Artikel 7:291 BW bepaalt dat van de bepalingen in Afdeling 6 van de Vierde Titel van het BW niet
ten nadele van de huurdermag worden afgeweken. Dergelijke bepalingen zijn vernietigbaar. Anders dan onder het oude recht zijn de bepalingen dus geldig totdat de huurder de vernietiging van die bepalingen inroept. Indien evenwel door de kantonrechter desgevraagd goedkeuring aan dergelijke bepalingen is verleend kan de huurder de vernietiging niet inroepen en zijn ze dus, behoudens bijzondere omstandigheden, onaantastbaar.
De kantonrechter verleent die goedkeuring alleen indien het beding de rechten die de huurder aan de wettelijke bepalingen betreffende huur ontleent, niet wezenlijk aantast of diens maatschappelijke positie in vergelijking met die van de verhuurder zodanig is, dat hij de bescherming die deze wettelijke bepalingen hem bieden niet behoeft.
Het is de bedoeling van de wetgever dat in geval van een gezamenlijk verzoek van verhuurder en huurder het verzoek niet zonder meer wordt gehonoreerd; de wetgever heeft de rechter met genoemd artikel nadrukkelijk opgedragen om, zo nodig ambtshalve, te onderzoeken en beoordelen of aan de vereisten voor goedkeuring is voldaan.
Verjaring/rechtsverwerking
4.2
Grolsch Bierbrouwerij heeft allereerst gesteld dat het recht van Enkhuizen om goedkeuring te vragen van het desbetreffende beding is verjaard, nu dit 11 jaar geleden in de huurovereenkomst is opgenomen.
In dit standpunt, dat Grolsch Bierbrouwerij niet juridisch heeft onderbouwd, kan de kantonrechter Grolsch Bierbrouwerij niet volgen. In art. 3:306-325 BW is de verjaring van
rechtsvorderingengeregeld. Indien en voor zover een
verzoekals het onderhavige als “rechtsvordering” in de zin der wet zou kunnen worden aangemerkt, stuit het verweer van Grolsch Bierbrouwerij af op art. 3:306 BW, waarin is bepaald dat indien de wet niet anders bepaalt, een rechtsvordering door verloop van twintig jaar verjaart. Nu gesteld noch gebleken is dat de wet voor het onderhavige verzoek een andere verjaringstermijn aanwijst, dient geconcludeerd te worden dat de geldende verjaringstermijn niet verstreken is. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
4.3
Grolsch Bierbrouwerij heeft vervolgens gesteld dat Enkhuizen haar recht om goedkeuring te vragen heeft verwerkt. Ook dit verweer gaat niet op, nu volgens vaste jurisprudentie, enkel stilzitten niet leidt tot rechtsverwerking.
4.4
Bij de vraag of Grolsch Bierbrouwerij de bescherming van de wettelijke bepalingen behoeft is van belang:
- dat Grolsch niet heeft betwist dat zij een internationaal opererend bedrijf is, met een groot aantal vestigingen, een groot aantal werknemers en een aanzienlijke omzet;
- dat zij thuis is op het terrein van vastgoed en op het terrein van huurovereenkomsten van 290-bedrijfsruimten;
- dat Grolsch Bierbrouwerij vele horeca-bedrijfsruimten in eigendom heeft die zij professioneel uitbaat en verhuurt;
- dat Grolsch Bierbrouwerij daarnaast vele honderden horeca-bedrijfsruimten van derden huurt en vervolgens aan horecaondernemers onderverhuurt;
- dat zij een eigen vastgoedafdeling heeft;
- dat Grolsch Bierbrouwerij geacht kan worden financieel over voldoende incasseringsvermogen te beschikken om eventueel door haar in het gehuurde gedane investeringen te kunnen dragen.
4.5
De kantonrechter acht het, op grond van het bovenstaande, aannemelijk dat Grolsch Bierbrouwerij een huurder is van wie de maatschappelijke positie in vergelijking met die van de verhuurder zodanig is dat deze de bescherming van huurders van bedrijfsruimte niet behoeft.
Grolsch Bierbrouwerij heeft gesteld dat haar maatschappelijke
positie in vergelijking met die van Enkhuizenniet zodanig is dat zij de bescherming van de huurbepalingen niet nodig heeft. In dit standpunt gaat de kantonrechter niet mee. Daar waar Grolsch Bierbrouwerij niet heeft betwist dat Enkhuizen een vastgoedmaatschappij is die in een beperkt gebied, te weten de omgeving van Haarlem, enkele tientallen bedrijfsruimten exploiteert, moet geoordeeld worden dat Grolsch Bierbrouwerij , gelet op haar hierboven in rov. 4.4 omschreven maatschappelijke status, een veel grotere speler op de markt is. Dat zij door de situatie op de vastgoedmarkt in een benardere positie zou verkeren, acht de kantonrechter evenmin aannemelijk, temeer nu Grolsch Bierbrouwerij voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst (nota bene) eigenares van het gehuurde was en daardoor op zijn minst een behoorlijke onderhandelingspositie moet hebben gehad.
Het standpunt van Grolsch Bierbrouwerij dat alleen grootwinkelbedrijven een maatschappelijke positie kunnen hebben waarbij ze de bedoelde bescherming kunnen ontberen, is niet gebaseerd op de wet en heeft Grolsch Bierbrouwerij ook niet op andere wijze aannemelijk gemaakt.
Ook het feit dat Grolsch Bierbrouwerij de panden die zij huurt, nooit zelf exploiteert is geen omstandigheid die een rol speelt: doorslaggevend is of Grolsch Bierbrouwerij als huurder maatschappelijk voldoende stevig in het zadel zit om de bescherming van de art. 7:290 BW te kunnen missen. Ook indien zij niet zelf het gehuurde exploiteert, is daarvan sprake, gelet op het hiervoor overwogene.
4.6
Grolsch Bierbrouwerij heeft tenslotte nog naar voren gebracht dat zij, indien op grond van het beding de huurprijs niet (substantieel) naar beneden kan worden aangepast, zelfs indien dit door de aangewezen deskundigen wordt geconcludeerd, een dergelijke verlaging van de huurprijs ook niet aan de onderhuurder doorberekenen. Aldus heeft Grolsch Bierbrouwerij een van haar onderhuurder afgeleid belang.
Bovendien stelt Grolsch Bierbrouwerij dat het beding de onderhuurder van Grolsch Bierbrouwerij niet, zoals bij de procedure van art. 7:304 en 7:303 BW wel kan, de mogelijkheid om zich in de procedure te voegen.
Dit verweer kan Grolsch Bierbrouwerij evenmin baten, omdat in de onderhavige procedure alleen de rechtsverhouding tussen Enkhuizen en Grolsch Bierbrouwerij aan de orde is. Bovendien heeft Grolsch Bierbrouwerij zelf in de hand welke afspraken zij met haar onderhuurders maakt.
4.7
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen kan buiten beschouwing blijven of de bedingen waarvan partijen goedkeuring vragen de rechten van Grolsch Bierbrouwerij wezenlijk aantasten.
4.8
Gelet op het voorgaande keurt de kantonrechter voornoemde bedingen goed.
4.9
Nu partijen niet om een kostenveroordeling verzoeken worden de proceskosten gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
wijst het verzoek tot goedkeuring van de bedingen onder rov. 2.3 toe;
compenseert de proceskosten als boven aangegeven.
Aldus gegeven door mr. Y.A.M. Jacobs kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.