ECLI:NL:RBAMS:2014:9181

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
9 januari 2015
Zaaknummer
118.2014
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter in een arbeidszaak

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter, mr. G.C. Boot, in een arbeidsrechtelijke procedure. De wraking is gebaseerd op de stelling dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt door tijdens de zitting te verklaren dat het niet aan de werkgever is om te beoordelen of een werknemer ziek is. Verzoekster meent dat deze uitspraak impliceert dat de rechter al een oordeel heeft gevormd over haar handelen, wat haar recht op een eerlijke behandeling zou schaden. Daarnaast heeft de rechter geweigerd om bepaalde vragen te stellen die door de gemachtigde van verzoekster waren voorgesteld, wat volgens verzoekster ook bijdraagt aan de schijn van partijdigheid.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de rechter niet onpartijdig is en dat de door verzoekster geformuleerde voorwaarden voor de behandeling van het wrakingsverzoek misbruik van recht zijn. De rechtbank stelt vast dat de rechter op de zitting een juridisch kader heeft geschetst en dat dit hem vrijstaat, zelfs als dit een voorlopig juridisch inzicht inhoudt. De rechtbank concludeert dat er geen objectief gerechtvaardigde aanwijzingen zijn voor de vrees dat de rechter vooringenomen is. Het verzoek tot wraking wordt afgewezen en de rechtbank bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beschikking op het op 22 april 2014 mondeling gedane en onder rekestnummer
HA RK 118.2014 ingeschreven verzoek van:
[naam1]
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
gemachtigde: [naam2]
welk verzoek strekt tot wraking van mr. G.C. Boot, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- Het proces-verbaal van de zitting d.d. 22 april 2014;
- De schriftelijke reactie van de rechter d.d. 23 april 2014;
- De fax van verzoekster van 24 april 2014 inhoudende “pleitnotitie, tevens (voorwaardelijke) wraking voorzitter wrakingskamer bij voorbaat”;
- De e-mail van verzoekster van 24 april 2014;
- De fax van verzoekster van 25 april 2014 inhoudende “aanvulling pleitnotitie, houdende mailbericht Koenen 24 april 2014, tevens houdende 5e voorwaarde ter voorkoming wraking voorzitter wrakingskamer bij voorbaat”.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
De griffier van de wrakingskamer heeft de gemachtigde van verzoekster (hierna: de gemachtigde) op 23 april 2014 bij gewone brief (tevens verzonden per fax en e-mail) opgeroepen om bij de zitting aanwezig te zijn. In deze oproeping is vermeld: “U heeft in het zojuist met mij gevoerde telefoongesprek meegedeeld dat u bij een mondelinge behandeling die binnen twee weken na heden zal plaatsvinden, wegens gezondheidsredenen niet aanwezig kunt zijn. Een wrakingsverzoek dient echter in beginsel op zo kort mogelijke termijn te worden gepland. Namens de voorzitter van de wrakingskamer deel ik u dan ook mede dat met de door u aangevoerde reden geen rekening wordt gehouden. U kunt zich op de zitting laten vervangen. Ik ga er van uit dat u uw cliënte, [naam1] te Amsterdam tijdig van de mondelinge behandeling op de hoogte zult stellen. Zekerheidshalve stel ik uw cliënte zelf ook nog op de hoogte van de zitting’’.
De gemachtigde heeft in de fax van 24 april 2014 laten weten dat hij wegens gezondheidsklachten gedurende twee weken niet in staat is een zitting bij te wonen.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 april 2014 in aanwezigheid van de rechter. Na afloop van de zitting is direct mondeling uitspraak gedaan.
De uitspraak is door de griffier van de wrakingskamer na afloop van de mondelinge behandeling direct per gewone post, e-mail en fax aan de gemachtigde meegedeeld.
Deze beschikking is de schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak.

1.De feiten

a: Bij de rechtbank, sector kanton, locatie Amsterdam, is in behandeling een zaak met zaaknummer 2902948 / KK EXPL 14-544 waarbij verzoekster gedaagde partij is.
b: Op 22 april 2014 is de rechter overgegaan tot het houden van een mondelinge behandeling in deze zaak.
c: In deze zaak heeft de wederpartij van verzoekster zich op het standpunt gesteld dat het hem door verzoekster op 21 en 22 januari 2014 verleende ontslag op staande voet nietig is, omdat hij sinds 19 december 2013 arbeidsongeschikt is.
d: Volgens het proces-verbaal van de zitting heeft de gemachtigde aangevoerd dat bij verzoekster twijfel is gerezen over de arbeidsongeschiktheid van haar wederpartij, in ieder geval na 12 januari 2014.
e: De rechter heeft vervolgens aan partijen voorgehouden dat het systeem bij een ziekmelding inhoudt dat indien een werkgever zich niet in de ziekmelding kan vinden, hij een bedrijfsarts kan verzoeken een onderzoek in te stellen. Als de werkgever het niet met het oordeel van de bedrijfsarts eens is, kan hij een deskundigenoordeel vragen bij het UWV. Het is niet aan de werkgever om te beoordelen of een werknemer wel of niet ziek is.
f: De gemachtigde heeft vervolgens verklaard “U heeft al een oordeel voordat u mij gehoord heeft”.
g: De rechter heeft hierna aan partijen voorgehouden wat volgens vaste rechtspraak de procesgang gedurende de eerste twee jaren van arbeidsongeschiktheid is. De rechter heeft de gemachtigde de gelegenheid gegeven om gedurende 20 minuten het woord te voeren zonder dat hij in de reden zou worden gevallen.
h: Nadat de gemachtigde het woord had gevoerd aan de hand van zijn pleitnota, en na enig debat tussen de gemachtigde en de gemachtigde van de wederpartij van verzoekster, heeft de rechter het woord genomen. De rechter heeft aan partijen mee-deeld welke verplichtingen een werkgever heeft met betrekking tot het doorbetalen van loon in het geval een werknemer ziek is, dat volgens vaste jurisprudentie een werknemer niet zomaar op staande voet kan worden ontslagen en dat het oordeel over de ziekte van een werknemer niet bij de werkgever ligt maar bij een arbodienst.
i: Hierna heeft de gemachtigde tegen de rechter gezegd dat deze een onderzoeksplicht heeft en heeft hij de rechter verzocht de vragen zoals vermeld in zijn pleitnota aan de wederpartij van verzoekster te stellen. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de rechter deze vragen niet aan de wederpartij van verzoekster heeft gesteld. De gemachtigde van verzoekster heeft om een korte schorsing verzocht waarna hij de rechter heeft gewraakt.

2.Het eerste verzoek en de gronden daarvan

2.1
Volgens verzoekster heeft de rechter de schijn van vooringenomenheid gewekt door op de zitting te verklaren dat het niet aan de werkgever is om te beoordelen of een werknemer wel of niet ziek is. Daarin ligt het oordeel besloten dat verzoekster alvorens tot het ontslag over te gaan, de ziekte van de wederpartij had dienen te laten onderzoeken, door de bedrijfsarts of het UWV. Daarmee heeft de rechter te kennen gegeven van mening te zijn dat verzoekster fout heeft gehandeld.
2.2
Voorts heeft verzoekster gesteld dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt door zijn weigering bepaalde door haar gemachtigde in de pleitnota voorgestelde vragen te stellen aan haar wederpartij. Deze vragen acht verzoekster van belang omdat uit de beantwoording daarvan kan blijken dat haar wederpartij zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog. De rechter heeft kennelijk zijn oordeel al gevormd en heeft daarom geen nader onderzoek willen doen naar volgens verzoekster relevante feiten en omstandigheden, waaruit kan blijken dat haar wederpartij ten onrechte nog als arbeidsongeschikt wordt aangemerkt.
3. Het tweede (tevens voorwaardelijke) verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer en de gronden daarvan.
3.1
Verzoekster heeft bij fax van 24 april 2014 (hierna ook: de pleitnota) bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de wrakingskamer om geen uitstel te verlenen wegens de medische beperkingen van haar gemachtigde.
3.2
Verzoekster heeft in zijn pleitnota vervolgens een viertal voorwaarden geformuleerd waaraan de behandeling van het wrakingsverzoek diende te voldoen, en, indien de wrakingskamer niet aan die voorwaarden voldoet, de voorzitter van de wrakingskamer bij voorbaat gewraakt. Bij e-mail van 24 april 2014 heeft verzoekster daar nog een 5e voorwaarde aan toegevoegd. Deze voorwaarden houden kort gezegd in:
-1 dat aan de rechter op voorhand om een uitgebreide reactie wordt verzocht waarin hij antwoord geeft op een aantal in de pleitnota geformuleerde vragen, bij gebreke waarvan de zitting moet worden aangehouden,
-2 dat de pleitnota aan de rechter wordt doorgeleid en dat daarvan ter zitting melding wordt gedaan,
-3 dat de voorzitter bevestigt dat het volledige procesdossier ter zitting aanwezig is,
-4 dat de voorzitter de griffier verzoekt akte te nemen van al hetgeen met betrekking tot wraking ter zitting voorvalt en dat de griffier dit verzoek honoreert,
-5 dat de voorzitter aan de rechter de e-mail van 24 april 2014 voorhoudt ter inhoudelijke reactie op de daarin onder punt A t/m E geformuleerde klachten.

4.De reactie van de rechter

4.1
De rechter heeft bestreden dat hij de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
4.2
Uit de stukken en de reactie van de gemachtigde op de zitting bleek dat verzoekster voorafgaand aan het ontslag op staande voet geen arbodienst of bedrijfsarts had ingeschakeld teneinde de ziekte te laten beoordelen. In het licht daarvan heeft de rechter daarover op de zitting opmerkingen gemaakt.
4.3.
De door de gemachtigde voorgestelde vragen waren in de ogen van de rechter niet relevant. Die vragen gaan over al dan niet verrichte werkzaamheden in de privé sfeer en de rechter komt in deze zaak geen oordeel toe over de mate van arbeidsongeschiktheid voor het verrichten van de werkzaamheden in de uitvoering van de functie bij verzoekster. Daar komt nog bij dat de bedrijfsarts heeft geoordeeld dat er sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid vanaf 19 december 2013. De rechter is daarom niet ingegaan op het verzoek tot het stellen van deze vragen.

5.De beoordeling

5.1
De rechtbank stelt vast dat niet aan de door verzoekster gestelde voorwaarden is voldaan, zodat het ervoor gehouden moet worden dat verzoekster een verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer heeft gedaan.
5.2
De rechtbank kan een verzoek om wraking buiten behandeling laten indien sprake is van misbruik van recht. Dat is hier het geval.
Het is niet aan verzoekster om vooraf voorwaarden te stellen ten aanzien van de wijze van behandeling van haar wrakingsverzoek en om in dat kader op straffe van hernieuwde wraking te eisen dat bepaalde vragen worden gesteld en dat de gewraakte rechter wordt gehouden antwoord te geven, dan wel te reageren op een groot aantal vooraf geformuleerde vragen en klachten. Tegen die achtergrond kunnen de door verzoekster geformuleerde voorwaarden in samenhang met het daaraan verbonden reeds bij voorbaat gedane voorwaardelijke wrakingsverzoek niet anders worden begrepen dan dat zij ertoe strekken de behandeling van het wrakingsverzoek onmogelijk te maken indien niet wordt voldaan aan de wensen en verlangens van verzoekster. Aldus is het bij voorbaat jegens de voorzitter van de wrakingskamer ingediende voorwaardelijke wrakingsverzoek evident ongegrond en strekt het slechts ertoe de inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek jegens de rechter te belemmeren of onmogelijk te maken. Dat is misbruik van recht. Het wrakingsverzoek jegens de voorzitter wordt om die reden niet in behandeling genomen.
5.3
Daarmee wordt toegekomen aan de beoordeling van het verzoek de rechter te wraken. Op grond van het bepaalde in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dient in een wrakingprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoekster daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.4
De rechtbank gaat uit van de gang van zaken tijdens de zitting , zoals beschreven is in het proces-verbaal; verzoekster heeft tegen die vastlegging ook geen bezwaar gemaakt. Uit dat proces-verbaal blijkt dat de rechter op de zitting een juridisch kader heeft geschetst. Dat staat hem vrij, zelfs als dat een voorlopig juridisch inzicht zou inhouden. Aldus wordt immers een debat geïnitieerd waarin partijen vervolgens hun standpunten nader kunnen preciseren. Dat de rechter dit ook heeft bedoeld, blijkt uit zijn toelichting. Het was hem immers opgevallen dat verzoekster ondanks het niet volgen van de juridische procedures, zich aanvankelijk wel sociaal jegens haar wederpartij had opgesteld. De rechter was van plan dit nog aan de orde te stellen, maar is daar vanwege de wraking niet meer aan toegekomen. Uit deze gang van zaken noch uit de opmerking van de rechter dat het niet aan de werkgever is om te beoordelen of een werknemer wel of niet ziek is, kan worden afgeleid dat de rechter niet (meer) onpartijdig zou zijn.
5.5
De tweede vraag die in dit wrakingsverzoek aan de orde wordt gesteld is of sprake is van objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid dan wel van vooringenomenheid doordat de rechter heeft besloten niet in te gaan op het verzoek tot het stellen van de vragen. Voorop staat dat een rechter de gang van zaken tijdens een zitting bepaalt. De afweging die de rechter heeft gemaakt en de daarop gebaseerde beslissing behoren in beginsel tot het rechterlijk domein. Slechts indien de wijze waarop de rechter de zaak behandelt en de door hem genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, kan aanleiding bestaan om bij de rechter een vooringenomenheid te vermoeden. Naar het oordeel van de rechtbank getuigt voormelde gang van zaken op de zitting en de genomen beslissing daarvan niet, zeker niet gelet op de toelichting die de rechter in zijn reactie nog heeft gegeven over het ontbreken van ieder belang bij de vragen. Dat neemt niet weg dat verzoekster die vragen zelf had kunnen stellen aan haar wederpartij. Niet gebleken is dat zij de rechter om gelegenheid daartoe heeft verzocht. Er is dus geen zwaarwegende, objectief gerechtvaardigde aanwijzing voor de vrees dat de rechter vooringenomen is of dat het hem aan onpartijdigheid zou ontbreken.
5.6
De slotsom is dat de gronden voor wraking niet bestaan zodat het verzoek wordt afgewezen. Omdat verzoekster, zoals hiervoor is overwogen ten aanzien van het tegen de voorzitter van de wrakingskamer gerichte verzoek, het middel van wraking heeft misbruikt zal de rechtbank bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen.
Aldus gegeven door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, mrs. C.W. Bianchi en A.W.H. Vink, leden, in tegenwoordigheid van de griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2014.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.