ECLI:NL:RBAMS:2014:9043

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 december 2014
Publicatiedatum
30 december 2014
Zaaknummer
C-13-532279 - HA ZA 12-1503
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitkering onder verzekering wegens waterschade aan spaanplaat tegels

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Bouwbedrijf Noordersluis B.V. en de naamloze vennootschap Achmea Schadeverzekeringen N.V. De zaak betreft een vordering tot uitkering onder een verzekering voor waterschade aan spaanplaat tegels, die het gevolg was van lekkages in augustus en december 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat Noordersluis voldoende bewijs heeft geleverd van de omvang van de schade, die bestond uit vervangingen van vloerdelen die door de lekkages onbruikbaar waren geworden. Achmea heeft betwist dat de schade zo omvangrijk was als door Noordersluis werd geclaimd, maar de rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen en de overgelegde rapporten voldoende steun boden voor de claims van Noordersluis. De rechtbank heeft de vordering van Noordersluis toegewezen en Achmea veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 254.902,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van Noordersluis begroot op € 18.697,17. Achmea is als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Fehmers, rechter, en is openbaar uitgesproken op 31 december 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/532279 / HA ZA 12-1503
Vonnis van 31 december 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWBEDRIJF NOORDERSLUIS B.V.,
gevestigd te Lelystad,
eiseres,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. T.J. Dorhout Mees te Zwolle.
Partijen zullen hierna Noordersluis en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 augustus 2013, met de daarin genoemde stukken
  • de akte uitlating enquête van Noordersluis
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 31 oktober en 1 november 2013, met de daarin genoemde stukken waaronder het rapport van SKH van 16 oktober 2013
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 3 en 10 februari 2014, met de daarin genoemde stukken
  • het proces-verbaal van tegenverhoor van 12 februari 2014
  • de akte houdende overlegging producties van Achmea, met producties,
  • het proces-verbaal voortzetting van tegenverhoor van 16 mei 2014, met de daarin genoemde stukken
  • de conclusie na getuigenverhoor van Noordersluis
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor van Achmea
  • het proces-verbaal van pleidooi van 18 november 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 14 augustus 2013 (hierna: het tussenvonnis) is Noordersluis opgedragen te bewijzen dat de door Noordersluis geclaimde schade bestaat uit vervangen vloerdelen die ten gevolge van de lekkages in augustus en december 2010 dusdanig waren beschadigd dat deze niet meer voor hergebruik geschikt waren.
2.2.
Door Noordersluis is een rapport van SKH van 16 oktober 2013 in het geding gebracht (hierna: het SKH-rapport).
2.3.
In opdracht van Achmea heeft National Aerospace laboratory NLR (hierna: NLR) onderzoek verricht naar een 7 afgekeurde vloerdelen. Het rapport van 25 maart 2011 (hierna: het NLR-rapport) is door Noordersluis bij dagvaarding in het geding gebracht.
2.4.
Als getuigen zijn – aan de zijde van Noordersluis – gehoord:
- [getuigen 1],
- [getuigen 2],
- [getuigen 3],
- [getuigen 4],
- [getuigen 5],
- [getuigen 6],
In tegenverhoor zijn – aan de zijde van Achmea – als getuigen gehoord:
- [getuigen 7],
- [getuigen 8],
- [getuigen 3] (nogmaals),
- [getuigen 9].
2.5.
De getuigen [getuigen 1], [getuigen 2], [getuigen 3], [getuigen 5], en [getuigen 6] verklaren – zakelijk weergegeven – dat de tegels als gevolg van de lekkages opgezwollen zijn en dat door (andere) medewerkers van Noordersluis de dikte van de tegels aan de rand is gecontroleerd aan de hand van een mal. Tegels die niet in de mal pasten waren dus dikker geworden dan 40 mm, zodat zij niet meer bruikbaar waren. De afgekeurde tegels zijn vervolgens afgevoerd.
2.6.
In haar antwoordconclusie na getuigenverhoor voert Achmea aan dat de door haar ingeschakelde schade-experts nooit volledig geïnformeerd zijn over de – gestelde – omvang van de schade en nooit in de gelegenheid zijn gesteld om die schade deugdelijk te inspecteren. De – uiteindelijke – opgave van het aantal afgekeurde tegels komt ook niet overeen met de eerste indruk van [getuigen 8]. Een afspraak over controle van de door [getuigen 8] geselecteerde tegels werd niet nagekomen door Noordersluis (de tegels waren verdwenen) en uit het NLR-rapport bleek dat de door NLR onderzochte, door Noordersluis afgekeurde, tegels ten onrechte afgekeurd zijn. Het is met name daaruit dat Achmea afleidt dat (veel) tegels die niet dikker dan 40 mm waren, maar binnen de specificaties vielen ten onrechte zijn afgekeurd, zodat – aldus Achmea – Noordersluis het bewijs niet heeft geleverd.
2.7.
De rechtbank acht op grond van de overgelegde stukken en de afgelegde verklaringen het volgende bewezen. Er is in augustus en december 2010 aanzienlijke wateroverlast geweest in het stadhuis als gevolg van regen en sneeuwval en een lekkend dak. De vloertegels die zouden worden hergebruikt hebben toen deels onder water gestaan. De vloertegels zijn gemaakt van spaanplaat. Spaanplaat absorbeert makkelijk vocht, wat kan leiden tot vervorming. Deze vervorming doet zich vooral voor aan de randen van de tegels, waar het vocht het makkelijkst de tegels binnendringt. De maximaal toegestane vervorming is 2 mm, zodat de maximaal acceptabele dikte van de tegels 40 mm bedroeg.
2.8.
Door de in 2.5 vermelde getuigen is eenduidig verklaard dat ten minste twee mallen zijn gemaakt met een uitsparing van 40 mm en dat met gebruikmaking van die mallen is gecontroleerd of de randen van de tegels al dan niet dikker waren dan 40 mm. Achmea heeft weliswaar volhard in haar betwisting dat de tegels op deze wijze zijn getest op geschiktheid voor hergebruik, maar zij heeft geen getuigenbewijs aangedragen dat de verklaringen van de genoemde getuigen kan ontkrachten. De getuigen [getuigen 8] en [getuigen 7] hebben wel verklaard dat zij de indruk hadden dat de schade veel beperkter was dan de uiteindelijke claim, maar een onderbouwing voor die indruk hebben zij niet of nauwelijks verschaft. Hun verklaringen zijn dan ook onvoldoende concreet om aannemelijk te maken dat er (veel) minder tegels dan geclaimd door water beschadigd zouden zijn. Daar komt bij dat de door de in 2.5 vermelde getuigen afgelegde verklaringen onderling consistent zijn en in lijn liggen met de in 2.7 vermelde feiten, wat hun overtuigingskracht verder ten goede komt. Het is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat de tegels met de mallen op geschiktheid zijn onderzocht, dat aan de hand van die methode aan ongeveer 16.000 tegels vervormingen van meer dan 2 millimeter zijn geconstateerd en dat die vervormingen het gevolg zijn geweest van de lekkages in augustus en december 2010.
2.9.
De kern in de redenering van Achmea is dat uit het NLR-rapport zou blijken dat de - willekeurig door [getuigen 8] geselecteerde tegels - ten onrechte zijn afgekeurd. Daarin volgt de rechtbank Achmea niet. Vast staat dat spaanplaat uitzet onder de inwerking van vocht en dat tegels met een maximale afwijking van 2 mm (dus met een maximale dikte van 40 mm) nog geschikt waren voor hergebruik. Door NLR is de dikte van de tegels getest op 100 mm van de rand (meetlocaties A tot en met D, F tot en met I) en in het midden van de tegel (meetlocatie E). De gemiddelde waardes op die meetpunten fluctueerden tussen de 38,51 mm (tegel 4) en 38,88 mm (tegel 7). Noordersluis heeft er terecht op gewezen dat de waarde van de metingen op 10 centimeter van de randen beperkt is omdat het vooral gaat om vervormingen aan de randen van de tegels. Achmea heeft tegen die constatering niets, althans onvoldoende ingebracht. Wel heeft Achmea gesteld dat uit het SKH-rapport blijkt dat het verschil in dikte van de tegel tussen de rand van de tegel en de meetlocaties op 10 centimeter van de rand maximaal 0,53 mm bedroeg, zodat van de 7 door NLR onderzochte tegels er nog steeds 6 ten onrechte waren afgekeurd. Terecht voert Noordersluis echter aan dat de gegevens die Achmea ontleent aan het SKH-rapport zien op goedgekeurde tegels. Dat voor
goedgekeurdetegels een verschil in dikte op de rand en dikte op 10 centimeter van de rand van maximaal 0,53 mm is gemeten, zegt immers niets over het verschil in dikte op die plaatsten bij
afgekeurdetegels. Er is dus geen grond om aan te nemen dat ook de door NLR onderzochte – afgekeurde – tegels aan de rand maximaal 0,53 mm dikker waren dan op de meetlocaties 10 cm van de rand. De rechtbank acht het, met Noordersluis, aannemelijker dat het verschil bij afgekeurde tegels groter is geweest dan die 0,53 mm, zodat ook die tegels aan de rand dikker zijn geweest dan het maximum van 40 mm en dus terecht zijn afgekeurd.
2.10.
Achmea heeft er herhaaldelijk op gewezen dat zij door Noordersluis en de gemeente Lelystad onvoldoende op de hoogte is gehouden over de hoogte van de schade en dat zij daardoor niet de kans heeft gehad om zelf na te gaan of de afgekeurde tegels inderdaad ongeschikt voor hergebruik waren. De rechtbank wijst erop dat dit betoog voorbij gaat aan de kern van het geschil, namelijk de omvang van de schade als gevolg van de lekkages. Door Achmea is verder niet gesteld dat Noordersluis of de gemeente Lelystad in enige contractuele verplichting tot informatieverstrekking tekort is geschoten als gevolg waarvan geen of minder recht op schadevergoeding bestaat. Daar komt bij dat Achmea van beide lekkages direct op de hoogte is gesteld en dat het vervolgens in ieder geval ook op haar weg had gelegen om maatregelen te nemen om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen. Dit betoog van Achmea kan dan ook niet afdoen aan het oordeel van de rechtbank dat Noordersluis het verlangde bewijs heeft geleverd.
2.11.
De conclusie luidt dan ook dat Noordersluis in het leveren van het aan haar opgedragen bewijs is geslaagd.
hoogte schade
2.12.
In haar conclusie van antwoord heeft Achmea aangevoerd dat aan de gemeente Lelystad bedragen van € 56.714,47 en € 33.359,69 waren uitgekeerd. In haar akte vermindering van eis heeft Noordersluis erkend dat Achmea aan de verzekerde – gemeente Lelystad – in verband met de onderhavige schadeposten bedragen van € 23.613,00 en
€ 24.842,20 heeft uitgekeerd, dat op haar vordering tweemaal het eigen risico van
€ 2.500,00 in mindering moet worden gebracht en dat over het schadebedrag geen BTW verschuldigd is. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft zij haar rentevordering beperkt tot de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW. Bij antwoordconclusie na getuigenverhoor heeft Achmea aangevoerd dat zij andere bedragen aan de gemeente Lelystad heeft betaald: zij zou bedragen van € 26.11,00 en € 23.074,00 hebben uitgekeerd, zodat die bedragen – vermeerderd met € 5.000,00 aan eigen risico op de vordering in mindering zouden moeten worden gebracht. De rechtbank overweegt als volgt. Noordersluis heeft haar eis kort voor de comparitie van partijen van 2 juli 2013 verminderd. Achmea heeft echter niet eerder dan bij antwoordconclusie na enquête van 23 juli 2014 gesteld dat weer andere bedragen zijn betaald dan zij aanvankelijk in de conclusie van antwoord heeft genoemd en dan door Noordersluis zijn erkend. Achmea heeft van de door haar laatstelijk gestelde bedragen geen onderbouwende stukken overgelegd. Dit had, mede gelet op de andere bedragen die zij bij antwoord had genoemd en de weer andere bedragen die door Noordersluis zijn erkend, wel op haar weg gelegen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de stellingen van Achmea over door haar gedane betalingen onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank zal deze stellingen derhalve passeren. Aan bewijslevering komt de rechtbank om die reden niet toe. De – na vermindering van eis – gevorderde hoofdsom van € 254.902,00 is derhalve toewijsbaar.
2.13.
Zoals overwogen in r.o. 4.10 van het tussenvonnis dient thans nog op de nevenvorderingen van Noordersluis te worden beslist.
2.13.1.
Met betrekking tot de verschuldigde wettelijke rente geldt dat vertragingsrente verschuldigd is ongeacht aan welke partij het vorderingsrecht toekomt. Het verweer van Achmea dat de wettelijke rente niet eerder is gaan lopen dan dat Achmea van de verzekerde toestemming ontving om bevrijdend te betalen, verwerpt de rechtbank derhalve. De gevorderde rente vanaf de datum van de dagvaarding (30 november 2012) is derhalve – als (verder) niet weersproken – toewijsbaar.
2.13.2.
Het verweer tegen de vordering om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is niet onderbouwd, zodat de rechtbank dat verweer zal passeren.
2.13.3.
Noordersluis heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Het verweer van Achmea tegen deze vordering is onvoldoende onderbouwd. Uit het dossier blijkt dat vanaf maart 2012 door de advocaat van Noordersluis pogingen zijn ondernomen om door middel van in ieder geval een bespreking en een brief Achmea tot uitbetaling te bewegen. Noordersluis kon redelijkerwijs tot het (laten) verrichten van deze werkzaamheden overgaan. Het door Noordersluis gevorderde bedrag van € 4.165,00 is door Achmea niet betwist en komt die rechtbank niet onredelijk voor. Deze vordering zal dus worden toegewezen.
2.14.
Achmea zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van Noordersluis op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 76,17
- griffierecht € 3.621,00
- getuigenkosten € 0,00
- salaris advocaat
€ 15.000,00(7,5 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 18.697,17
2.15.
Dit vonnis is gewezen door de rechter ten overstaan van wie het pleidooi van 18 november 2014 is gehouden. De rechter die het tussenvonnis heeft gewezen en ten overstaan van wie de comparitie van partijen is gehouden en de rechter ten overstaan van wie de getuigenverhoren zijn gehouden, hebben dit vonnis niet kunnen wijzen omdat zij niet meer in het team handelszaken werkzaam zijn.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Achmea om aan Noordersluis te betalen een bedrag van € 254.902,00 (tweehonderdvierenvijftig duizendnegenhonderdtwee euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 30 november 2012 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Achmea om aan Noordersluis te betalen een bedrag van € 4.165,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 30 november 2012 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Achmea in de proceskosten, aan de zijde van Noordersluis tot op heden begroot op € 18.697,17, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de dagtekening dit vonnis,
3.4.
veroordeelt Achmea in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Achmea niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Fehmers, rechter, bijgestaan door mr. E.J. van Veelen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2014. [1]

Voetnoten

1.type: EJvV