ECLI:NL:RBAMS:2014:937

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
2763705 \ KK EXPL 14-190
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot studie en onrechtmatige daad door Hogeschool van Amsterdam

In deze zaak vorderde een studente, aangeduid als [eiseres], dat zij alsnog zou worden toegelaten tot de opleiding International Business and Management Studies (IBMS) aan de Hogeschool van Amsterdam. De studente was aanvankelijk toegelaten, maar de school had haar inschrijving de volgende dag ingetrokken. De studente had op 23 september 2013 een inschrijving aangevraagd, maar door een fout in de verwerking van haar gegevens was haar inschrijving niet tijdig afgerond. Op 29 september 2013 ontving zij een bevestiging van de studieadviseur dat zij welkom was, maar op 30 september kreeg zij te horen dat haar inschrijving was afgewezen omdat deze niet op tijd was afgerond. Na een bezwaarprocedure, die negatief werd beoordeeld, vorderde de studente in kort geding dat de Hogeschool haar zou inschrijven en haar toegang tot het onderwijs zou verlenen, met een dwangsom voor elke dag dat de Hogeschool in gebreke bleef.

De kantonrechter oordeelde dat de Hogeschool onrechtmatig had gehandeld door de studente niet in te schrijven. De rechter stelde vast dat de fout bij de Hogeschool lag en dat de studente hierdoor schade had geleden, waaronder het mislopen van studiefinanciering. De rechter veroordeelde de Hogeschool om de studente binnen drie dagen na betekening van het vonnis in te schrijven en haar toegang tot het onderwijs te verlenen, met een dwangsom van € 50 per dag voor elke dag dat de Hogeschool in gebreke bleef. Daarnaast werd de Hogeschool veroordeeld tot betaling van € 2.685 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van de studente.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van onderwijsinstellingen bij de inschrijving van studenten en de rechtsbescherming die studenten hebben in gevallen van onrechtmatige daad of wanprestatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 2763705 \ KK EXPL 14-190
vonnis van: 3 maart 2014

vonnis in kort geding van de kantonrechter

I n z a k e

[eiseres],

wonende te [woonplaats],
eiseres,
nader te noemen [eiseres],
gemachtigde: mr. R. Verspaandonk,
t e g e n

de stichting STICHTING HOGESCHOOL VAN AMSTERDAM,

gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
nader te noemen Hogeschool van Amsterdam,
gemachtigde: mr. C.L. Koppenol.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 10 februari 2014, met producties, heeft [eiseres] een voorziening gevorderd.
Ter terechtzitting van 24 februari 2014 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiseres] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Hogeschool van Amsterdam is verschenen bij haar gemachtigde. Hogeschool van Amsterdam heeft op voorhand nog stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, Hogeschool van Amsterdam mede aan de hand van een overgelegde pleitaantekening. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald. De griffier heeft aantekeningen gemaakt die aan het dossier zijn toegevoegd.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de overgelegde bewijsstukken, wordt in dit geding het volgende tot uitgangspunt genomen:
1.1.
In het studiejaar 2013/2014 was [eiseres] van plan als eerstejaars de studie International Business and Management Studies (IBMS) bij Hogeschool van Amsterdam te volgen. Het betreft een studie met een numerus fixus.
1.2.
[eiseres] heeft daartoe contact gehad met de studentenadministratie van Hogeschool van Amsterdam.
1.3.
De inschrijving voor de studie via Studielink is niet gelukt.
1.4.
Op 23 september 2013 is via de studentenadministratie van Hogeschool van Amsterdam een inschrijving gedaan.
1.5.
Op 29 september 2013 heeft [eiseres] van de studieadviseur van de IBMS bericht gekregen dat ze welkom was bij de studie en is haar een schema voor de komende week toegezonden. Verder is [eiseres] uitgenodigd om bij de studieadviseur een uitgeprinte versie van een studieboek op te halen.
1.6.
Bij e-mail van 30 september 2013 is namens Hogeschool van Amsterdam door S. [naam] aan [eiseres] meegedeeld, voor zover hier van belang:

Tot mijn grote spijt moet ik je melden dat DUO je pas op 1 oktober kan inloten omdat de verificatie van je persoonsgegevens tijd heeft gekost. Door deze datum van 1 oktober zijn we genoodzaakt je aanmelding af te wijzen. Alle inschrijvingen moeten uiterlijk 30 september op orde zijn voor de september instroom (inclusief inloting, documenten en betaling.) Als we die datum overschrijden kost ons dat per student een paar duizend euro aan subsidie. (..)
1.7.
[eiseres] heeft op 2 oktober 2013 een bezwaar ingediend bij Hogeschool van Amsterdam. Het bezwaar is behandeld ter terechtzitting van 24 januari 2014 van de geschillenadviescommissie en deze heeft negatief geadviseerd. In het advies is vermeld, voor zover hier van belang:

Tijdens de mondelinge behandeling is door mevrouw [eiseres] een bij HvA niet bekende omstandigheid naar voren gebracht. De vertraging die bij DUO is ontstaan zou het gevolg zijn van een door HvA gemaakte fout. HvA zou mevrouw [eiseres] bij DUO als een hoofdfase student hebben aangemeld en niet als een propedeuse student voor een opleiding waarvoor een Numeris Fixus geldt. Deze mededeling van mevrouw [eiseres] vormde voor de HvA aanleiding uw commissie te verzoeken de verdere behandeling van deze zaak aan te houden teneinde HvA in de gelegenheid te stellen een en ander uit te zoeken.
Door mevrouw [naam] is gemeld dat door HvA geen fout is gemaakt. In studielink is voor mevrouw [eiseres] geen verzoek om inschrijving in een hoger leerjaar binnengekomen. Studielink wordt ook gebruikt door DUO. In studielink stond een verzoek om inschrijving voor de propedeuse (en dus voor de loting) en DUO was hiervan op de hoogte.
1.8.
Op 20 februari 2014 is het bezwaarschrift door het College van Bestuur ongegrond verklaard.

Vordering

2.
[eiseres] vordert dat Hogeschool van Amsterdam bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden om [eiseres] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis in te schrijven voor de opleiding IBMS en de toegang tot het bij die opleiding behorende onderwijs te verschaffen, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor ieder dagdeel dat Hogeschool van Amsterdam daarmee in gebreke blijft. Verder vordert [eiseres] veroordeling van Hogeschool van Amsterdam tot betaling van € 5.000,00 netto als schadevergoeding, alles met veroordeling van Hogeschool van Amsterdam in de kosten van dit geding.
[eiseres] stelt hiertoe, zakelijk weergegeven, dat Hogeschool van Amsterdam onrechtmatig heeft gehandeld door haar niet in te schrijven als student. Verder is sprake van wanprestatie nu de inschrijving door toedoen van het handelen van Hogeschool van Amsterdam niet kon worden ingeloot. Door een fout van een medewerkster van Hogeschool van Amsterdam bij het opgeven van de gegevens, is de inschrijving niet gelukt, hetgeen aan Hogeschool van Amsterdam is toe te rekenen. Door deze handelwijze van Hogeschool van Amsterdam heeft zij schade gelden, aldus [eiseres]. Deze bestaat eruit dat zij gedurende vijf maanden inkomen is misgelopen omdat zij in verband met haar studie korter is gaan werken. Ook is zij studiefinanciering vanaf september 2013 misgelopen van € 537,00 per maand.

Verweer

3.
Hogeschool van Amsterdam betwist de vorderingen van [eiseres] en voert allereerst aan dat de civiele rechter in dit geval niet bevoegd is van dit geschil kennis te nemen. Hogeschool van Amsterdam is gebonden aan de wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHV). De WHV regelt de rechtsbescherming van studenten. Tegen een besluit dat betrekking heeft op de inschrijving kan in beroep worden gegaan bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CHBO), waarbij ook een voorlopige voorziening getroffen kan worden. Verder bestrijdt Hogeschool van Amsterdam dat zij onrechtmatig heeft gehandeld, dan wel wanprestatie heeft gepleegd. Ten slotte betwist Hogeschool van Amsterdam de (hoogte van) de schade

Beoordeling

4.
Met betrekking tot de bevoegdheid geldt het volgende. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 821, nr. 3) van de Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enige andere wetten onder meer in verband met de verbetering van het bestuur bij de instellingen voor hoger onderwijs, de collegegeldsystematiek en de rechtspositie van studenten (versterking besturing), staat, voor zover relevant, vermeld:
"STUDENTEN HOOFDSTUK 4.
Rechtsbescherming 4.1
(...)
4.1.2. Externe procedure
College van beroep voor het hoger onderwijs
Naast de interne klachten- en geschillenprocedure is de externe rechtsgang een belangrijk onderdeel van de rechtsbescherming van de student. De externe rechter doet in tweede instantie uitspraak. Alle partijen zijn gebaat bij een transparante procedure bij één externe instantie die direct toegankelijk is, waaraan alle geschillen kunnen worden voorgelegd, dat wil zeggen op deze wet gebaseerde geschillen inclusief de geschillen waarover het college van beroep voor de examens een uitspraak heeft gedaan.
Na een positief advies van de Raad voor de Rechtspraak (2005) is ervoor gekozen dat in principe alle geschillen die zich afspelen tussen de student en de instelling worden voorgelegd aan het (bestaande) college van beroep voor het hoger onderwijs. De keuze voor dit college komt voort uit het feit dat studenten dit als laagdrempelig ervaren en het college in redelijk korte tijd een beslissing neemt. Er zijn dus goede ervaringen opgedaan met het college van beroep voor het hoger onderwijs.
(...)
Het college van beroep voor het hoger onderwijs is, zoals eerder gezegd, bevoegd een uitspraak te doen over alle geschillen op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of daarop gebaseerde regelingen die de relatie student-instelling betreffen. Dit is voor de positie van de student de meestbepalende wet. Voor andere geschillen is een andere rechter mogelijk bevoegd.
(...)
Burgerlijke rechter
De burgerlijke rechter blijft bevoegd in geschillen die civielrechtelijk van aard zijn (wanprestatie of onrechtmatige daad). Op grond van artikel 112 van de Grondwet geldt dat het een student of (het college van bestuur van) de instelling altijd vrij staat ervoor te kiezen een geschil aan de burgerlijke rechter voor te leggen. Ook als het een geschil is op grond van de WHW of daarop gebaseerde regelgeving. Vanzelfsprekend moet dat geschil dan wel privaatrechtelijk van aard zijn. Alleen dan is de burgerlijke rechter immers bevoegd.
(...)
Artikel 7.66. Bevoegdheid en procedure college van beroep voor het hoger onderwijs
Het eerste lid regelt de positie van het college van beroep voor het hoger onderwijs als onafhankelijke administratieve rechter die een oordeel geeft over het beroep van een student. Het college oordeelt in laatste instantie.
Als het gaat om onderwerpen die binnen het kader van deze wet tot een geschil leiden in de relatie student-instelling, is het college van beroep voor het hoger onderwijs bevoegd. Dit geldt voor zowel de openbare als de bijzondere instellingen. Op grond van artikel 112 van de Grondwet staat het een aanstaande student of student van een instelling vrij, als daaraan de voorkeur wordt gegeven, ervoor te kiezen de weg naar de burgerlijke rechter te bewandelen in plaats van de weg van het college van beroep voor het hoger onderwijs.(...)
Tegen deze achtergrond en gelet op hetgeen [eiseres] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, een onrechtmatige daad, dan wel wanprestatie, acht de kantonrechter zich bevoegd van de onderhavige vordering kennis te nemen. Daar komt nog bij dat [eiseres] ook schadevergoeding vordert, hetgeen tot bevoegdheid van de kantonrechter leidt. Dat ook in de bestuursrechtelijke procedure een voorlopige voorziening mogelijk is en schadevergoeding kan worden verzocht, zoals namens Hogeschool van Amsterdam ter zitting is betoogd, staat aan het voorgaande niet in de weg. Het onbevoegdheidsverweer van Hogeschool van Amsterdam wordt derhalve verworpen.
5.
In dit kort geding dient vervolgens te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
6.
Op grond van de overgelegde stukken is door [eiseres] voldoende aannemelijk gemaakt dat bij de inschrijving door Hogeschool van Amsterdam in september 2013 naar Studielink een fout is gemaakt. Uit het door [eiseres] overgelegde formulier blijkt ondubbelzinnig dat is verzuimd om aan te geven dat [eiseres] een eerstejaars student was. Onbestreden is gebleven dat dit de reden is geweest waarom bij DUO de inschrijving van [eiseres] niet heeft plaatsgevonden en uiteindelijk Hogeschool van Amsterdam niet heeft ingestemd met inschrijving van [eiseres], hetgeen nog is bevestigd door een mededeling van de zijde van DUO. Dat de fout niet door Hogeschool van Amsterdam is gemaakt, zoals namens haar ter terechtzitting nog naar voren is gebracht, zodat het haar niet kan worden verweten, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Door Hogeschool van Amsterdam is ter terechtzitting slechts volstaan met de mededeling dat de betrokken werknemer aan de gemachtigde van Hogeschool van Amsterdam heeft gezegd dat zij geen fout heeft gemaakt, hetgeen ook zo is weergegeven in het advies van de geschillencommissie, maar dat wordt weerlegd door het door [eiseres] overgelegde formulier. Door Hogeschool van Amsterdam is voor het overige geen toelichting, dan wel afdoende uitleg gegeven over deze discrepantie. Daarmee is te verwachten dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat bij de inschrijving van [eiseres] de fout door Hogeschool van Amsterdam is gemaakt, hetgeen als een tekortkoming kan worden aangemerkt.
7.
Van Hogeschool van Amsterdam mag verwacht worden dat zij deze fout herstelt, hetgeen bereikt kan worden door [eiseres] zo spoedig mogelijk in te schrijven en ervoor te zorgen dat [eiseres] het onderwijs kan volgen, in het bijzonder ook dat zij kan deelnemen aan tentamens. Door [eiseres] is ter terechtzitting verklaard dat zij gedurende enige tijd na 1 oktober 2013 de colleges heeft gevolgd totdat de procedure is begonnen, zodat realistisch is om te verwachten dat inschrijving op dit moment [eiseres] nog voldoende mogelijkheden biedt om in dit stadium van het studiejaar in te stromen. De gevorderde dwangsom wordt als na te melden gematigd en gemaximeerd.
8.
Met betrekking tot de gevorderde schade geldt dat onbestreden is gebleven dat [eiseres] door de fout gelopen inschrijving studiefinanciering is misgelopen. Dat [eiseres] echter over de maand september 2013 al aanspraak had kunnen hebben op studiefinanciering en dit door toedoen van Hogeschool van Amsterdam niet is verstrekt, is niet aannemelijk geworden. De fout is immers eind september 2013 gemaakt en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet zonder meer worden aangenomen dat [eiseres] in die maand al studiefinanciering had gekregen. Vanaf oktober 2013 geldt dit echter wel, zodat Hogeschool van Amsterdam gehouden is deze schade aan haar te vergoeden. Dit geldt temeer nu [eiseres] immers ook collegegeld zal moeten betalen. De hoogte van de door [eiseres] te ontvangen studiefinanciering van € 537,00 is door Hogeschool van Amsterdam niet bestreden, zodat vanaf oktober 2013 tot en met februari 2014,
€ 2.685,00 aan schade toewijsbaar is.
9.
Voor toewijzing van een hoger schadebedrag is door [eiseres] onvoldoende gesteld. Dat [eiseres] minder is gaan werken mag zo zijn, maar dat kan niet als schade worden aangemerkt die verband houdt met de foute inschrijving van Hogeschool van Amsterdam. Indien de inschrijving goed was gegaan had [eiseres] immers ook niet fulltime kunnen werken, zodat de verminderde inkomsten geen verband houdt met de verweten gedraging van Hogeschool van Amsterdam. Voor de kosten van rechtsbijstand naast een proceskostenveroordeling is geen aanleiding. Uit de overgelegde stukken blijkt niet van een eigen bijdrage.
10.
Hogeschool van Amsterdam dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt Hogeschool van Amsterdam om [eiseres] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis in te schrijven voor de opleiding IBMS en de toegang tot het bij die opleiding behorende onderwijs te verschaffen, op verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag voor iedere dag dat Hogeschool van Amsterdam nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 5.000,00;
veroordeelt Hogeschool van Amsterdam tot betaling aan [eiseres] van € 2.685,00 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 10 februari 2014 tot aan de dag van voldoening
veroordeelt Hogeschool van Amsterdam in de proceskosten, gevallen aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 556,06 waarvan te betalen:
€ 77,00 aan [eiseres] voor het griffierecht;
€ 400,00 aan [eiseres] voor salaris gemachtigde;
€ 101,06 aan de griffier van de rechtbank te Amsterdam voor het door de deurwaarder uitgebrachte exploot van dagvaarding;
------------
€ 576,06 in totaal
één en ander, voor zover van toepassing, inclusief BTW;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.