ECLI:NL:RBAMS:2014:9560

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
13-659091-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting door studenten in een flatgebouw met levensgevaar voor bewoners

In de zaak voor de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 7 oktober 2014, zijn de verdachten beschuldigd van brandstichting in een studentenflat. Op 23 maart 2013 hebben de verdachten, een verdachte en een medeverdachte, een brandend pallet en een plastic afvalzak vanaf een balkon op de tweede verdieping naar beneden gegooid. Dit leidde tot een brand op het balkon van de eerste verdieping, die zich snel ontwikkelde tot een gevaarlijke situatie met uitslaande vlammen en rookontwikkeling tot aan de achtste etage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten geen pogingen hebben ondernomen om de bewoners te waarschuwen of te beschermen tegen de brand of het verstikkingsgevaar. Dankzij de oplettendheid van omstanders en de brandweer kon de flat tijdig worden ontruimd, waardoor de schade relatief beperkt bleef. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich volledig verantwoordelijk achtten voor hun handelen, en dat er geen recidiverisico was. De verdachte werd veroordeeld tot de maximale taakstraf van 240 uren. De rechtbank overwoog dat brandstichting een ernstig feit is, met een groot risico op schade en letsel, en dat de verdachten de algemene veiligheid in gevaar hebben gebracht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn inzicht in de ernst van zijn daden en zijn bereidheid om de schade te vergoeden. De straf was in overeenstemming met de aard en ernst van het feit, en de rechtbank achtte een taakstraf passend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659091-13 (Promis)
Datum uitspraak: 7 oktober 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K.F.E. den Hartog, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.C. Swier, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 23 maart 2013 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht op een balkon van perceel [straat 1, huisnummer 1] (twee hoog) (welke woning deel uitmaakt van een flatgebouw met acht woonlagen), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen opzettelijk (op dit balkon) een (gevulde) plastic afvalzak en/of een (houten) pallet overgoten en/of bespoten met thinner, in elk geval een brandversnellende vloeistof, en/of (vervolgens) deze (gevulde) plastic afvalzak en/of (houten) pallet aangestoken en/of (vervolgens) deze brandende (gevulde) plastic afvalzak en/of brandende (houten) pallet vanaf het balkon ( [straat 1, huisnummer 1] ) (twee hoog) naar beneden gegooid en/of deze (reeds vallende) brandende (gevulde) plastic afvalzak en/of (reeds vallende) brandende (houten) pallet nabespoten met thinner, in elk geval een brandversnellende vloeistof, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met deze (gevulde) plastic afvalzak en/of (houten) pallet en/of waarna een of meer delen van deze (reeds vallende) brandende (gevulde) plastic afvalzak en/of (reeds vallende) brandende (houten) pallet (in combinatie met de nabespoten thinner, in elk geval een brandversnellende vloeistof,) in contact is/zijn gekomen met (op het balkon [straat 1, huisnummer 2] (een hoog) bevindende) twee (houten bankstellen en/of (houten) raamkozijn en/of schuifpui en/of (houten) reling en/of (kunststof) buitenverlichting, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan deze (op het balkon [straat 1, huisnummer 2] (een hoog) bevindende) twee (houten bankstellen en/of (houten) raamkozijn en/of schuifpui en/of (houten) reling en/of (kunststof) buitenverlichting geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel(s) van de op eerste verdieping gelegen woningen en/of de inboedel(s) van de op de lager en/of hoger gelegen verdiepingen gelegen woningen (van voornoemd flatgebouw), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (de in dat flatgebouw (op adres [straat 1] verblijvende ) [persoon 1] en/of andere) aanwezige personen van belendende perce(e)l(en) en/of onder- en/of bovenliggende etage(s) (van dat flatgebouw), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vaststaande feiten en redengevende omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van de volgende feiten en omstandigheden uit.
In de nacht van 23 maart 2013 omstreeks vier uur hebben verdachte en de medeverdachte een pallet naar en op het balkon van het perceel [straat 1, huisnummer 1] , twee hoog, te [plaats] getild. Aldaar heeft de medeverdachte voorgesteld een gevulde vuilniszak van het balkon naar beneden te gooien. Verdachte heeft voorgesteld die zak eerst in brand te steken en daarna van het balkon te gooien. De medeverdachte heeft daarmee ingestemd en heeft vervolgens een fles thinner aan verdachte overhandigd. Hij heeft de afvalzak vastgehouden, terwijl verdachte daar thinner in goot en deze aanstak. Daarna heeft de medeverdachte de brandende zak naar beneden gegooid. Vervolgens heeft verdachte eerdergenoemd pallet in brand gestoken. De medeverdachte heeft toen gezegd dat de pallet van het balkon af moest. Verdachten hebben het brandende pallet samen over de reling van het balkon naar beneden gegooid. Verdachte heeft het brandende pallet nagespoten met thinner.
Op het balkon van het perceel [straat 1, huisnummer 2] , op de verdieping onder bovengenoemd balkon, is in dezelfde nacht, omstreeks vijf uur, een brand ontstaan. Die brand ontwikkelde zich in een kort tijdsbestek van een kleine brand tot een brand met uitslaande vlammen tot aan de tweede etage en een enorme zwarte rookontwikkeling tot aan de achtste etage. Ten gevolge van die brand zijn delen van het balkon op de eerste verdieping en goederen die zich op dat balkon bevonden geheel of ten dele verbrand en heeft een ontruiming van de bewoners plaatsgevonden.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander brand heeft gesticht, terwijl daarvoor gevaar voor personen en goederen te duchten was. Dat gevaar was naar de algemene ervaringsregels voorzienbaar, nu verdachten ’s nachts brandende objecten van een balkon van een – ook op dat moment – bewoonde studentenflat naar beneden hebben gegooid. Uit de getuigenverklaringen en de verklaringen van verdachten kan worden afgeleid dat verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt. Immers hebben de getuigen gesproken over gezamenlijke handelingen en hebben ook beide verdachten reeds bij de politie verklaard dat zij hebben gesproken over en ingestemd met het van het balkon gooien van een brandende vuilniszak, dat de medeverdachte de thinner aan verdachte heeft gegeven, dat verdachte de goederen heeft aangestoken en dat zij samen de pallet van het balkon hebben gegooid. Kortom, beide verdachten zijn betrokken geweest bij de brandstichting op het balkon op de tweede verdieping. Derhalve kunnen beide verdachten verantwoordelijk worden gehouden voor de brand die ten gevolge daarvan op het balkon van de eerste verdieping is ontstaan. Dat de laatstgenoemde brand het gevolg is van de brandstichting op de tweede verdieping, is vast te stellen op grond van de verklaringen van getuige [getuige 1] en de melder van de brand. Daaruit blijkt dat sprake was van een korte tijdspanne tussen de branden en dus van een causaal verband.
Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde brandstichting tezamen en in vereniging.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat niet is komen vast te staan of, althans welk (deel) van de brandende voorwerpen de brand op de eerste verdieping heeft veroorzaakt. Daarnaast heeft zij betoogd dat als het causaal verband wordt aangenomen, zowel verdachte als de medeverdachte verantwoordelijk moeten worden gehouden voor de brand op de eerste verdieping, maar dat geen van hen daar opzet op had.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte opzettelijk brand heeft gesticht op het balkon van de studentenflat aan de [straat 1] , terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten was en welk gevaar zich heeft verwezenlijkt.
Zij overweegt hieromtrent als volgt.
4.4.1
Medeplegen
Verdachte en de medeverdachte hebben beiden bekend te hebben ingestemd met het in brand steken en van het balkon gooien van de gevulde vuilniszak. De medeverdachte heeft gesteld dat zijn opzet uitsluitend daarop was gericht. Die stelling is, gelet op de volgende omstandigheden, onaannemelijk. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij twee jongens de woonkamer in zag komen met een pallet en dat die jongens riepen dat zij iets met de pallet gingen doen. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat er dingen naar beneden werden gegooid door twee jongens. Die verklaringen sluiten op elkaar aan. Bij de politie heeft de medeverdachte verklaard dat hij de pallet die verdachten op straat hadden gevonden, mee had genomen, dat hij die pallet in een kast wilde opbergen, dat die kast vol was, dat hij daarom een oud pallet uit die kast heeft gehaald en dat die oude pallet naar het balkon is getild. Ook de gevulde vuilniszak, waar verdachten zich bij binnenkomst aan ergerden en die door verdachten in brand is gestoken en over de reling is gegooid, was door hen meegenomen naar het balkon. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachten zich vanaf het balkon van in de weg staand afval, te weten de gevulde vuilniszak en de oude pallet, wilden ontdoen. Daarom acht zij bewezen dat het opzet van beide verdachten gericht was op het in brand steken en van het balkon gooien van zowel de gevulde vuilniszak als de oude pallet.
Het voorgaande geeft blijk van een gezamenlijk plan. Ter uitvoering van dat gezamenlijk plan heeft de medeverdachte, kennelijk als onderdeel van een stilzwijgende taakverdeling, een fles thinner aan verdachte gegeven en de gevulde vuilniszak vastgehouden, terwijl verdachte daar thinner in goot en de vuilniszak aanstak. Vervolgens heeft de medeverdachte de brandende, gevulde vuilniszak naar beneden gegooid. Verdachte heeft toen de pallet aangestoken alvorens deze samen met de medeverdachte naar beneden te gooien. De rechtbank oordeelt daaromtrent dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
Ten aanzien van het naspuiten van de brandende pallet overweegt de rechtbank dat alhoewel verdachte dat – al dan niet zonder overleg met de medeverdachte – heeft gedaan, die handeling valt binnen het gezamenlijk opzet van verdachten. De medeverdachte heeft namelijk, nadat overleg had plaatsgevonden over het van het balkon gooien van een brandende vuilniszak, een fles uiterst brandbare thinner aan verdachte gegeven. De medeverdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat verdachte die thinner zou blijven gebruiken.
De rechtbank acht dan ook bewezen het medeplegen door verdachte en zijn medeverdachte van het in brand steken en naar beneden gooien van een gevulde vuilniszak en het in brand steken, naar beneden gooien en naspuiten van een pallet.
4.4.2
Brandstichting op de eerste verdieping
Uitgaande van verklaringen van getuigen en de verbalisanten ter plaatse is kort nadat verdachten brandende goederen van het balkon op de tweede verdieping naar beneden hadden gegooid een brand op het balkon van de eerste verdieping ontstaan. Zo verklaarde getuige [getuige 1] dat er direct na het gooien en naspuiten veel rookontwikkeling ontstond. Die zeer korte tijdspanne is een indicatie voor een causaal verband tussen de gedragingen van verdachten en de brand op de eerste verdieping. De rechtbank overweegt dat de kans op alternatieve causaliteit verwaarloosbaar klein is en dat het daarom niet anders kan dan dat verdachten de brand op de eerste verdieping hebben veroorzaakt. Een andere lezing is uit het gehele voorliggende dossier niet op te maken en is overigens door verdachte en zijn medeverdachte ook niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachten af dat zij de brand op de eerste verdieping niet alleen hebben veroorzaakt, maar dat zij daarop ook – ten minste – voorwaardelijk opzet hebben gehad.
4.4.3
Gevaar
Brandstichting vereist een bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid, in het onderhavige geval is dat te duchten gevaar voor personen en goederen. Dat gevaar moet op het moment van handelen objectief voorzienbaar zijn. De rechtbank is van oordeel dat ook aan die eis is voldaan.
Verdachten hebben rond half vijf ’s nachts brandende goederen van het balkon van een studentenflat naar beneden gegooid. Het zijn feiten van algemene bekendheid dat de meeste goederen, in het bijzonder die welke zich bevinden in woningen, niet bestand zijn tegen vuur, dat studentenflats druk bewoond zijn en dat de meeste mensen op het genoemde tijdstip slapen. Ten gevolge van de brand op de eerste verdieping zijn tientallen personen, die zich dus in de studentenflat bevonden, ontruimd. [persoon 1] is met een zuurstofmasker op door de brandweer de flat uit geleid. Tevens zijn verscheidene goederen geheel of ten dele verbrand. Dergelijke en ernstiger gevolgen waren naar algemene ervaringsregels voorzienbaar. De rechtbank acht bewezen dat er levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank heeft op grond van de in bijlag I vervatte, wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte
op 23 maart 2013 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht op een balkon van perceel [straat 1, huisnummer 1] , twee hoog, welke woning deel uitmaakt van een flatgebouw met acht woonlagen, immers hebben verdachte en zijn mededader toen opzettelijk op dit balkon een gevulde plastic afvalzak en een houten pallet bespoten met thinner en vervolgens deze gevulde plastic afvalzak en houten pallet aangestoken en vervolgens deze brandende gevulde plastic afvalzak en brandende houten pallet vanaf het balkon [straat 1, huisnummer 1] , twee hoog, naar beneden gegooid en deze reeds vallende, brandende, houten pallet nabespoten met thinner, waarna een of meer delen van deze reeds vallende, brandende, gevulde plastic afvalzak en/of reeds vallende, brandende, houten pallet in combinatie met de nabespoten thinner, in contact zijn gekomen met zich op het balkon [straat 1, huisnummer 2] , een hoog, bevindende houten bankstellen en/of houten raamkozijn en/of schuifpui en/of houten reling en/of kunststof buitenverlichting, ten gevolge waarvan deze zich op het balkon [straat 1, huisnummer 2] , een hoog, bevindende houten bankstellen en houten raamkozijn en schuifpui en houten reling en kunststof buitenverlichting geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedels van de op eerste verdieping gelegen woningen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat flatgebouw, op adres [straat 1] , verblijvende [persoon 1] en andere, aanwezige personen van belendende percelen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Standpunten
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, gelet op de aard en ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor het door haar bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht er rekening mee te houden dat verdachte de gevolgen van zijn handelen niet heeft voorzien. Hij neemt de verantwoordelijkheid op zich en heeft zich erg schuldig gevoeld. Verdachte heeft daarom ook contact gezocht met de betreffende verzekeringsmaatschappij. Verdachte drinkt tegenwoordig weinig en heeft meegewerkt aan de totstandkoming van een reclasseringsrapport. Die omstandigheden zijn van belang bij het bepalen van de straf, aldus de raadsvrouw.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tezamen met een ander schuldig gemaakt aan brandstichting. Brandstichting is een ernstig feit vanwege het zeer gevaarzettende karakter ervan. Het brengt een groot risico op schade en letsel met zich en de gevolgen kunnen desastreus zijn. Daarom vormt algemene en speciale preventie bij gevaarzettingsdelicten een zwaarwegend onderdeel van de strafbepaling. De rechtbank slaat acht op de Landelijk Oriëntatiepunten voor Straftoemeting en leidt daaruit af dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend word geacht.
De rechtbank is van oordeel dat met name gelet op de hiervoor genoemde richtlijnen aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank overweegt dat verdachte de algemene veiligheid in gevaar heeft gebracht en dat hij bij de bewoners van de betreffende flat gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt. Ook de lichtvaardige wijze waarop verdachte en zijn medeverdachte zichzelf en anderen hebben blootgesteld aan levensgevaar wordt in het nadeel van verdachte meegewogen.
Immers is de brand gesticht op het balkon van een studentenflat met acht verdiepingen, alwaar een groot aantal persoon sliep. Door de oplettendheid van omstanders, waaronder begrepen de verbalisanten ter plaatse zijn er geen personen gewond geraakt en is de schade – relatief – beperkt gebleven tot materiële schade. Dat is niet de verdienste van verdachte geweest. Verdachte heeft geen pogingen ondernomen om de medebewoners van de eerste en tweede verdieping van de flat te behoeden voor de brand of het – blijkens het dossier zichtbaar aanwezige – verstikkingsgevaar. Ook heeft hij zich in eerste instantie onttrokken aan zijn verantwoordelijkheid door de autoriteiten niet te benaderen.
Ten voordele van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij blijkens een Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 september 2014 niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. Uit het reclasseringsrapport van 20 september 2013 leidt de rechtbank af dat zowel het recidiverisico als het risico op letselschade wordt ingeschat als laag of niet aanwezig. Evenmin zouden er contra-indicaties zijn voor het opleggen van een taakstraf.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het nu goed met hem gaat. Hij concentreert zich op zijn studie en heeft zijn alcoholgebruik gematigd. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting blijk gegeven van inzicht in zijn handelen en in de ernst van de gedraging en het verwijt dat hem wordt gemaakt. Bovendien, zo leidt de rechtbank uit de proceshouding van verdachte af, acht verdachte zich volledig verantwoordelijk voor zijn handelen. Verdachte heeft zich dan ook bereid getoond de schade te vergoeden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderd en veertig)uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 (honderd en twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2014.