ECLI:NL:RBAMS:2014:9561

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
13-659092-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting door studenten in een flatgebouw met levensgevaar voor bewoners

In de zaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte op 23 maart 2013 brand heeft gesticht in een studentenflat, heeft de rechtbank Amsterdam op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan. De verdachten gooiden een brandend pallet en een plastic afvalzak vanaf een balkon op de tweede verdieping naar beneden, wat leidde tot een brand op het balkon van de eerste verdieping. De brand ontwikkelde zich snel en veroorzaakte grote rookontwikkeling, waardoor de flat tijdig door de brandweer moest worden ontruimd. De rechtbank oordeelde dat de verdachten opzettelijk handelden en dat er gemeen gevaar voor personen en goederen was. De verdachte ontkende verantwoordelijkheid te nemen voor zijn aandeel in de brandstichting en weigerde met de reclassering in gesprek te gaan, wat de rechtbank als zorgwekkend beschouwde voor de kans op recidive. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van brandstichting en de gevolgen daarvan voor de veiligheid van de bewoners.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659092-13 (Promis)
Datum uitspraak: 7 oktober 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K.F.E. den Hartog, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.V. Nagelmaker, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 23 maart 2013 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht op een balkon van perceel [straat 1, nummer 1 ] (twee hoog) (welke woning deel uitmaakt van een flatgebouw met acht woonlagen), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen opzettelijk (op dit balkon) een (gevulde) plastic afvalzak en/of een (houten) pallet overgoten en/of bespoten met thinner, in elk geval een brandversnellende vloeistof, en/of (vervolgens) deze (gevulde) plastic afvalzak en/of (houten) pallet aangestoken en/of (vervolgens) deze brandende (gevulde) plastic afvalzak en/of brandende (houten) pallet vanaf het balkon ( [straat 1, nummer 1 ] ) (twee hoog) naar beneden gegooid en/of deze (reeds vallende) brandende (gevulde) plastic afvalzak en/of (reeds vallende) brandende (houten) pallet nabespoten met thinner, in elk geval een brandversnellende vloeistof, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met deze (gevulde) plastic afvalzak en/of (houten) pallet en/of waarna een of meer delen van deze (reeds vallende) brandende (gevulde) plastic afvalzak en/of (reeds vallende) brandende (houten) pallet (in combinatie met de nabespoten thinner, in elk geval een brandversnellende vloeistof,) in contact is/zijn gekomen met (op het balkon [straat 1, nummer 2] (een hoog) bevindende) twee (houten bankstellen en/of (houten) raamkozijn en/of schuifpui en/of (houten) reling en/of (kunststof) buitenverlichting, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan deze (op het balkon [straat 1, nummer 2] (een hoog) bevindende) twee (houten bankstellen en/of (houten) raamkozijn en/of schuifpui en/of (houten) reling en/of (kunststof) buitenverlichting geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel(s) van de op eerste verdieping gelegen woningen en/of de inboedel(s) van de op de lager en/of hoger gelegen verdiepingen gelegen woningen (van voornoemd flatgebouw), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (de in dat flatgebouw (op adres [straat 1] verblijvende ) [persoon 1] en/of andere) aanwezige personen van belendende perce(e)l(en) en/of onder- en/of bovenliggende etage(s) (van dat flatgebouw), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vaststaande feiten en redengevende omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van de volgende feiten en omstandigheden uit.
In de nacht van 22 op 23 maart 2013 omstreeks vier uur hebben verdachte en de medeverdachte een pallet naar en op het balkon van het perceel [straat 1, nummer 1 ] , twee hoog, te [plaats] getild. Aldaar heeft verdachte voorgesteld een gevulde vuilniszak van het balkon naar beneden te gooien. De medeverdachte heeft voorgesteld die zak eerst in brand te steken en daarna van het balkon te gooien. Verdachte heeft daarmee ingestemd en heeft vervolgens een fles thinner aan de medeverdachte overhandigd. Hij heeft de afvalzak vastgehouden, terwijl de medeverdachte daar thinner in goot en deze aanstak. Daarna heeft verdachte de brandende zak naar beneden gegooid. Vervolgens heeft de medeverdachte eerdergenoemd pallet in brand gestoken. Verdachte heeft toen gezegd dat de pallet van het balkon af moest. Verdachten hebben het brandende pallet samen over de reling van het balkon naar beneden gegooid. De medeverdachte heeft het brandende pallet nagespoten met thinner.
Op het balkon van het perceel [straat 1, nummer 2] , op de verdieping onder bovengenoemd balkon, is in dezelfde nacht, omstreeks vijf uur, een brand ontstaan. Die brand ontwikkelde zich in een kort tijdsbestek van een kleine brand tot een brand met uitslaande vlammen tot aan de tweede etage en een enorme zwarte rookontwikkeling tot aan de achtste etage. Ten gevolge van die brand zijn delen van het balkon op de eerste verdieping en goederen die zich op dat balkon bevonden geheel of ten dele verbrand en heeft een ontruiming van de bewoners plaatsgevonden.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander brand heeft gesticht, terwijl daarvoor gevaar voor personen en goederen te duchten was. Dat gevaar was naar de algemene ervaringsregels voorzienbaar, nu verdachten ’s nachts brandende objecten van een balkon van een – ook op dat moment – bewoonde studentenflat naar beneden hebben gegooid. Uit de getuigenverklaringen en de verklaringen van verdachten kan worden afgeleid dat verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt. Immers hebben de getuigen gesproken over gezamenlijke handelingen en hebben ook beide verdachten reeds bij de politie verklaard dat zij hebben gesproken over en ingestemd met het van het balkon gooien van een brandende vuilniszak, dat verdachte de thinner aan de medeverdachte heeft gegeven, dat de medeverdachte de goederen heeft aangestoken en dat zij samen de pallet van het balkon hebben gegooid. Kortom, beide verdachten zijn betrokken geweest bij de brandstichting op het balkon op de tweede verdieping. Derhalve kunnen beide verdachten verantwoordelijk worden gehouden voor de brand die ten gevolge daarvan op het balkon van de eerste verdieping is ontstaan. Dat de laatstgenoemde brand het gevolg is van de brandstichting op de tweede verdieping, is vast te stellen op grond van de verklaringen van getuige [getuige 1] en de melder van de brand. Daaruit blijkt dat sprake was van een korte tijdspanne tussen de branden en dus van een causaal verband.
Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde brandstichting tezamen en in vereniging.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken, omdat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het in brand steken van de pallet dan wel het naspuiten daarvan met thinner. Het opzet van verdachte was daarop niet gericht en dus was geen sprake van medeplegen ten aanzien van die onderdelen van de tenlastelegging. Door het gooien van de brandende vuilniszak, althans het – uit noodzaak – gooien van de pallet, was geen gevaar voor personen of goederen te duchten. Verdachten hebben immers over de reling gekeken alvorens de goederen naar beneden te gooien en zowel de zak als de pallet was gedoofd tegen de tijd dat deze op de grond terecht kwam. De brand op de eerste verdieping kan dan ook niet zijn ontstaan door het naar beneden gooien van die zak dan wel de pallet. Verdachte heeft niet kunnen voorkomen dat de medeverdachte de brandende pallet naspoot met thinner. Dat is hem niet aan te rekenen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte opzettelijk brand heeft gesticht op het balkon van de studentenflat aan de [straat 1] , terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten was en welk gevaar zich heeft verwezenlijkt.
Zij overweegt hieromtrent als volgt.
4.4.1
Medeplegen
Verdachte en de medeverdachte hebben beiden bekend te hebben ingestemd met het in brand steken en van het balkon gooien van de gevulde vuilniszak. Verdachte heeft gesteld dat zijn opzet uitsluitend daarop was gericht. Die stelling is, gelet op de volgende omstandigheden onaannemelijk. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij twee jongens de woonkamer in zag komen met een pallet en dat die jongens riepen dat zij iets met de pallet gingen doen. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat er dingen naar beneden werden gegooid door twee jongens. Die verklaringen sluiten op elkaar aan. Weliswaar heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij de pallet van straat had meegenomen omdat hij de pallet wilde gebruiken en zich er dus niet van heeft willen ontdoen, maar die verklaring is anders dan zijn verklaring bij de politie. Aldaar heeft verdachte namelijk verklaard dat hij de pallet die verdachten op straat hadden gevonden, mee had genomen, dat hij die pallet in een kast wilde opbergen, dat die kast vol was, dat hij daarom een oud pallet uit die kast heeft gehaald en dat die oude pallet naar het balkon is getild. Ook de gevulde vuilniszak, waar verdachten zich bij binnenkomst aan ergerden en die door verdachten in brand is gestoken en over de reling is gegooid, was door hen meegenomen naar het balkon. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachten zich vanaf het balkon van in de weg staand afval, te weten de gevulde vuilniszak en de oude pallet, wilden ontdoen. Daarom acht zij bewezen dat het opzet van beide verdachten gericht was op het in brand steken en van het balkon gooien van zowel de gevulde vuilniszak als de oude pallet.
Het voorgaande geeft blijk van een gezamenlijk plan. Ter uitvoering van dat gezamenlijk plan heeft verdachte, kennelijk als onderdeel van een stilzwijgende taakverdeling, een fles thinner aan de medeverdachte gegeven en de gevulde vuilniszak vastgehouden, terwijl de medeverdachte daar thinner in goot en de vuilniszak aanstak. Vervolgens heeft verdachte de brandende, gevulde vuilniszak naar beneden gegooid. De medeverdachte heeft toen de pallet aangestoken alvorens deze samen met verdachte naar beneden te gooien. De rechtbank oordeelt daaromtrent dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
Ten aanzien van het naspuiten van de brandende pallet overweegt de rechtbank dat alhoewel de medeverdachte dat – al dan niet zonder overleg met verdachte – heeft gedaan, die handeling valt binnen het gezamenlijk opzet van verdachten. Verdachte heeft namelijk, nadat overleg had plaatsgevonden over het van het balkon gooien van een brandende vuilniszak, een fles uiterst brandbare thinner aan de medeverdachte gegeven. De rechtbank acht, mede gelet op het voorgaande, niet aannemelijk dat verdachte op enigerlei wijze aan de medeverdachte heeft duidelijk gemaakt dat de thinner uitsluitend bedoeld was voor het aansteken van de vuilniszak. Verdachte heeft, door die fles thinner na het maken van een gezamenlijk plan aan de medeverdachte te geven, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de medeverdachte die thinner zou blijven gebruiken. Het verweer dat de medeverdachte verder is gegaan dan verdachte had gewild, wordt daarom verworpen.
De rechtbank acht dan ook bewezen het medeplegen door verdachte en de medeverdachte van het in brand steken en naar beneden gooien van een gevulde vuilniszak en het in brand steken, naar beneden gooien en naspuiten van een pallet.
4.4.2
Brandstichting op de eerste verdieping
Uitgaande van verklaringen van getuigen en de verbalisanten ter plaatse is kort nadat verdachten brandende goederen van het balkon op de tweede verdieping naar beneden hadden gegooid een brand op het balkon van de eerste verdieping ontstaan. Zo verklaarde getuige [getuige 1] dat er direct na het gooien en naspuiten veel rookontwikkeling ontstond. Die zeer korte tijdspanne is een indicatie voor een causaal verband tussen de gedragingen van verdachten en de brand op de eerste verdieping. De rechtbank overweegt dat de kans op alternatieve causaliteit verwaarloosbaar klein is en dat het daarom niet anders kan dan dat verdachten de brand op de eerste verdieping hebben veroorzaakt. Een andere lezing is uit het gehele voorliggende dossier niet op te maken en is overigens door verdachte en zijn medeverdachte ook niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachten af dat zij de brand op de eerste verdieping niet alleen hebben veroorzaakt, maar dat zij daarop ook – ten minste – voorwaardelijk opzet hebben gehad.
Aangezien de rechtbank beide verdachten verantwoordelijk acht voor alle onderdelen van de brandstichting behoeven de overige verweren omtrent het causaal verband geen bespreking.
4.4.3
Gevaar
Brandstichting vereist een bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid, in het onderhavige geval is dat te duchten gevaar voor personen en goederen. Dat gevaar moet op het moment van handelen objectief voorzienbaar zijn. De rechtbank is van oordeel dat ook aan die eis is voldaan.
Verdachten hebben rond half vijf ’s nachts brandende goederen van het balkon van een studentenflat naar beneden gegooid. Het zijn feiten van algemene bekendheid dat de meeste goederen, in het bijzonder die welke zich in woningen bevinden, niet bestand zijn tegen vuur, dat studentenflats druk bewoond zijn en dat de meeste mensen op het genoemde tijdstip slapen. Ten gevolge van de brand op de eerste verdieping zijn tientallen personen, die zich dus in de studentenflat bevonden, ontruimd. [persoon 1] is met een zuurstofmasker op door de brandweer de flat uit geleid. Tevens zijn verscheidene goederen geheel of ten dele verbrand. Dergelijke en ernstiger gevolgen waren naar algemene ervaringsregels voorzienbaar. De rechtbank acht bewezen dat er levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank heeft op grond van de in bijlag I vervatte, wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte
op 23 maart 2013 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht op een balkon van perceel [straat 1, nummer 1 ] , twee hoog, welke woning deel uitmaakt van een flatgebouw met acht woonlagen, immers hebben verdachte en zijn mededader toen opzettelijk op dit balkon een gevulde plastic afvalzak en een houten pallet bespoten met thinner en vervolgens deze gevulde plastic afvalzak en houten pallet aangestoken en vervolgens deze brandende gevulde plastic afvalzak en brandende, houten pallet vanaf het balkon [straat 1, nummer 1 ] , twee hoog, naar beneden gegooid en deze reeds vallende, brandende, houten pallet nabespoten met thinner, waarna een of meer delen van deze reeds vallende, brandende, gevulde plastic afvalzak en/of reeds vallende, brandende, houten pallet in combinatie met de nabespoten thinner, in contact zijn gekomen met zich op het balkon [straat 1, nummer 2] , een hoog, bevindende houten bankstellen en/of houten raamkozijn en/of schuifpui en/of houten reling en/of kunststof buitenverlichting, ten gevolge waarvan deze zich op het balkon [straat 1, nummer 2] , een hoog, bevindende houten bankstellen en houten raamkozijn en schuifpui en houten reling en kunststof buitenverlichting geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedels van de op eerste verdieping gelegen woningen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat flatgebouw, op adres [straat 1] , verblijvende [persoon 1] en andere, aanwezige personen van belendende percelen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de rechtbank de door verdachte beschreven gang van zaken niet aannemelijk acht. Reeds daarom verwerpt de rechtbank het verweer met betrekking tot de door verdachte gestelde een noodtoestand.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Standpunten
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, gelet op de aard en ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor het door haar bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
De raadsman heeft, gelet op zijn verzoek tot vrijspraak, geen strafmaatverweer gevoerd.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tezamen met een ander schuldig gemaakt aan brandstichting. Brandstichting is een ernstig feit vanwege het zeer gevaarzettende karakter ervan. Het brengt een groot risico op schade en letsel met zich en de gevolgen kunnen desastreus zijn. Daarom vormt algemene en speciale preventie bij gevaarzettingsdelicten een zwaarwegend onderdeel van de strafbepaling. De rechtbank slaat acht op de Landelijk Oriëntatiepunten voor Straftoemeting en leidt daaruit af dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend word geacht.
De rechtbank is van oordeel dat met name gelet op de hiervoor genoemde richtlijnen aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank overweegt dat verdachte de algemene veiligheid in gevaar heeft gebracht en dat hij bij de bewoners van de betreffende flat gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt. Ook de lichtvaardige wijze waarop verdachte en zijn medeverdachte zichzelf en anderen hebben blootgesteld aan levensgevaar wordt in het nadeel van verdachte meegewogen.
Immers is de brand gesticht op het balkon van een studentenflat met acht verdiepingen, alwaar een groot aantal persoon sliep. Door de oplettendheid van omstanders, waaronder begrepen de verbalisanten ter plaatse zijn er geen personen gewond geraakt en is de schade – relatief – beperkt gebleven tot materiële schade. Dat is niet de verdienste van verdachte geweest. Verdachte heeft geen pogingen ondernomen om de medebewoners van de eerste en tweede verdieping van de flat te behoeden voor de brand of het – blijkens het dossier zichtbaar aanwezige – verstikkingsgevaar. Ook heeft hij zich op het moment van de ontruiming onttrokken aan zijn verantwoordelijkheid door de autoriteiten niet te benaderen.
Ten voordele van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij blijkens een Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 september 2014 niet eerder en ook na dit feit niet met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte is tegenwoordig bezig met een researchmaster.
De rechtbank heeft verdachte ter terechtzitting horen zeggen dat hij het dom vindt dat hij heeft voorgesteld om de vuilniszak naar beneden te gooien, dat het hem raakt dat dit in zijn huis is gebeurd en dat hij het niet heeft kunnen voorkomen en dat hij het vervelend vindt dat hij als verdachte werd gezien, terwijl hij de brand niet had gesticht. De rechtbank begrijpt daaruit dat verdachte – ook terugkijkend – geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn aandeel in de brandstichting en de gevolgen daarvan en dat verdachte niet bereid is zich daarvoor op enigerlei wijze te verantwoorden. Verdachte heeft daarom ook niet in gesprek willen gaan met de reclassering of anderszins bijgedragen aan de totstandkoming van een persoonsrapport.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank onvoldoende inzicht gekregen in het gevaar van recidive. Zij ziet derhalve aanleiding om – ter waarborging van eerdergenoemde preventiedoeleinden – een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderd en veertig)uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 (honderd en twintig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2014.