In de zaak voor de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 7 oktober 2014, zijn de verdachten beschuldigd van brandstichting in een studentenflat. Op 23 maart 2013 hebben de verdachten, een verdachte en een medeverdachte, een brandend pallet en een plastic afvalzak vanaf een balkon op de tweede verdieping naar beneden gegooid. Dit leidde tot een brand op het balkon van de eerste verdieping, die zich snel ontwikkelde tot een gevaarlijke situatie met uitslaande vlammen en rookontwikkeling tot aan de achtste etage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten geen pogingen hebben ondernomen om de bewoners te waarschuwen of te beschermen tegen de brand of het verstikkingsgevaar. Dankzij de oplettendheid van omstanders en de brandweer kon de flat tijdig worden ontruimd, waardoor de schade relatief beperkt bleef. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich volledig verantwoordelijk achtten voor hun handelen, en dat er geen recidiverisico was. De verdachte werd veroordeeld tot de maximale taakstraf van 240 uren. De rechtbank overwoog dat brandstichting een ernstig feit is, met een groot risico op schade en letsel, en dat de verdachten de algemene veiligheid in gevaar hebben gebracht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn inzicht in de ernst van zijn daden en zijn bereidheid om de schade te vergoeden. De straf was in overeenstemming met de aard en ernst van het feit, en de rechtbank achtte een taakstraf passend.