Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 augustus 2013, met de daarin genoemde stukken
- de akte uitlating enquête van Noordersluis
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 31 oktober en 1 november 2013, met de daarin genoemde stukken waaronder het rapport van SKH van 16 oktober 2013
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 3 en 10 februari 2014, met de daarin genoemde stukken
- het proces-verbaal van tegenverhoor van 12 februari 2014
- de akte houdende overlegging producties van Achmea, met producties,
- het proces-verbaal voortzetting van tegenverhoor van 16 mei 2014, met de daarin genoemde stukken
- de conclusie na getuigenverhoor van Noordersluis
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van Achmea
- het proces-verbaal van pleidooi van 18 november 2014.
2.De verdere beoordeling
goedgekeurdetegels een verschil in dikte op de rand en dikte op 10 centimeter van de rand van maximaal 0,53 mm is gemeten, zegt immers niets over het verschil in dikte op die plaatsten bij
afgekeurdetegels. Er is dus geen grond om aan te nemen dat ook de door NLR onderzochte – afgekeurde – tegels aan de rand maximaal 0,53 mm dikker waren dan op de meetlocaties 10 cm van de rand. De rechtbank acht het, met Noordersluis, aannemelijker dat het verschil bij afgekeurde tegels groter is geweest dan die 0,53 mm, zodat ook die tegels aan de rand dikker zijn geweest dan het maximum van 40 mm en dus terecht zijn afgekeurd.
€ 24.842,20 heeft uitgekeerd, dat op haar vordering tweemaal het eigen risico van
€ 2.500,00 in mindering moet worden gebracht en dat over het schadebedrag geen BTW verschuldigd is. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft zij haar rentevordering beperkt tot de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW. Bij antwoordconclusie na getuigenverhoor heeft Achmea aangevoerd dat zij andere bedragen aan de gemeente Lelystad heeft betaald: zij zou bedragen van € 26.11,00 en € 23.074,00 hebben uitgekeerd, zodat die bedragen – vermeerderd met € 5.000,00 aan eigen risico op de vordering in mindering zouden moeten worden gebracht. De rechtbank overweegt als volgt. Noordersluis heeft haar eis kort voor de comparitie van partijen van 2 juli 2013 verminderd. Achmea heeft echter niet eerder dan bij antwoordconclusie na enquête van 23 juli 2014 gesteld dat weer andere bedragen zijn betaald dan zij aanvankelijk in de conclusie van antwoord heeft genoemd en dan door Noordersluis zijn erkend. Achmea heeft van de door haar laatstelijk gestelde bedragen geen onderbouwende stukken overgelegd. Dit had, mede gelet op de andere bedragen die zij bij antwoord had genoemd en de weer andere bedragen die door Noordersluis zijn erkend, wel op haar weg gelegen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de stellingen van Achmea over door haar gedane betalingen onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank zal deze stellingen derhalve passeren. Aan bewijslevering komt de rechtbank om die reden niet toe. De – na vermindering van eis – gevorderde hoofdsom van € 254.902,00 is derhalve toewijsbaar.
€ 15.000,00(7,5 punten × tarief € 2.000,00)