ECLI:NL:RBAMS:2014:990

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
13/684283-13, 13/689207-13, 15/760548-12 (tul), 15/7600956-11 (tul) en
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor gewapende overvallen en gijzeling in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van meerdere gewapende overvallen en gijzeling. De verdachte, geboren in 1996, was op het moment van de feiten 16 jaar oud en werd beschuldigd van het plegen van gewapende overvallen in Amsterdam en de gijzeling van een man in zijn woning. De officier van justitie eiste toepassing van het meerderjarigenstrafrecht, maar de rechtbank besloot het minderjarigenstrafrecht toe te passen, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ernstige daden, nog in een ontwikkelingsfase verkeerde die behandeling vereiste in plaats van zware straffen. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie van 18 maanden op, samen met een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, die gericht is op behandeling en rehabilitatie. De rechtbank benadrukte de impact van de daden op de slachtoffers en de samenleving, maar vond dat de verdachte de kans op rehabilitatie moest krijgen. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers van de overvallen, die de gevolgen van de daden van de verdachte hebben ervaren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/684283-13, 13/689207-13, 15/760548-12 (tul), 15/7600956-11 (tul) en
15/761236-11 (tul).
Datum uitspraak: 4 maart 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1996],
thans gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting “[jusitiële jeugdinrichting A]” te [plaats 1].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 augustus en 18 november 2013 en van 10, 11, 12 en 18 februari 2014.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. P. van Laere en N.M. Lemmers en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.B.J. Hiemstra, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1], namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), mevrouw[naam 2], namens het [Bureau jeugdzorg] (hierna: [Bureau jeugdzorg]) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft ter zitting van 11 februari 2014 de heren [naam 3] en [naam 4], als getuigen/deskundigen gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tenlastelegging is ter zitting van 10 februari 2014 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander of anderen heeft schuldig gemaakt aan meerdere gewapende overvallen in Amsterdam en [plaats 4], in de periode van 22 april tot en met 29 mei 2013. Daarnaast wordt hem een wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging en vuurwapenbezit op 29 mei 2013 ten laste gelegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officieren van justitie zijn ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ter zitting hebben de officier van justitie zich – overeenkomstig het door hen overgelegde op schrift gestelde requisitoir en hieronder kort zakelijk weergegeven – op het volgende standpunt gesteld.
Parketnummer 13/684283-13.
De in de zaak met parketnummer 13/684284-13 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen. Er is een grote hoeveelheid bewijs voorhanden (requisitoir nrs. 14 t/m 31) op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte zich op 29 mei 2013 te [plaats 4] schuldig hebben gemaakt aan de gewapende overval op de [bedrijf A] en de daarop volgende gijzeling van de heer [slachtoffer 1] in zijn woning aan de [straat 1]. Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte het vuurwapen dat daarbij op 29 mei 2013 is gebruikt al vanaf 4 april 2013 voorhanden hadden. Dit zelfde kleine zwarte vuurwapen wordt bij de hierna te noemen feiten gebruikt en is eveneens gezien dan wel genoemd door getuigen [getuige 1] en [getuige 2], aldus de officieren van justitie.
Parketnummer 13/689207-13.
De feiten in de zaak met parketnummer 13/689207-13 onder 1 , 2, 3, 4 en 5 kunnen wettig en overtuigend worden bewezen (requisitoir nrs. 32 t/m 143). Naar aanleiding van het onderzoek naar de feiten op 29 mei 2013 zijn verdachte en zijn medeverdachte gelinkt aan een aantal “openstaande” overvallen op horeca- en winkelbedrijven in Amsterdam en omgeving. Op basis van onder meer de overeenkomst tussen de modus operandi, de gebruikte wapens (klein zwart vuurwapen en lashamer), de opgegeven signalementen, de op de beelden te zien zijnde kleding, schoenen, de posturen van de daders, de herkenning door verbalisanten van verdachte van verdachte en zijn medeverdachte in deze daders op de beelden, een getuigenverklaring van een medewerker van de Koppeling en verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], alsook het telefoonverkeer (bellen en WhatsApp), het aanstralen van paallocaties, het aantreffen op de telefoons van verdachte en medeverdachte van nieuwsberichten aangaande onderhavige overvallen, kunnen verdachte en zijn medeverdachte schuldig worden bevonden aan deze feiten. Tenslotte hebben de officieren van justitie benadrukt dat zij ook zelf in alle beschikbare en ter zitting getoonde beelden van de overvallen de beide verdachten uitdrukkelijk herkennen als de daders van deze overvallen en dat ook deze herkenning als zelfstandig bewijsmiddel kan gelden. Daarnaast hebben zij door deze beelden de overtuiging bekomen dat beide verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan de hen ten laste gelegde overvallen dan wel de poging daartoe.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting ten aanzien van de feiten – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota en hieronder kort zakelijk weergegeven – op het volgende standpunt gesteld.
Parketnummer 13/684283-13.
De wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging van de heer [slachtoffer 1] (feit 2) kunnen wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte refereert zich ten aanzien van de gewapende overval daaraan voorafgaand (feit 1) aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3 kan echter slechts worden bewezen dat verdachte op 29 mei 2013 een vuurwapen voorhanden heeft gehad en niet gedurende de gehele ten laste gelegde periode vanaf 4 april 2013.
Parketnummer 13/689207-13.
De feiten in de zaak met parketnummer 13/689207-13 onder 1, 2, 3 en 4 kunnen niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Het Openbaar Ministerie legt ten onrechte verbanden tussen deze feiten en de gestelde overeenkomsten daartussen. Op basis van de diverse camerabeelden en gegeven signalementen zijn geen duidelijke en specifieke kenmerken vast te stellen die enkel naar verdachte en de medeverdachte kunnen wijzen. De beelden zijn vaag en de signalementen die door de aangevers worden gegeven zijn te algemeen en vaak ook niet aansluitend bij verdachte en zijn medeverdachte. De kleding en schoenen die in het dossier voorkomen zijn algemeen verkrijgbaar en niet uniek. Het is van belang dat er onbevooroordeeld naar de beelden wordt gekeken. Eventuele herkenningen dienen aan objectieve kenmerken te worden gedaan, hetgeen in onderhavige zaken niet het geval is. De belastende en speculatieve verklaringen van [getuige 1] zijn wisselend en niet betrouwbaar, nu zij de ex-vriendin is van medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte zelf nooit heeft ontmoet. Het telefoonverkeer en de paallocaties zijn op zich zelf beschouwd niet belastend en overigens ook anders verklaarbaar (woningen familie medeverdachte) dan dat verdachte en zijn medeverdachte in de buurt van de plaatsen delict aanwezig waren als daders.
Feit 5 in de zaak met parketnummer 13/689207-13 kan eveneens niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 13/684283-13.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen in de zaak met parketnummer 13/684283-13 onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte dit bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van feit 3 zal de rechtbank bewezen achten dat verdachte samen met zijn medeverdachte op 29 mei 2013 een vuurwapen in bezit heeft gehad. Weliswaar wordt bij na te noemen bewezen geachte feiten (die plaatshebben in de periode vanaf 4 april 2013) een gelijkend wapen gebruikt en spreken meerdere aangevers en getuigen over een dergelijk wapen, doch de rechtbank kan niet zonder gerede twijfel vaststellen dat het ook telkens daadwerkelijk hetzelfde door de politie onderzochte wapen, en dus een vuurwapen betreft. Verdachte zal dan ook voor de overige ten laste gelegde periode worden vrijgesproken.
Parketnummer 13/689207-13
Vrijspraken
2. ( zaak C)
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen in de zaak met parketnummer 13/689208-13 onder 2 is ten laste gelegd. Indien de rechtbank al uit zou gaan van het feit dat het onder andere verdachte en de medeverdachte zijn op de beelden van de boxruimte en dat zij de personen zijn die worden bedoeld in de verklaringen van getuige [getuige 3], dan nog kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder gerede twijfel worden vastgesteld dat zij ook verantwoordelijk zijn voor de ten laste gelegde overval. Verdachte en de medeverdachte passen immers niet (voldoende) in de signalementen gegeven door de aangever. Daarnaast zijn er geen verklaringen waaruit blijkt dat het de op de beelden voorkomende en door de getuige genoemde personen zijn die na de overval uit het etablissement [etablissement A] zijn gerend richting de boxruimte en daar naar binnen zijn gegaan. Ook zijn er geen beelden van de overval voorhanden die vergeleken kunnen worden met de overige informatie in het dossier. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
5. ( zaak 5)
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen in de zaak met parketnummer 13/689208-13 onder 5 is ten laste gelegd. Het dossier geeft zeker blijk van een zeer kwalijke inhoud van het telefoonverkeer (WhatsApp-berichten) tussen de medeverdachte en [naam 5] en [naam 6] en tussen de medeverdachte en verdachte. Gelet op de overige informatie uit het dossier ontstaat een onheilspellend beeld over eventuele plannen van de medeverdachte en lijkt overleg te worden gevoerd met verdachte. Het voert naar het oordeel van de rechtbank echter juridisch te ver om op basis van deze WhatsApp-berichten strafbare voorbereiding van een gekwalificeerde diefstal dan wel afpersing vast te stellen, zoals bedoeld in artikel 46 Wetboek van Strafrecht. Dit artikel vereist immers dat de dader(s) voorwerpen e.d. bestemd tot het begaan van een misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft. Daarvoor is naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs voorhanden. Verdachte zal van dit feit dan ook worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen in de zaak met parketnummer 13/689207-13 onder 1, 3 en 4 is ten laste gelegd.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte dit bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank is van oordeel dat de in de zaak met parketnummer 13/684284-13 onder 1 en 2 en de in de zaak met parketnummer 13/689208-13 onder 1, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten - als schakelbewijs - redengevend zijn voor elkaar. Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat de overeenkomsten in modus operandi, gebruikte gezichtsbedekking en wapens (klein zwart wapen en lashamer), de posturen van de daders en die van verdachte en zijn medeverdachte (zoals gerelateerd door de politie), de diverse herkenningen door de politie van verdachte en de medeverdachte daarbij, de kleding (vesten, handschoenen etc.) en de schoenen, in onderlinge samenhang dienen te worden bezien. Dit geldt eveneens voor het onderlinge telefoonverkeer en daarbij de locaties van de palen die worden aangestraald. Verder is van belang dat op de telefoon van verdachte een nieuwsbericht aangaande de overval op 14 mei 2013 wordt aangetroffen, als ook een foto van de overval op de Kiosk die zijn medeverdachte wordt verweten. Ook blijkt uit informatie op de telefoon van verdachte dat reeds twee uur na de overval op [snackbar A] op 25 mei 2013 op internet is gezocht naar informatie over die overval.
Daarnaast kunnen de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] worden gebruikt voor het bewijs (zoals per feit in de bewijsmiddelen vervat). De rechtbank acht deze verklaringen voldoende betrouwbaar. [getuige 1] heeft reeds op 30 mei 2013 met de politie contact gehad en op 2 juni 2013 haar eerste verklaring afgelegd. Haar verklaring getuigt van daderkennis en niet van rancune tegen verdachte en zijn medeverdachte. Het weinige dat verdachte daarover heeft gesteld maakt dat niet anders. Ook de verklaring van [getuige 2] sluit aan bij overige informatie uit het dossier en getuigt van daderkennis. Verdachte en de medeverdachten hebben vanuit de woning van de heer [slachtoffer 1] nog WhatsApp-contact gehad met deze dames over een overval, zodat ook objectief kan worden vastgesteld dat verdachte en de medeverdachten hen op de hoogte hielden van hun criminele doen en laten.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13/684283-13 ten laste gelegde:
1.
op 29 mei 2013 te [plaats 4], [gemeente A], tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) Eur. 500.-, toebehorende aan [B.V. 1] en/of [slachtoffer 3], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte met zijn mededader, met de hoofden bedekt met een bivakmuts of een pet en een shawl, een snackbar/cafetaria is binnengegaan en vervolgens
- met een lashamer, op de counter heeft geslagen en
- een vuurwapen aan voornoemde [slachtoffer 2] heeft getoond en voorgehouden en op voornoemde [slachtoffer 2] heeft gericht en gericht gehouden;
2.
op 29 mei 2013 te [plaats 4], [gemeente A], tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers zijn hij, verdachte, en zijn mededader over de schutting de tuin van voornoemde [slachtoffer 1] in geklommen en hebben verdachte en zijn mededader, toen voornoemde [slachtoffer 1] verdachte en zijn mededader de tuin uit wilde sturen, en toen voornoemde [slachtoffer 1] naar hen toe is gelopen
- aan voornoemde [slachtoffer 1] een vuurwapen getoond en
- aan voornoemde [slachtoffer 1] een lashamer getoond en
- tegen voornoemde [slachtoffer 1] gezegd dat hij weer zijn woning in moest gaan en
- vervolgens in de woning meermalen aan voornoemde [slachtoffer 1] een vuurwapen getoond en op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] gericht en gericht gehouden en
- bij het verlaten van de woning voornoemde [slachtoffer 1] bij de nek vastgepakt en vastgehouden en daarbij een vuurwapen op het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] gericht en gericht gehouden en
- voornoemde [slachtoffer 1] tegen een muur van de woning aangedrukt en aangeduwd en
- voornoemde [slachtoffer 1] vervolgens de woning ingetrokken en onder de trap (in de woning) getrokken en (daarbij) een vuurwapen, op het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] gericht en gericht gehouden;
en
op 29 mei 2013 te [plaats 4], [gemeente A], tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend
- onder meer in de beslotenheid van de woning van voornoemde [slachtoffer 1] een vuurwapen aan voornoemde [slachtoffer 1] getoond en voorgehouden en dat vuurwapen op het hoofd en het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] gericht en gericht gehouden en
- een lashamer aan voornoemde [slachtoffer 1] getoond en voorgehouden;
3.
op 29 mei 2013 te [plaats 4], [gemeente A], tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13/689207-13 ten laste gelegde:
1. Zaak B)
op 22 april 2013 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van tussen de 500 euro en 600 euro, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 4], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan voornoemde [slachtoffer 4] en voornoemde [slachtoffer 5] hebben getoond en
- voornoemd op een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde [slachtoffer 4] en voornoemde [slachtoffer 5] hebben gericht en gericht gehouden en
- daarbij aan voornoemde [slachtoffer 4] en voornoemde [slachtoffer 5] de woorden hebben toegevoegd: "Dit is een overval, dit is een overval" en "Opschieten, snel, snel" en "Ga helpen";
3. ( Zaak C)
op 14 mei 2013 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand van Albert Heijn ([adres 1]) heeft weggenomen een geldbedrag van 163,80 euro en een geldbedrag van 192,90 euro, toebehorende aan de Albert Heijn, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat verdachte en zijn mededaders
- voornoemd winkelpand van Albert Heijn binnen zijn gegaan en (daarbij) hebben geroepen: "Dit is een overval, dit is een overval", en
- met een zichtbaar mes bij de deuropening van voornoemd winkelpand van Albert Heijn zijn blijven staan en
- in voornoemd winkelpand van de Albert Heijn naar voornoemde [slachtoffer 6] zijn gelopen en vervolgens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde [slachtoffer 6] hebben gericht en gericht gehouden en
- daarbij tegen voornoemde [slachtoffer 6] hebben gezegd dat zij geld wilden hebben, en
- in voornoemd winkelpand van Albert Heijn naar voornoemde [slachtoffer 7] zijn gelopen en een lashamer aan voornoemde [slachtoffer 7] hebben getoond en voorgehouden en
- daarbij tegen voornoemde [slachtoffer 7] hebben gezegd dat zij geld wilden hebben en voornoemde [slachtoffer 7] dreigend de woorden toegevoegd: "Niet weglopen
anders word je geschoten" en "Geef me dat geld anders sla ik je verrot", in elk geval telkens woorden van gelijke aard en of strekking en
- met voornoemde lashamer op de inpakbalie hebben geslagen;
4. ( Zaak 3)
op 25 mei 2013 te [plaats 4], [gemeente A], tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan de [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 8], welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 9], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan een andere deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat verdachte en zijn mededader
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde [slachtoffer 9] hebben gericht en gericht gehouden en daarbij de slede van voornoemd op een vuurwapen gelijkend voorwerp naar achteren hebben getrokken en
- daarbij voornoemde [slachtoffer 9] de woorden hebben toegevoegd: "Geld, geld nu".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
Eis van de officieren van justitie
Ter terechtzitting heeft het Openbaar Ministerie gevorderd dat ingevolge artikel 77b Wetboek van Strafrecht het volwassenenstrafrecht op verdachte wordt toegepast. Ondanks met het op handen zijnde adolescentenstrafrecht blijft dit artikel ongewijzigd. Voor 16 en 17 jarigen gold en geldt dat het volwassenenstrafrecht kan worden toegepast. De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsook de persoonlijkheid van de dader rechtvaardigen in onderhavig geval de toepassing van dit artikel. Verdachte heeft met zijn medeverdachte meerdere overvallen gepleegd. Er is daarbij gebruik gemaakt van gezichtsbedekking, wapens, dreigende handelingen en taal. De laatste overval is vervolgd door een gijzeling in een woning. Verdachte heeft volwassen keuzes gemaakt en is buitengewoon koelbloedig. Voortdurend en met ogenschijnlijk gemak zijn hij en de medeverdachte bezig met het behartigen van hun eigen belangen en gaan volledig voorbij aan de gevoelens van de slachtoffers. Verdachte beroept zich op zijn zwijgrecht en geeft geen inzicht in zijn gemoedstoestand of zijn drijfveren. Hij heeft slechts beperkt meegewerkt met de persoonlijkheidsonderzoeken. Uit de rapportages blijkt dat bij verdachte sprake is van een nagenoeg uitgekristalliseerde antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken. Deze is moeilijk behandelbaar en de deskundigen geven aan in eerste instantie te willen adviseren tot toepassing van het meerderjarigenstrafrecht. Uiteindelijk kiezen zij toch voor het minderjarigenstrafrecht en een ambulante behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, om verharding en verdere recidive te voorkomen. Het Openbaar Ministerie heeft volstrekt geen fiducie in een dergelijke vorm van behandeling. Er zijn al vele interventies geprobeerd bij verdachte, maar verdachte heeft zich daar systematisch aan onttrokken en is zelfbepalend. Hij kan niet thuis wonen en zodra hij 18 jaar kan hij bijvoorbeeld ook niet in gesloten jeugdzorg terecht. Er dient gelet op bovenstaande te worden afgeweken van de adviezen van de deskundigen.
De officieren van justitie hebben dan ook bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hen in de zaak met parketnummer 13/684284-13 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 13/689207-13 onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en de maatregel tot ter beschikking stelling (TBS). Gezien deze eis verzoekt het Openbaar Ministerie om de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van verdachte het minderjarigenstrafrecht dient te worden toegepast en niet – zoals door het Openbaar Ministerie gevorderd – het meerderjarigenstrafrecht ingevolge artikel 77b Wetboek van Strafrecht. Het is onbegrijpelijk dat het OM verdachte omtrent dit standpunt tot de zitting van 12 februari jl. in onzekerheid heeft gelaten. Er blijkt sprake van scoringsdrift door het Openbaar Ministerie. De feiten zijn op zich genomen natuurlijk ernstig, maar dat betekent niet dat automatisch het volwassenstrafrecht dient te worden toegepast, indien deze worden gepleegd door een minderjarige. Dat blijkt ook uit de jurisprudentie. Er dient bij de sanctionering rekening te worden gehouden met de ontwikkelingsfase waarin verdachte zich bevindt en vervolgens dient maatwerk te worden geleverd, zoals ook het adolescentenstrafrecht voor ogen heeft. Van belang is dat de deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte ten aanzien van de gijzeling enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is. Gelet op de proceshouding van verdachte kunnen de deskundigen dit niet zeggen over de overige feiten, maar dit kan wel worden aangenomen. Het kan niet anders dan dat de gebrekkige ontwikkeling van het geweten ook ten tijde van de andere feiten aanwezig was. Er zijn nog ‘eilandjes van gezondheid’ volgens deskundige [naam 4]. Hierop dient de ambulante behandeling te worden gebouwd. De deskundigen hebben verder aangegeven dat behandeling in een gesloten setting een verharding tot gevolg zal hebben en een verankering van de narcistische kenmerken. Verdachte wil verder met zijn leven en is bereid zich te laten behandelen. De deskundigen hebben na ampel beraad geadviseerd het minderjarigenstrafrecht toe te passen en hem ambulant te laten behandelen in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Het is volgens hen ‘twee voor twaalf’. Er dient zo spoedig mogelijk met de behandeling te worden gestart om de narcistische trekken van verdachte te behandelen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich steeds met medeverdachte [medeverdachte 1] schuldig gemaakt aan een aantal ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft in een betrekkelijk korte periode een reeks gewapende overvallen gepleegd. De modus operandi was bij nagenoeg alle overvallen gelijk. Verdachte en zijn medeverdachte gingen bij een snackbar of bij een Albert Heijn-filiaal naar binnen en eisten, onder dreiging van een (nep)vuurwapen, dan wel een lashamer het geld uit de kassalade(s) op. Daarbij werd in twee gevallen ook met de lashamer op de counter/inpaktafel geslagen.
De reeks van overvallen is geëindigd op 29 mei 2013 toen verdachte en zijn medeverdachte na de [bedrijf A] te [plaats 4] te hebben overvallen op de vlucht sloegen en in de achtertuin van de heer [slachtoffer 1] terechtkwamen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben de heer [slachtoffer 1] – die niets vermoedend naar de voor hem twee vreemde jongens in zijn achtertuin liep – onder bedreiging van een vuurwapen en een lashamer gedwongen zijn huis in te gaan, zodat zij daar uit het zicht van hun achtervolgers en de politie konden blijven.
Uiteindelijk is de politie het huis van de heer [slachtoffer 1] binnengevallen en heeft verdachte en zijn medeverdachte kunnen aanhouden. Medeverdachte [medeverdachte 1] is hierbij door de politie neergeschoten en zwaar gewond geraakt.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben zich schuldig gemaakt aan een reeks zeer ernstige feiten die de rechtbank hen zwaar aanrekent. Niet alleen uit de door de slachtoffers bij de politie afgelegde verklaringen, maar ook uit de toelichtingen op de door hen ingediende vorderingen als benadeelde partij is gebleken dat deze feiten door de vele slachtoffers als zeer bedreigend zijn ervaren.
De heer [slachtoffer 1] heeft gedurende de gijzeling geruime tijd angstige momenten doorgemaakt. Hij is in zijn eigen huis waar hij zich veilig moet kunnen voelen bedreigd met een vuurwapen. Hij maakte zich zorgen over zijn twee jongste kinderen die boven lagen te slapen en over zijn oudste zoon en vrouw, die ieder moment thuis zouden kunnen komen. De heer [slachtoffer 1] kampt en heeft gekampt met gevoelens van onbegrip, angst, boosheid en teleurstelling. Ter zitting heeft de heer [slachtoffer 1] in de richting van verdachte en zijn medeverdachte zijn slachtofferverklaring voorgelezen. Nadien heeft de heer [slachtoffer 1] aangegeven dat hij hen vergeeft voor hun daden en heeft hen de hand geschud. De rechtbank acht dit gebaar van benadeelde zeer groots. Verdachte heeft op zijn beurt zijn excuses aangeboden aan de heer [slachtoffer 1] en aangegeven dat hij spijt heeft van deze daad.
Mevrouw [slachtoffer 2] was op 29 mei 2013 aan het werk in de [bedrijf A] toen zij opeens recht in de loop van een vuurwapen keek. De schrik hiervan is groot geweest. Haar schoolgang heeft onder de impact van het incident geleden. Zij is zelfs gestopt met werken in de [bedrijf A] omdat zij zich als gevolg van de overval daar niet langer op haar gemak voelde.
Ook mevrouw [slachtoffer 7] is zeer geëmotioneerd geraakt en is van functie gewisseld, omdat zij niet langer achter de kassa bij de Albert Heijn aan de [adres 1] durfde te werken. Ook haar schoolresultaten hebben geleden onder impact die de overval op haar heeft gehad.
Mevrouw [slachtoffer 6] is tijdens de gewapende overval op diezelfde Albert Heijn doodsbang geweest. Zij stond achter de counter en is bedreigd met een wapen. Nadien heeft zij last gehad van nachtmerries en herbelevingen. De weinige slaap die zij kreeg was met behulp van slaaptabletten. Op haar werk, op straat of in winkels is zij alerter geworden en zij is schrikachtig.
Naast de impact van de feiten op de individuele slachtoffers – waaronder ook die aangevers die geen vordering ingediend hebben – brengen de bewezen verklaarde feiten tevens bij de diverse omstanders, maar ook bij de burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Verdachte heeft ten slotte de overval en de wederrechtelijke vrijheidsberoving op 29 mei 2013 gepleegd met een gas/alarmpistool. Het ongecontroleerde bezit van dit soort wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 16 januari 2014 waaruit blijkt dat verdachte op 20 maart 2012 en 7 september 2010 door de kinderrechter te Haarlem in verband met vermogensdelicten is veroordeeld tot voorwaardelijke werkstraffen. Verder is verdachte in 2012 tweemaal veroordeeld door de kantonrechter te Haarlem in verband met overtreding van de Leerplichtwet.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapporten van de Raad opgemaakt op 31 mei 2013 en 6 februari 2014;
  • een rapport van het Klinisch Multidisciplinair onderzoek (ForCA) opgemaakt op 29 november 2013 door [naam 4], GZ-psycholoog, en [naam 3], psychiater, beiden verbonden aan Forensisch centrum [A]. Dit rapport is aangevuld op 5 februari 2014.
Uit het ForCA-rapport blijkt het volgende.
Verdachte is niet lijdende aan een ziekelijke stoornis, maar wel aan een gebrekkige
ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een nagenoeg uitgekristalliseerde
antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken. Deze bestond ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde, indien bewezen. Opvallend in het relaas van verdachte met betrekking tot de gijzeling is het ontbreken van emotionele beleving en weldoordacht handelen. Verdachte lijkt te kunnen kiezen, maar hij wordt in zijn keuzes niet geleid door empathie, gevoelsmatig begrip en geweten. Het ontbreken van deze elementen is het gevolg van de nagenoeg uitgekristalliseerde antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken die maakt dat verdachte tot grensoverschrijdend gedrag kan komen waar een ander aanvoelt dat hij te ver gaat. Dat laat onverlet dat verdachte op rationele gronden wist dat hij de tenlastegelegde gijzeling beter niet had kunnen volvoeren (indien bewezen) of zich eerder aan de politie moest overgeven. De persoonlijkheidsstoornis werkte slechts ten dele door in het tenlastegelegde, indien bewezen. Verdachte wist (cognitief) heel goed dat zijn gedrag strafbaar was. Aannemelijk is echter dat verdachte met het plegen van het tenlastegelegde ook onlustgevoelens en gevoelens van boosheid of agressie heeft kunnen kanaliseren. Deze gevoelens houden verband met de nagenoeg uitgekristalliseerde antisociale
persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken. Zijn stoere gedrag kan verdachte
narcistische bevrediging hebben geboden, het antisociale aspect is zichtbaar in het gemak
waarmee verdachte grensoverschrijdend gedrag ontwikkelt. Verdachte is echter steeds in staat
geweest voor niet-of-minder- grensoverschrijdende gedragsalternatieven te kiezen, maar
deed dat niet. Geadviseerd wordt om verdachte
enigszins verminderd toerekeningsvatbaarte achten voor de gijzeling, indien bewezen. De overval kon niet met Verdachte worden besproken. Er zijn echter geen aanwijzingen dat hier, indien bewezen, sprake zou kunnen zijn geweest van een geheel andere dynamiek. Gemeten met de Savry komt het risico op recidive uit op 'matig'. Verdachte heeft zich tot nu toe systematisch onttrokken aan begeleiding en behandeling, heeft weinig pro sociale steun, accepteert geen gezag, voelt zich aangetrokken tot crimineel gedrag en is zelfbepalend. Dit zijn factoren die het recidiverisico aanzienlijk verhogen. Daar staat tegenover dat zich geen vroege verstoring in de opvoedingssituatie heeft voorgedaan en dat geen vroeg gewelddadig en/of crimineel gedrag werd geconstateerd. Verdachte heeft thuis geen geweld gezien en zijn ouders hebben geen criminele achtergrond, hetgeen het recidiverisico matigt. Verdachte identificeert zich met een negatieve 'peergroup' en laat zich door deze groep makkelijk beïnvloeden. De relatie van verdachte met zijn ouders is beschadigd. De ouders zijn zeer welwillend, maar in de loop van de tijd ook pedagogisch onmachtig geraakt. Hun gezag wordt door verdachte niet geaccepteerd. De negatieve factoren zoals genoemd beïnvloeden en versterken elkaar. De persoonlijkheid van verdachte lijkt reeds dusdanig geconsolideerd te zijn, dat onderzoekers moeite hebben gehad aanknopingspunten te vinden voor behandeling. De ontwikkelingsmogelijkheden van verdachte staan wat hen betreft op 'twee voor twaalf'. De antisociale persoonlijkheidsstoornis kenmerkt zich door een beperkte behandelbaarheid. Voorts is bij verdachte weinig behandelmotivatie aanwezig. Interventies liepen ook in het verleden al steeds spaak. Verdachte voelt met betrekking tot zijn ontwikkeling en volwassenwording weinig eigen verantwoordelijkheid en ziet geen echte noodzaak te veranderen. Dat maakt hem minder geschikt voor behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden of een GBM. Controle en toezicht zijn van groot belang om het gedrag van verdachte in de toekomst bij te sturen. Verdachte is in staat om in cognitieve zin te leren van regels en grenzen. Dit pleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Verblijf in een JJI heeft echter als nadeel en risico dat verdachte zich kan verschansen in schijnaanpassing en ondertussen veel bijleert op crimineel vlak. Een behandeling gericht op de intra- en interpsychische componenten van de problematiek zou meer zoden aan de dijk kunnen zetten. Verdachte kan dan leren wat het betekent relaties aan te gaan, verantwoordelijkheid te nemen voor de wederkerigheid daarvan en adequaat om te gaan met emotionele reacties en moraliteit. Dit pleit voor een meer op therapie gerichte deeltijd behandeling die dan bovendien ruimte laat voor verdachte om zijn opleiding te vervolgen en zijn toekomst vorm te geven. Zo'n behandeling zou vorm kunnen krijgen in het kader van een PIJ-maatregel met voorwaarden en tot uitvoering kunnen worden gebracht bij [psychiatrisch centrum 1] in [plaats 3]. Onderzoekers vinden het moeilijk te bepalen of het juridische kader van de PIJ-maatregel met voorwaarden voldoende houvast en motivatie biedt om van behandeling een succes te kunnen maken, maar zijn aan de andere kant van mening dat daarmee mogelijk wel recht wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden die verdachte nog resten. Onderzoekers adviseren verdachte – indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht – te doen behandelen in het kader van een PIJ-maatregel, maar kunnen vooralsnog geen uitspraak doen over de vraag of zou kunnen worden volstaan met behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Verdachte kan voorwaarden aan, maar dat is op zichzelf geen garantie voor succes. De in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel voorgestelde behandeling vereist een forse investering van verdachte en zijn toekomstige behandelaren. Oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel leidt evenmin automatisch tot afname van het recidiverisico. Dit zou zelfs wel eens verhoogd kunnen worden. Het bestaan van dit dilemma houdt mede verband met de beperkte medewerking van verdachte aan het onderzoek in [A]. Onderzoekers hebben overwogen te adviseren het meerderjarigenstrafrecht toe te passen gezien de mate van consolidatie van de persoonlijkheid van Verdachte. Zij zijn echter na ampele overwegingen tot de conclusie gekomen dat volwassenendetentie niet in het belang is van verdachte. Volwassenendetentie zou wat er nog rest aan ontwikkelingsmogelijkheden ongebruikt laten. Voorts geldt ook hier - evenals met betrekking tot plaatsing in een JJI – dat het recidiverisico wellicht eerder toeneemt dan daalt, doordat verdachte bijleert van medegedetineerden. Onderzoekers blijven - ook in het licht van de aanvullende tenlasteleggingen - van mening dat oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet tot afname van het recidiverisico op de lange termijn hoeft te leiden en met het oog op de stoornis van betrokkene zelfs verhoogd zou kunnen worden.
De genoemde deskundigen hebben ter zitting hun conclusies toegelicht en gehandhaafd. Aan verdachte dient het voordeel van de twijfel te worden gegund dat hij zal meewerken aan een verplicht opgelegde behandeling, aldus de deskundigen. De heer [naam 4] heeft daar nog aan toegevoegd dat verdachte gedurende zijn ambulante behandeltraject deel kan nemen aan een kamertrainingstraject.
De Raad heeft zowel schriftelijk als mondeling ter zitting geadviseerd om conform het advies van de deskundigen aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Daarbij dienen als bijzondere voorwaarden te worden opgelegd dat verdachte zich laat behandelen bij [psychiatrisch centrum 1] en dat hij zich houdt aan het woon- en scholingsplan. De behandeling dient zo spoedig mogelijk – ook vanuit detentie – aan te vangen. De vorderingen tot tenuitvoerlegging dienen te worden omgezet in jeugddetentie, zodat verdachte met een schone lei verder kan.
Het [Bureau jeugdzorg] heeft zich ter zitting aangesloten bij voornoemde adviezen en conclusies. In [jusitiële jeugdinrichting A] doet verdachte het goed. Hij heeft zijn VMBO-T behaald. Verdachte zal drie dagen per week in deeltijd kunnen worden behandeld bij [psychiatrisch centrum 1], dan wel [psychiatrisch centrum 2]. Verdachte zal daarnaast naar het MBO-4 gaan, waarvoor hij zichzelf heeft aangemeld. De ouders van verdachte steunen hem en zijn beschikbaar, maar verdachte kan niet thuis wonen.
Minder- of meerderjarigensanctierecht?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het minderjarigen- dan wel het meerderjarigenstrafrecht op verdachte dient te worden toegepast. Hoofdregel in titel VIIIA van boek 1 van het Wetboek van Strafrecht is dat ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van twaalf jaar, maar nog niet die van achttien jaar heeft bereikt, het minderjarigenstrafrecht van toepassing is.
Echter, ingevolge artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van zestien jaar, maar nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, het minderjarigenstrafrecht buiten toepassing worden gelaten en recht worden gedaan overeenkomstig het meerderjarigenstrafrecht, indien daartoe grond wordt gevonden in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank acht in onderhavige zaak, anders dan de officieren van justitie, toepassing van het minderjarigenstrafrecht aangewezen en zal dientengevolge niet overgaan tot toepassing van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt daarbij dat weliswaar sprake is van zeer ernstige feiten, zoals hierboven weergegeven, maar dat de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijkheid van de verdachte geen uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigen. De feiten lijken niet te getuigen van een professionele en/of georganiseerde aanpak, maar eerder van impulsieve acties. Dit past bij de leeftijd van verdachte. Verdachte had ten tijde van het plegen van de feiten de leeftijd van 16/17 jaar. De deskundigen adviseren niet om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Het niet toepassen van artikel 77b Sr. als voorgestaan door de rechtbank is in lijn met de geldende jurisprudentie en verhoudt zich ook het beste met het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK). Artikel 3 IVRK bepaalt:

Bij alle maatregelen betreffende het kind (…) vormen de belangen van het kind de eerste overweging’,
waarbij als kind wordt beschouwd conform artikel 1 IVRK:
iedermens jonger dan 18 jaar’(onderstreping rechtbank).
Ook in artikel 40 lid 1 IVRK vindt de rechtbank steun voor haar standpunt minderjarigenstrafrecht toe te passen:
‘De staten erkennen het recht van ieder kind (…) op een wijze van behandeling waarbij rekening wordt gehouden met (…) de wenselijkheid van het bevorderen van herintegratie van het kind en van de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving.’
Het ‘Committee on the Rights of the Child’ (verder: het Comité) heeft hierover nog in haar ‘General Comment No. 10’ overwogen:
‘In all decisions taken within the context of the administration of juvenile justice, the best interest of the child should be a primary consideration. (…) The protection of the child means, for instance, that the traditional objectives of criminal justice, such as repression/retribution, must give way to rehabilitation and restorative justice objectives in dealing with child offenders.’
Ditzelfde Comité timmert al sinds 1999 aan de weg om Nederland niet langer meerderjarigenstrafrecht toe te laten passen op minderjarigen. Verwezen wordt naar de Concluding Observations of the Committee on the Rights of the Child van 26 oktober 1999 (CRC/C/15/add. 114) over Nederland, blz. 7, punt 30:
‘The Committee is seriously concerned about the implications of the reservation entered by the State party(=Nederland)
on the applicability of adult criminal law to children over 16 years of age.’
In 2004 overwoog het Comité nog eens (in CRC/C/15/Add.227, punt 58):
‘The Committee is concerned that in the State party(=Nederland)
children in conflict with the law between the ages of 16 and 18 may be sentenced as adults.’
En in 2009 overwoog het Comité weer eens (CRC/C/NLD/CO/3, punt 77):
‘The Committee reiterates its concern that (…) in the Netherlands (…) there is still a possibility of 16 and 17 year olds being tried under the adults criminal law (…).’
De straf en maatregel zoals deze in de onderhavige zaak door de rechtbank aan verdachte zullen worden opgelegd zijn in overeenstemming met het IVRK en hetgeen het Committee daaromtrent overweegt. Toepassing van het meerderjarigenstrafrecht (op basis waarvan het in deze zaak voor de hand zou liggen lange gevangenisstraffen en/of zware volwassenen-maatregelen op te leggen) zou naar het oordeel van de rechtbank, met name ook gezien hetgeen de gedragsdeskundigen hierover hebben geadviseerd, een herintegratie van verdachte ernstig in de weg staan, en zou voornamelijk
repression/retributionals doel hebben.
Ten slotte staat de rechtbank voor de vraag welke straf en/of maatregel voor verdachte passend en geboden is in onderhavige zaken.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de hierboven genoemde feiten, mede gezien de Oriëntatiepunten straftoemeting jeugd van deze rechtbank, het opleggen van een lange onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen. Hoewel de maximale jeugddetentie van 24 maanden aangewezen lijkt, zal de rechtbank de op te leggen jeugddetentie matigen tot 18 maanden. Uit het rapport van de deskundigen blijkt immers dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht (ten aanzien van de gijzeling) en het in het belang is van de maatschappij en verdachte om zo spoedig mogelijk behandeld te worden.
De rechtbank zal daarom ook naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) opleggen.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Op grond van hetgeen de psycholoog en de psychiater in hun rapporten vermelden en hetgeen door het [Bureau jeugdzorg] naar voren is gebracht, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank gaat daarmee voorbij aan het advies van de deskundigen om te kiezen voor de minder zware ambulante behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Uit het ForCa-rapport blijkt “
dat de persoonlijkheid van verdachte reeds dusdanig geconsolideerd lijkt te zijn, dat onderzoekers moeite hebben gehad aanknopingspunten te vinden voor behandeling. De ontwikkelingsmogelijkheden van verdachte staan wat hen betreft op 'twee voor twaalf'. De antisociale persoonlijkheidsstoornis die verdachte heeft ontwikkeld, kenmerkt zich door een beperkte behandelbaarheid. Voorts is bij verdachte weinig behandelmotivatie aanwezig. Interventies liepen ook in het verleden al steeds spaak. Verdachte voelt met betrekking tot zijn ontwikkeling en volwassenwording weinig eigen verantwoordelijkheid en ziet geen echte noodzaak te veranderen. Dat maakt hem minder geschikt voor behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden of een GBM. Controle en toezicht zijn van groot belang om het gedrag van verdachte in de toekomst bij te sturen. Verdachte is in staat om in cognitieve zin te leren van regels en grenzen”.De rechtbank acht het gelet op deze overwegingen in het belang van de maatschappij en van verdachte zelf dat hij onvoorwaardelijk wordt behandeld in de Justitiële Jeugdinrichting. Weliswaar bestaat er een kans op verharding indien verdachte in een gesloten setting wordt behandeld, maar de rechtbank is van oordeel dat de kans hierop niet opweegt tegen het mislukken van een ambulant behandeltraject.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[bedrijf A] ([slachtoffer 3])
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [bedrijf A] / [slachtoffer 3], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 13/684283-13 onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Uit het dossier (p. 810) blijkt dat de benadeelde partij het onder verdachte en zijn medeverdachte aangetroffen geld (485,-- euro) terug heeft ontvangen. De post ‘
gestolen kasgeld’ zal gelet hierop voor dat bedrag worden afgewezen.
De rechtbank waardeert de schade gelet op het bovenstaande dan ook op € 1.632,88 (duizend zeshonderd tweeëndertig euro en achtentachtig cent).
De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om het gevorderde bedrag, te weten
€ 1.632,88 (duizend zeshonderd tweeëndertig euro en achtentachtig cent), te betalen aan [bedrijf A] / [slachtoffer 3], te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [bedrijf A] / [slachtoffer 3] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
Mevrouw [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 2], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 13/684283-13 onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 1.742,13 (duizend zevenhonderd tweeënveertig euro en dertien cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om het gevorderde bedrag, te weten
€ 1.742,13 (duizend zevenhonderd tweeënveertig euro en dertien cent), te betalen aan [slachtoffer 2], te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
De heer [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 13/684283-13 onder 2 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 5.805,73 (vijfduizend achthonderd vijf euro en drieënzeventig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om het gevorderde bedrag, te weten
€ 5.805,73 (vijfduizend achthonderd vijf euro en drieënzeventig cent), te betalen aan [slachtoffer 1], te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
Albert Heijn [adres 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van Albert Heijn, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 13/689207-13 onder 3 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 356,70 (driehonderd zesenvijftig euro en zeventig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om het gevorderde bedrag, te weten € 356,70 (driehonderd zesenvijftig euro en zeventig cent), te betalen aan Albert Heijn, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van Albert Heijn voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
Mevrouw [slachtoffer 7]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 7], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 13/689207-13 onder 3 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 1.580,00 (duizend vijfhonderd en tachtig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om het gevorderde bedrag, te weten
€ 1.580,00 (duizend vijfhonderd en tachtig euro), te betalen aan [slachtoffer 7], te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 7] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
Mevrouw [slachtoffer 6]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [slachtoffer 6], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de zaak met parketnummer 13/689207-13 onder 3 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 1.515,60 (duizend vijfhonderdvijftien euro en zestig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voor het overige zal [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om het gevorderde bedrag, te weten
€ 1.515,60 (duizend vijfhonderdvijftien euro en zestig cent), te betalen aan [slachtoffer 6], te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 6] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 29 januari 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 15/760548-12, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 20 november 2012 van de kantonrechter te Haarlem, waarbij verdachte is veroordeeld tot werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich de op 29 januari 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 15/761236-11, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 20 maart 2012 van de kinderrechter te Haarlem, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich de op 29 januari 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 15/760956-11, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 16 januari 2012 van de kantonrechter te Haarlem, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgevingen, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte zijn uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan meerdere strafbaar feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet echter gelet op te leggen straf en PIJ-maatregel in de hoofdzaak geen aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straffen te gelasten. De vordering zullen dan ook worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 55, 77g, 77i, 77s, 77gg, 282, 285, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het in de zaak met parketnummer 13/689207-13 onder 2 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 13/684283-13 onder 1, 2 en 3 en het in de zaak met parketnummer 13/689207-13 onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummers 13/684283-13 onder 1 en 13/689207-13 onder 1:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
Ten aanzien van parketnummer 13/684283-13 onder 2:
Eendaadse samenloop van
medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
en
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van parketnummer 13/684283-13 onder 3:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Ten aanzien van parketnummer 13/689207-13 onder 3:
Diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van parketnummer 13/689207-13 onder 4:
Diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Wijst de vordering van
[bedrijf A]/ [slachtoffer 3] toe tot € 1.632,88 (duizend zeshonderd tweeëndertig euro en achtentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [bedrijf A] / [slachtoffer 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [bedrijf A] / [slachtoffer 3] voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [bedrijf A] / [slachtoffer 3], aan de Staat € 816,44 (achthonderdzestien euro en vierenveertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door jeugddetentie van 5 dagen vervangen. De toepassing van die jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 2]toe tot € 1.742,13 (duizend zevenhonderd tweeënveertig euro en dertien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2], aan de Staat € 871,07 (achthonderd eenenzeventig euro en zeven cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door jeugddetentie van 5 dagen vervangen. De toepassing van die jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 1]toe tot € 5.805,73 (vijfduizend achthonderd vijf euro en drieënzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1], aan de Staat € 2.902,87 (tweeduizend negenhonderd twee euro en zevenentachtig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door jeugddetentie van 9 dagen vervangen. De toepassing van die jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
Albert Heijntoe tot € 356,70 (driehonderd zesenvijftig euro en zeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Albert Heijn voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Albert Heijn, aan de Staat € 178,35 (honderd achtenzeventig euro en vijfendertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door jeugddetentie van 1 dag vervangen. De toepassing van die jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 7]toe tot € 1.580,00 (duizend vijfhonderd en tachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 7] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 7], aan de Staat
€ 790,00 (zevenhonderd negentig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door jeugddetentie van 5 dagen vervangen. De toepassing van die jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 6]toe tot € 1.515,60 (duizend vijfhonderdvijftien euro en zestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 6] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart [slachtoffer 6] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 6], aan de Staat € 757,80 (zevenhonderd zevenenvijftig euro en tachtig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door jeugddetentie van 5 dagen vervangen. De toepassing van die jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 15/760548-12, 15/7600956-11 en 15/761236-11
AF.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.I. Heyning, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.P.H.I. Cleerdin en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2014.
Bijlage: de tenlastelegging(zoals gewijzigd ter zitting van 10 februari 2014)
Parketnummer: 13/684283-13
1.
hij op of omstreeks 29 mei 2013 te [plaats 4], [gemeente A], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) Eur. 500.-, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [B.V. 1] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte met een of meer van zijn mededader(s), met het/de hoofd(en) bedekt met (een) bivakmuts(en) en/of (een) pet(ten) en/of (een) shawl(s), een snackbar/cafetaria is/zijn binnengegaan en/of (vervolgens)
- met een (las)hamer, in elk geval met enig slagvoorwerp, op de counter heeft/hebben geslagen en/of
- een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of op voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden;
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 29 mei 2013 te [plaats 4], [gemeente A], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) Eur. 500.-, in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [B.V. 1] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte met een of meer van zijn mededader(s), met het/de hoofd(en) bedekt met (een) bivakmuts(en) en/of (een) pet(ten) en/of (een) shawl(s), een snackbar/cafetaria is/zijn binnengegaan en/of (vervolgens)
- met een (las)hamer, in elk geval met enig slagvoorwerp, op de counter heeft/hebben geslagen en/of
- een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of op voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden;
(artikel 317 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 29 mei 2013 te [plaats 4], [gemeente A], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers is/zijn hij, verdachte, en/of (een of meer) van zijn mededader(s) over een/de hek/schutting de tuin van voornoemde [slachtoffer 1] in geklommen en/of heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), toen voornoemde [slachtoffer 1] verdachte en/of een of meer van
zijn mededader(s) de tuin uit wilde sturen, in elk geval toen voornoemde [slachtoffer 1] naar hem/hen toe is gekomen/gelopen
- aan voornoemde [slachtoffer 1] een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en/of voorgehouden en/of
- aan voornoemde [slachtoffer 1] een (las)hamer, in elk geval enig slagvoorwerp getoond en/of voorgehouden en/of
- tegen voornoemde [slachtoffer 1] gezegd dat hij weer zijn woning in moest gaan, in elk geval woorden van dergelijke aard of strekking en/of
- ( vervolgens) in de woning eenmaal of meermalen aan voornoemde [slachtoffer 1] een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en/of voorgehouden en/of op het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] gericht en/of gericht gehouden en/of
- ( bij het verlaten van de woning) voornoemde [slachtoffer 1] bij de nek vastgepakt en/of vastgehouden en/of (daarbij) een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] gericht en/of gericht gehouden en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] tegen een muur (van de woning) aangedrukt en/of aangeduwd en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] (vervolgens) (weer) de woning ingetrokken en/of onder de trap (in de woning) getrokken en/of (daarbij) een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] gericht en/of gericht gehouden;
(artikel 282 juncto artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 29 mei 2013 te [plaats 4], [gemeente A], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- ( onder meer in de beslotenheid van de woning van voornoemde [slachtoffer 1]) een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan voornoemde [slachtoffer 1] getoond en/of voorgehouden en/of dat vuurwapen, in elk geval dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] gericht en/of gericht gehouden en/of
- een (las)hamer), in elk geval enig slagvoorwerp aan voornoemde [slachtoffer 1] getoond en/of voorgehouden;
(artikel 285 juncto artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 april 2013 tot en met 29 mei 2013 te [plaats 4], [gemeente A], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie III, te weten een vuurwapen en/of munitie van categorie III, te weten een of meer patro(o)n(en), voorhanden heeft gehad;
Artikel 26 Wet Wapens en Munitie
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Parketnummer: 13/689207-13
1. Zaak B)
hij op of omstreeks 22 april 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (circa) (tussen de) 500 euro en/of 600 euro, in elk geval een of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan voornoemde [slachtoffer 4] en/of voornoemde [slachtoffer 5] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
- voornoemd vuurwapen, althans voornoemd op een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde [slachtoffer 4] en/of voornoemde [slachtoffer 5] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of
- ( daarbij) aan voornoemde [slachtoffer 4] en/of voornoemde [slachtoffer 5] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Dit is een overval, dit is een overval" en/of "Opschieten, snel, snel" en/of "Ga helpen", in elk geval (telkens) woorden
van gelijke aard en/of strekking;
(artikel 317 Wetboek van Strafrecht)
2. ( Zaak C)
hij op of omstreeks 9 mei 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kassalade en/of een of meer sleutel(s) en/of een of meer groupon bon(nen) en/of een of meer cadeaubon(nen) en/of een geldbedrag van (circa) (tussen de) 400 euro en/of 500 euro, in elk geval een of meer goed(eren) en/of een of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [etablissement A], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 10], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- naar voornoemde [slachtoffer 10] is/zijn gelopen en/of (vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van voornoemde [slachtoffer 10] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of
- ( daarbij) aan voornoemde [slachtoffer 10] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Geld trekken", in elk geval woorden van gelijke aard en/of strekking;
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
3. ( Zaak C)
hij op of omstreeks 14 mei 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit (een winkelpand van) Albert Heijn ([adres 1]) heeft weggenomen een geldbedrag van (circa) 163,80 euro en/of een geldbedrag van (circa) 192,90 euro, in elk geval een of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan de Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- voornoemd(e) (winkelpand van) Albert Heijn binnen is/zijn gegaan en/of (daarbij) heeft/hebben geroepen: "Dit is een overval, dit is een overval", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- met een (zichtbaar) mes bij de deur(opening) van voornoemd(e) (winkelpand van) Albert Heijn is/zijn blijven staan en/of
- in voornoemd(e) (winkelpand van) de Albert Heijn naar voornoemde [slachtoffer 6] is/zijn gelopen en/of (vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op voornoemde [slachtoffer 6] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of
- ( daarbij) tegen voornoemde [slachtoffer 6] heeft/hebben gezegd dat hij/zij geld wilde(n) hebben, althans woorden van die aard en/of strekking en/of
- in voornoemd(e) (winkelpand van) Albert Heijn naar voornoemde [slachtoffer 7] is/zijn gelopen en/of een (las)hamer, in elk geval enig (slag)voorwerp aan voornoemde [slachtoffer 7] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
- ( daarbij) tegen voornoemde [slachtoffer 7] heeft/hebben gezegd dat hij/zij geld wild(n) hebben, althans woorden van die aard en/of strekking en/of voornoemde [slachtoffer 7] (dreigend) de woorden toegevoegd: "Niet weglopen
anders word je geschoten" en/of "Geef me dat geld anders sla ik je verrot" en/of "Ik sla je verrot als je het geld niet geeft", in elk geval (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- met voornoemde (las)hamer, in elk geval met voornoemd enig (slag)voorwerp op de inpakbalie heeft/hebben geslagen;
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 14 mei 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (circa) 163,80 euro en/of een geldbedrag van (circa) 192,90 euro, in elk geval een of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- voornoemd(e) (winkelpand van) Albert Heijn binnen is/zijn gegaan en/of (daarbij) heeft/hebben geroepen: "Dit is een overval, dit is een overval", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- met een (zichtbaar) mes bij de deur(opening) van voornoemd(e) (winkelpand van) Albert Heijn is/zijn blijven staan en/of
- in voornoemd(e) (winkelpand van) Albert Heijn naar voornoemde [slachtoffer 6] is/zijn gelopen en/of (vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op voornoemde [slachtoffer 6] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of
- ( daarbij) tegen voornoemde [slachtoffer 6] heeft/hebben gezegd dat hij/zij geld wilde(n) hebben, althans woorden van die aard en/of strekking en/of
- in voornoemd(e) (winkelpand van) Albert Heijn naar voornoemde [slachtoffer 7] is/zijn gelopen en/of een (las)hamer, in elk geval enig (slag)voorwerp aan voornoemde [slachtoffer 7] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
- ( daarbij) tegen voornoemde [slachtoffer 7] heeft/hebben gezegd dat hij/zij geld wild(n) hebben, althans woorden van die aard en/of strekking en/of voornoemde [slachtoffer 7] (dreigend) de woorden toegevoegd: "Niet weglopen anders word je geschoten" en/of "Geef me dat geld anders sla ik je verrot" en/of "Ik sla je verrot als je het geld niet geeft", in elk geval (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- met voornoemde (las)hamer, in elk geval met voornoemd enig (slag)voorwerp op de inpakbalie heeft/hebben geslagen;
(artikel 317 Wetboek van Strafrecht)
4. ( Zaak 3)
hij op of omstreeks 25 mei 2013 te [plaats 4], [gemeente A], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan de [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen R.
[slachtoffer 9], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op voornoemde [slachtoffer 9] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of (daarbij) de slede van voornoemd vuurwapen, althans van voornoemd op een vuurwapen gelijkend voorwerp, naar achteren heeft/hebben getrokken, in elk geval het vuurwapen, althans het op een vuurwapen gelijkende voorwerp heeft/hebben doorgeladen en/of
- ( daarbij) voornoemde [slachtoffer 9] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Geld, geld nu", in elk geval woorden van gelijke aard en/of strekking;
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 25 mei 2013 te [plaats 4], [gemeente A], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 9] heeft
gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan de [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op voornoemde [slachtoffer 9] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of (daarbij) de slede van voornoemd vuurwapen, althans van voornoemd op een vuurwapen gelijkend voorwerp, naar achteren heeft/hebben getrokken, in elk geval het vuurwapen, althans het op een vuurwapen gelijkende voorwerp heeft/hebben doorgeladen en/of
- ( daarbij) voornoemde [slachtoffer 9] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Geld, geld nu" en/of "Sneller, opschieten", in elk geval (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking;
(artikel 317 Wetboek van Strafrecht)
5. ( Zaak 5)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 mei 2013 tot en met 28 mei 2013 te Amsterdam en/of [plaats 4], [gemeente A], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het met anderen of een ander te plegen misdrijf, te weten een diefstal met geweld in vereniging (artikel 312 Wetboek van Strafrecht) en/of een afpersing in vereniging (artikel 317 Wetboek van Strafrecht), een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een (las)hamer, in elk geval enig (slag)voorwerp, en/of een of meer bivakmuts(en) en/of een of meer informatiedrager(s) en/of gegevensdrager(s), in elk geval een of meer (mobiele) telefoon(s) (merk: Apple, type: Blackberry) en/of (met daarin/daarop) een of meer tekstberichten, in elk geval een of meer WhatsApp-bericht(en), houdende informatie betreffende
- de openingstijden en/of het openen van de kluis en/of
- het aantal personen dat nodig is voor het openen van de kluis en/of
- de tijdstip(pen) waarop de kluis wordt geopend en/of
- de wijze waarop de kluis geopend dient te worden en/of
- de hoeveelheid geld in de kluis van Dirk van de Broek ([adres 2]) te [plaats 2], kennelijk
bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(artikel 46 juncto 47 Wetboek van Strafrecht)