft bekommerd. Alles overwegende ziet de rechtbank aanleiding om verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 120 uren, een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 2 jaren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Deze strafoplegging acht de rechtbank passend en geboden. De rechtbank legt alles overziende de nadruk op de rijontzegging. In vergelijking met de LOVS-richtlijnen is deze verdubbeld. Daarom wordt ter compensatie de werkstraf iets gematigd. De voorwaardelijke gevangenisstraf strekt er mede toe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten, in het bijzonder verkeersovertredingen.
Tenslotte dient de rechtbank acht te slaan op de redelijke termijn. Verdachte is namelijk op 3 december 2011 in verzekering gesteld en kon vanaf die dag in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Wat de berechting van de zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in beginsel dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. In onderhavige zaak wordt heden vonnis gewezen en dat betekent dat de redelijke termijn met 3 maanden is overschreden. De rechtbank zal echter aan deze overschrijding van de redelijke termijn geen consequenties verbinden, omdat in 2012 op verzoek van de verdediging een aantal getuigen zijn gehoord door de rechter-commissaris en de zitting op 11 november 2013 in het belang van de raadsman en met instemming van verdachte is aangehouden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl het feit is veroorzaakt doordat verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 uren. Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 urenper dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 maanden
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
2 jaren.
Bepaalt dat de duur van deze ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
Gelast de teruggave aan verdacht van:
Een groenkleurige, personenauto, VW Golf 1995, kenteken [kenteken].
Gelast de teruggave aan [persoon 1] van:
Een blauwkleurige damesfiets, [Gazelle].
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en C.C.M. Oude Hengel, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2014.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 februari 2014.
3.Proces-verbaal verhoor aanrijding van 4 juni 2012 (P. 2-16, in het bijzonder P. 14-15).
4.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring ten name van [persoon 1] van 9 januari 2012 (P. 105).
5.Een geschrift, te weten een overzicht letsel en persoonlijke situatie ten name van [persoon 1] van 19 februari 2014.
6.Proces-verbaal verhoor van getuigen [persoon 2], [persoon 4] en [persoon 3], van 21 augustus 2012, van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
7.Een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut van 21 mei 2012 met nummer 2011.12.16.222, opgemaakt door NFI-deskundige ing. [persoon 5].
8.Proces-verbaal verhoor aanrijding van 4 juni 2012 (P. 2-16, in het bijzonder P. 3).
9.Proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van 30 mei 2012 (P. 106-126).