ECLI:NL:RBAMS:2014:9153

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
6 januari 2015
Zaaknummer
13-2168
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van hulp bij het huishouden en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door dr.mr. M.F. Vermaat, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.C. Smit, over de toekenning van hulp bij het huishouden. Eiseres had aanvankelijk 1:30 uur hulp per week toegekend gekregen, maar verweerder heeft dit verlaagd naar 1:15 uur per week op basis van gewijzigde beleidsregels. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van haar bezwaar door verweerder. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 12 februari 2014 heeft verweerder aangegeven dat er geen nadere onderbouwing voor de verlaging van de normtijd kon worden gegeven, en dat eiseres alsnog in aanmerking zou komen voor 1:30 uur per week. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen belang meer had bij een inhoudelijk oordeel over de toelaatbaarheid van de verlaging, omdat verweerder haar al tegemoet was gekomen. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat het advies van de medisch adviseur, dat ten grondslag lag aan de beslissing van verweerder, zorgvuldig en objectief was opgesteld.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de indicatie voor hulp bij het huishouden betreft, en bepaald dat eiseres recht heeft op 1:30 uur hulp per week over de periode van 5 juli 2013 tot en met 29 juli 2017. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en is het betaalde griffierecht vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/2168

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2014 in de zaak tussen

[eiseres],te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: dr.mr. M.F. Vermaat),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder
(gemachtigde: mr. J.C. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor de periode van 30 oktober 2012 tot en met
29 juli 2017 voor 1:15 uur per week hulp bij het huishouden toegekend. Verweerder heeft voorts eiseres gedurende een overgangstermijn van drie maanden 1:30 uur hulp per week toegekend.
Bij besluit van 5 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 12 februari 2014. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Tevens waren ter zitting aanwezig [betrokkene] respectievelijk de zoon en dochter van eiseres. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. De rechtbank heeft bij beslissing van 19 februari 2014 het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Vervolgens heeft de rechtbank deze zaak ter zitting van de meervoudige kamer van
13 november 2014 behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Bij besluit van 9 augustus 2011 heeft verweerder eiseres met ingang van
9 augustus 2011 voor de duur van een jaar geïndiceerd voor 3:00 uur per week hulp bij het huishouden, klasse 2, en aansluitend voor 1:30 uur per week, klasse 1, voor de periode van 9 augustus 2012 tot en met 8 augustus 2016.
1.2.
Vanwege een wijziging van de beleidsregels Hulp bij het huishouden per 1 januari 2012, heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiseres over de periode van 30 juli 2012 tot en met 29 oktober 2012 bij wijze van overgangsregeling 1:30 uur per week hulp bij het huishouden toegekend en van 30 oktober 2012 tot en met 29 juli 2017 1:15 uur hulp bij het huishouden per week toegekend. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de MO-zaak op 3 januari 2013 verweerder geadviseerd om de indicatie van 1:15 uur per week voor gedeeltelijke overname van zwaar huishoudelijk werk in stand te laten en eiseres als overgangstermijn voor drie maanden alsnog een indicatie voor 3:00 uur per week toe te kennen in plaats van 1:30 per week.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard voor wat betreft de overgangsperiode van drie maanden, omdat verweerder in het primaire besluit is uitgegaan van onjuiste informatie. Daarvoor in de plaats heeft verweerder eiseres alsnog met ingang van 5 april 2013 voor de duur van drie maanden 3:00 uur per week toegekend. Verweerder heeft de daarna van 5 juli 2013 tot en met 29 juli 2017 toegekende indicatie van 1:15 uur per week gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe overwogen dat vanwege een aanscherping van de beheersing van de kosten is beoordeeld welke normtijd nog passend is om te voldoen aan de compensatieplicht en vervolgens deze normtijden zijn aangepast. De gehanteerde normtijd van 1:15 uur per week heeft verweerder als passend aangemerkt.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt dat zij met een standaard normtijd van 1:15 uur week voor hulp bij het huishouden - in het licht van artikel 4 van de Wmo - voldoende wordt gecompenseerd in haar beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Verweerder heeft evenmin inzichtelijk gemaakt waarop de aanpassing van de normtijd is gebaseerd.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting van 13 november 2014 is teruggekomen van het bestreden besluit. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres vanaf 5 juli 2013 alsnog in aanmerking komt voor 1:30 uur per week voor hulp bij het huishouden, omdat geen nadere onderbouwing is te geven voor de verlaging van de normtijd. Het beroep is reeds hierom gegrond. Eiseres heeft betoogd dat zij toch belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroepsgrond over de toelaatbaarheid van de korting op de normtijden. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Nu verweerder eiseres op dit punt is tegemoetgekomen, heeft eiseres geen belang meer bij een inhoudelijk oordeel over deze beroepsgrond. Zij kan daardoor rechtens immers niet in een betere positie geraken. Het hebben van een principieel belang of het belang bij de rechtsvorming in het algemeen is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar betoog dat het belang bij een inhoudelijk oordeel over het aan het bestreden besluit ten grondslag liggend beleid is gelegen in toekomstige indicaties. Dat betreft een onzekere toekomstige gebeurtenis. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de huidige indicatie is afgegeven tot en met 29 juli 2017 en de Wmo in 2015 zal worden hervormd.
5. Eiseres heeft in beroep voorts aangevoerd dat zij in aanmerking dient te komen voor volledige overname van het zwaar huishoudelijk werk. Zij heeft betoogd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij de helft van het zwaar huishoudelijk werk zelf kan doen. Verweerder merkt in algemene zin op dat beweging heilzaam is voor overgewicht en psychische klachten, maar niet duidelijk is hoe deze opmerking moet worden opgevat.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiseres de MO-zaak heeft verzocht om een herbeoordeling in verband met de gestelde wijziging in de medische situatie van eiseres. De herbeoordeling is vastgelegd in het adviesrapport van 3 januari 2013, dat is gebaseerd op een heronderzoek verricht door een medisch adviseur en een indicatie adviseur. De onderzoeksactiviteiten hebben volgens het rapport bestaan uit telefonisch contact met de dochter van eiseres op 28 december 2012, het opvragen van medische informatie bij de huisarts [naam] en dossieronderzoek. Uit het advies van de MO-zaak van 3 januari 2013 volgt dat eiseres vanwege artrose in knieën en bekken beperkt is in het hurken, knielen en werk op verhoging/trapjes. Vanwege de lokalisatie in de gewrichten aan de duimbasis beiderzijds is eiseres eveneens beperkt in hard knijpen, wringen, schrobben en boenen. Eiseres is volgens het advies niet beperkt in tillen, bukken, staan en het heffen van de armen. Eiseres wordt geacht in staat te zijn tot stofzuigen, bed verschonen, vloeren dweilen met een mop of ander wringingsmechanisme, het schoonmaakwerk op sta hoogte en het werk dat bukkend gedaan kan worden, zoals het reinigen van sanitair. Er is een indicatie voor het gedeeltelijk overnemen van zwaar huishoudelijk werk. Op verzoek van verweerder, naar aanleiding van een reactie van eiseres, heeft de MO-zaak het rapport toegelicht in de brief van 12 maart 2013.
De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit is gebaseerd op het advies van de MO-zaak. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat een besluit dat berust op het advies van een medisch adviseur, zodanig inzichtelijk gemotiveerd dient te zijn dat de belanghebbende zich daartegen gericht teweer kan stellen. Dit betekent dat duidelijk moet zijn op grond van welke vormen van onderzoek en op basis van welke gegevens de adviseur tot zijn bevindingen is gekomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 25 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694). Is hieraan voldaan, dan mag verweerder in beginsel van een deskundigenadvies van de MO-zaak uitgaan.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is het advies van 3 januari 2013 voor wat betreft de gedeeltelijke overname van zwaar huishoudelijk werk op objectieve wijze, inzichtelijk en zorgvuldig opgesteld en inhoudelijk concludent. Niet gebleken is dat het advies onjuiste feiten bevat wat betreft de medische situatie van eiseres. Ook anderszins geeft het advies door de wijze waarop dat is opgesteld geen aanleiding te twijfelen over de juistheid van de daarin verwoorde conclusie dat eiseres in staat wordt geacht een deel van het zwaar huishoudelijk werk te verrichten. Niet is gebleken dat niet alle voorhanden zijnde informatie bij de beoordeling is betrokken. Daarnaast is medische informatie opgevraagd bij de huisarts van eiseres en heeft er telefonisch contact plaatsgevonden met de dochter van eiseres. Eiseres heeft hiertegenover het advies onvoldoende betwist. De verklaring van de huisarts dat bij eiseres sprake is van toename van de artrose, kan niet afdoen aan de juistheid en volledigheid van het advies. Uit het advies blijkt immers dat de verergering van artrose is betrokken bij de totstandkoming van het advies. De omstandigheid dat de MO-zaak hieraan een ander gewicht heeft toegekend dan eiseres wenst, maakt niet dat het advies onjuist is. Wat betreft de overweging in het advies dat het van belang is dat eiseres zoveel mogelijk in beweging dient te blijven, heeft verweerder ter zitting van 12 februari 2014 toegelicht dat deze opmerking enkel aanvullend is gemaakt en niet doorslaggevend is geweest voor de vaststelling dat de helft van de normtijd wordt toegekend en dat deze is niet bedoeld in die zin dat meer hulp anti-revaliderend zou werken. De rechtbank acht deze toelichting toereikend.
9. Het beroep is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover daarin de indicatie voor hulp bij het huishouden over de periode van 5 juli 2013 tot en met 29 juli 2017 is vastgesteld op 1:15 uur per week. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat eiseres over de periode van 5 juli 2013 tot en met 29 juli 2017 in aanmerking komt voor 1:30 uur per week hulp bij het huishouden.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.217,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). Voor zover aan eiseres een toevoeging is verleend moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover eiseres over de periode van 5 juli 2013 tot en met 29 juli 2017 is geïndiceerd voor 1:15 uur hulp bij het huishouden per week;
  • bepaalt dat eiseres over de periode van 5 juli 2013 tot en met 29 juli 2017 in aanmerking komt voor 1:30 uur per week hulp bij het huishouden;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.217,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, voorzitter, en mr. A.A. Spoel en
mr. C. Bakker, leden, in aanwezigheid van mr. A. El Markai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.
de griffier
de rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.