Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
[verweerder] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
2.De feiten
3.3. Het verzoek
In 2009 heeft [verweerder] de ontvlechting geforceerd. Op 18 december 2009 ontving [verzoeker] een vuistdik pak aan notariële aktes. Op 29 december 2009 is hij op een onoorbare wijze onder druk gezet om die aktes te tekenen, terwijl hij juist voornemens was die aktes niet te tekenen. [verzoeker] is niet juridisch onderlegd en had op dat moment geen adviseur bij zich. Thans is gebleken dat de notariële aktes gemaakte afspraken niet juist weergeven. [verzoeker] is daarbij op meerdere punten zwaar benadeeld. Dit blijkt onder meer uit de vier hierna te noemen kwesties.
(1) De waarde van de aandelen van [verzoeker] in [landgoed 2] B.V. (50%) is bepaald op € 2.284.500,- (derhalve uitgaande van een waarde van het landgoed van
€ 4.596.000,-) terwijl de waarde van dit landgoed in 2004 nog is vastgesteld op
€ 11.400.000,-.
(2) [verweerder] heeft zijn broer gegarandeerd dat [pand] in (nagenoeg) perfecte staat zou worden opgeleverd, maar dit bleek niet het geval. Een aannemer heeft de kosten voor het bewoonbaar maken van dit huis geschat op ongeveer
€ 800.000,-.
(3) De waardebepaling van het weiland is onjuist geweest, waardoor [verzoeker] te veel heeft betaald voor de helft van [verweerder] van dit weiland.
(4) Bovendien bleek op dit weiland een levenslang zakelijk recht van gebruik te zijn gevestigd ten behoeve van de echtgenote van [verweerder], terwijl [verzoeker] enkel had ingestemd met een tijdelijk gebruiksrecht.
De vordering van [verzoeker] op [verweerder] bestaat uit de volgende onderdelen:
- [verweerder] heeft zich op onrechtmatige wijze het bedrag van fl. 15.000.000,- (in het kader van de uitkoop uit [landgoed 1]) toegeëigend. Bovendien heeft [verzoeker] hierdoor vanaf december 2000 een jaarlijkse depositorente van 5% (fl. 750.000,-) misgelopen. [verweerder] heeft zich daarnaast het grootste gedeelte van de koopprijs voor [landgoed 2] (€ 10.500.000,-) toegeëigend, terwijl [verzoeker] gerechtigd was op de helft van dit bedrag (€ 5.250.000,-). Vanaf juli 2004 had [verzoeker] bovendien een jaarlijkse depositorente van 5% over dit bedrag kunnen ontvangen (€ 262.500,- per jaar). Deze bedragen bij elkaar opgeteld (minus de kosten van levensonderhoud van [verzoeker], die hij schat op € 30.000,- tot
€ 45.000,- per jaar en die werden betaald van een gezamenlijke rekening met [verweerder]) leiden tot een door [verweerder] te betalen schadevergoeding van
€ 16.300.969,69.
- De te lage waardering van (de aandelen in) [landgoed 2] leidt tot een vordering op [verweerder] van € 3.285.500,-.
- Het schenden van de garantie met betrekking tot de oplevering van [pand] leidt tot een vordering van € 800.000,-.
- De onjuiste waardebepaling van het weiland leidt tot een vordering van
€ 152.500,-.
- Dat op dit weiland een levenslang zakelijk recht van gebruik is gevestigd ten gunste van de echtgenote van [verweerder] leidt tot een schade van € 81.333,33.
- Tot slot stelt [verzoeker] dat [verweerder] ten onrechte (omgerekend) € 34.912,84 aan zichzelf heeft overgemaakt van een Engelse bankrekening van [verzoeker].
Het totaal van de vordering komt hiermee op € 20.655.215,86 (exclusief rente en kosten).
4.De beoordeling
definitieveontvlechting te komen waarbij beide broers elkaar over en weer finale kwijting zouden verlenen. Uit het eerste voorstel, zoals op 27 september 2009 door [verweerder] op papier gezet (productie 1 van [verweerder]) blijkt reeds dat wederzijdse finale kwijting een van de uitgangspunten was. Uit de door [verzoeker] opgestelde e-mails (die door [verweerder] in het geding zijn gebracht) blijkt dat [verzoeker] wist van de hoed en de rand en dat hij goed voor ogen had welk resultaat hij wilde behalen. In de e-mails is steeds op alle onderwerpen die verband hielden met de ontvlechting ingegaan. Zo blijkt uit een e-mail van 5 november 2009 van [verzoeker] (productie 3 van [verweerder]) dat [verzoeker] op dat moment op de hoogte was van zijn vordering van
fl. 15.000.000,- op [verweerder] in verband met [landgoed 1], en dat die vordering is betrokken bij de voorstellen om tot de ontvlechting te komen. Uit een e-mail van 22 december 2009 van [verzoeker] volgt dat hij er van op de hoogte was dat in de (concept) notariële aktes wederzijdse finale kwijting was opgenomen. De juistheid van de stelling van [verzoeker] dat hij op 29 december 2009 onder onoorbare druk is gezet om de aktes te tekenen, is – gezien tegen de achtergrond van de hiervoor bedoelde e-mailcorrespondentie van partijen – onvoldoende aannemelijk geworden.