In deze zaak heeft De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) op 1 september 2014 een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer, hierna te noemen [verweerster]. De reden voor dit verzoek was de vermeende betrokkenheid van [verweerster] bij prostitutie-activiteiten, wat zou leiden tot reputatieschade voor DNB. De werknemer was sinds 31 maart 2014 arbeidsongeschikt en had zich ziek gemeld. DNB stelde dat [verweerster] de interne regels van de organisatie had geschonden door haar e-mailaccount te gebruiken voor communicatie over deze activiteiten en dat dit haar chantabel maakte. De werknemer betwistte de beschuldigingen en vroeg om afwijzing van het verzoek tot ontbinding, met een verzoek om een schadevergoeding van € 221.137,40 bruto.
De mondelinge behandeling vond plaats op 27 oktober 2014, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was dat [verweerster] zich op een wijze had gedragen die de schijn wekte dat zij betrokken was bij prostitutie-activiteiten. Dit leidde tot de conclusie dat DNB niet langer kon verlangen dat de arbeidsovereenkomst werd voortgezet, hoewel de kantonrechter het standpunt van DNB dat er sprake was van een dringende reden verwierp. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd daarom uitgesproken met ingang van 1 december 2014, zonder toekenning van een vergoeding aan [verweerster]. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen.