In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2014, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en Dexia Nederland B.V. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk, vorderde onder andere de vernietiging van lease-overeenkomsten die door haar overleden echtgenoot waren aangegaan met Dexia. De eiseres stelde dat zij geen schriftelijke toestemming had verleend voor het aangaan van deze overeenkomsten, en beriep zich op artikel 1:89 BW om de overeenkomsten te vernietigen. Dexia, vertegenwoordigd door mr. T.R. van Ginkel, betwistte de vorderingen en stelde dat de eiseres niet ontvankelijk was omdat de volmacht die door haar was overgelegd niet rechtsgeldig was.
De procedure begon met een dagvaarding op 21 maart 2014, gevolgd door een conclusie van antwoord van Dexia. Bij tussenvonnis van 26 juni 2014 werd bepaald dat de zaak schriftelijk zou worden voortgezet. De eiseres diende een conclusie van repliek in, maar de kantonrechter oordeelde dat de eiseres niet in staat was om een toereikende volmacht te overleggen. Dit leidde tot de conclusie dat de eiseres niet ontvankelijk was in haar vorderingen.
In de beslissing verklaarde de kantonrechter de eiseres niet-ontvankelijk in haar vorderingen en veroordeelde haar in de proceskosten aan de zijde van Dexia, begroot op € 400,00. De proceskostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van een geldige volmacht in civiele procedures en de gevolgen van het ontbreken daarvan voor de ontvankelijkheid van vorderingen.