In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De verdachte had op 4 april 2013 te Amsterdam, op het Bos en Lommerplein, een tas van een slachtoffer weggenomen, waarbij hij het slachtoffer met kracht had geduwd, waardoor deze ten val kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gebruik van een dienstwapen door de politie bij de aanhouding van de verdachte in strijd was met artikel 7 van de ambtsinstructie, omdat er geen sprake was van een misdrijf dat gericht was tegen de lichamelijke integriteit. Dit vormverzuim, zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, heeft geleid tot strafvermindering voor de verdachte. De rechtbank oordeelde dat het vuurwapengebruik onrechtmatig was, aangezien de verdachte niet gewapend was en het geweld dat hij gebruikte als relatief licht werd beschouwd. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte tot een jeugddetentie van tien maanden zou worden veroordeeld, maar de rechtbank besloot tot een lagere straf, rekening houdend met het gepleegde verzuim. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot vijf maanden jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en werd de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast. De rechtbank benadrukte dat de beslissing tot vervolging aan het Openbaar Ministerie is voorbehouden, maar dat in dit geval de schending van de ambtsinstructie een ernstig verzuim opleverde dat niet hersteld kon worden.