ECLI:NL:RBAMS:2014:8784

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
C-13-518223 - HA ZA 12-660
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onveilige elektrische installatie bij verkoop oudere woning in Amsterdam

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam diende, ging het om een geschil tussen eisers en gedaagden over de verkoop van een oudere woning in Amsterdam. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Levelt, stelden dat de elektrische installatie van de woning onveilig was en dat zij daardoor schade hadden geleden. De gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Luijt-Visser, betwistten deze claims. De rechtbank heeft in haar vonnis van 24 december 2014 vastgesteld dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat de elektrische installatie daadwerkelijk onveilig was. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar getuigenverklaringen van medewerkers van een elektrotechnisch bedrijf en een adviseur, maar concludeerde dat de tegenstrijdige verklaringen en het ontbreken van een gedegen rapport niet voldoende waren om de vorderingen van de eisers te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de gebreken aan de elektrische installatie niet bewezen waren, met uitzondering van de niet-functionerende aardlekschakelaar en het ontbreken van een aardvoorziening in de badkamer. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van de gedaagden, die op € 5.541,00 werden begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en de rechter die de comparitie heeft geleid, was niet meer werkzaam bij de rechtbank, waardoor het vonnis door een andere rechter is gewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/518223 / HA ZA 12-660
Vonnis van 24 december 2014
in de zaak van

1.[eiser sub 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. S. Levelt te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. I. Luijt-Visser te Amersfoort.
Partijen zullen hierna (elk in mannelijk enkelvoud) [eisers gezamenlijk] en [gedaagden gezamenlijk] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 mei 2013 met de daarin genoemde stukken,
  • de akte houdende nadere bewijslevering van [eisers gezamenlijk], met één productie,
  • de akte houdende overlegging producties van [eisers gezamenlijk], met één productie,
  • de akte houdende overlegging producties van [gedaagden gezamenlijk], met één productie,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 15 oktober 2013,
  • de akte houdende uitlating voortzetting enquête van [eisers gezamenlijk], met twee producties,
  • de akte houdende uitlating contra-enquête van [gedaagden gezamenlijk],
  • de akte overlegging productie van [gedaagden gezamenlijk], met een productie,
  • het proces-verbaal van voortzetting getuigenverhoor van 21 januari 2014, tevens proces-verbaal van getuigenverhoor in contra-enquête,
  • de akte uitlating voortzetting contra-enquête,
  • de conclusie na enquête en contra-enquête van [eisers gezamenlijk], met producties,
  • de antwoordconclusie na enquête en contra-enquête van [gedaagden gezamenlijk].
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 15 mei 2013 (hierna: het tussenvonnis) is, zakelijk weergegeven, overwogen dat de vaststelling dat [eisers gezamenlijk] [gedaagden gezamenlijk] niet deugdelijk in gebreke heeft gesteld, niet zonder meer tot afwijzing van de gehele vordering dient te leiden (zie: ECLI:NL:GHARN:2001:AE5250). Indien er sprake was van een onveilige elektrische installatie in de woning, dan is [gedaagden gezamenlijk] echter niet gehouden meer te vergoeden dan de kosten die hijzelf voor herstel zou hebben gemaakt. Omdat niet vast stond dat er daadwerkelijk sprake was van een onveilige situatie is [eisers gezamenlijk] opgedragen te bewijzen dat de elektrische installatie van de woning onveilig was en – gelet op het verweer van [gedaagden gezamenlijk] – is [eisers gezamenlijk] tevens toegelaten om te bewijzen dat de hem door [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) en [bouwbedrijf] (hierna: [bouwbedrijf]) in rekening gebrachte kosten (voor zover daarvan betaling wordt gevorderd) uitsluitend zien op het herstel van de gebreken van de elektrische installatie en de gevolgschade daarvan en dat ook de gevorderde hotelkosten gemaakt zijn als gevolg van die gebreken.
2.2.
[eisers gezamenlijk] heeft [bedrijf 1] ingeschakeld om werkzaamheden te verrichten. Een directeur van [bedrijf 1], [naam] (hierna: [naam]), en twee medewerkers, [medewerker 1] (hierna: [medewerker 1]) en [medewerker 2] (hierna: [medewerker 2]) zijn als getuigen gehoord. [medewerker 1] en [medewerker 2] hebben foto’s gemaakt van de situatie en die foto’s zijn in het geding gebracht. [bedrijf 1] heeft daarnaast gereageerd op een door [gedaagden gezamenlijk] in het geding gebrachte brief van [naam 1]. [naam 2] heeft als getuige verklaard over de facturen die – volgens [eisers gezamenlijk] – de gevorderde schade onderbouwen. [naam 3] (hierna: [naam 3]) van elektrotechnisch adviesbureau Inspectro heeft op basis van de bevindingen van [bedrijf 1] een rapport opgesteld en is aan de zijde van [eisers gezamenlijk] als getuige gehoord. Daarnaast zijn eisers gehoord met betrekking tot de kosten van het hotel. In contra-enquête aan de zijde van [gedaagden gezamenlijk] is [adviseur] (hierna: [adviseur]), adviseur op het gebied van elektrotechniek, gehoord en ook zijn rapport behoort tot de processtukken.
2.3.
Zoals in r.o. 4.4. van het tussenvonnis is overwogen, mocht [eisers gezamenlijk] verwachten dat de elektrische installatie niet onveilig was. Tussen partijen is in geschil welke versie van de NEN1010 norm van toepassing is op de woning. In deze zaak kan dat in het midden blijven omdat [eisers gezamenlijk] dient te bewijzen dat de elektrische installatie van de woning onveilig was. Het feit dat de elektrische installatie mogelijk op punten niet voldeed aan de vereisten van NEN 1010 levert niet zonder meer een onveilige situatie op.
beoordeling bewijs
2.4.
De verklaringen van de medewerkers van [bedrijf 1] en de door hen genomen foto’s vormen de kern van het bewijsmateriaal dat [eisers gezamenlijk] heeft aangeleverd. Het rapport van [naam 3] is daar rechtstreeks op gebaseerd. Bij de beoordeling van de verklaringen weegt de rechtbank mee dat tussen [bedrijf 1] en (de onderneming van) [eisers gezamenlijk] een relatie bestaat en dat [bedrijf 1] in opdracht van [eisers gezamenlijk] de gestelde gebreken heeft hersteld, maar dat betekent niet dat de verklaringen van [naam], [medewerker 1] en [adviseur] op voorhand onbetrouwbaar moeten worden geacht.
kabels en snoeren in de muren en het plafond
2.5.
Tussen partijen is inmiddels niet langer in geschil dat het in de muur zonder beschermbuizen wegwerken van kabels niet onveilig is. Partijen zijn het erover eens dat snoeren niet onbeschermd in de muren mogen worden aangebracht, omdat dat onveilig is. [naam] en [medewerker 1] verklaren expliciet dat snoeren en draden los in de muur waren gestuct. Uit de verklaring van [naam 3] maakt de rechtbank op dat volgens hem op foto’s 2 en 13 tot en met 16 losse draden (en niet: kabels) te zien zijn. Getuige [naam 3] verklaart vervolgens echter, evenals getuige [adviseur], dat de op foto 2 getoonde situatie niet gevaarlijk is, daar het hier gaat om bedrading voor zwakstroom, te weten 12 volt ten behoeve van de spotjes, zodat ook de rechtbank daarvan zal uitgaan. Over foto’s 13, 14 en 15 schrijft [adviseur] in zijn rapport stellig dat hierop slechts WMvK kabels te zien zijn. De rechtbank acht gelet op de tegenstrijdige verklaringen van getuigen [adviseur] en [naam 3] over de vraag of het hier gaat om kabels of draden niet bewezen dat er sprake is van snoeren en draden die onbeschermd in de muur zijn weggewerkt. Ten aanzien van foto 16 hebben [medewerker 2] en [naam 3] verklaard dat hierop loshangende bedrading in het plafond te zien is. De getuige [adviseur] heeft echter verklaard dat hij niet weet of hetgeen op de foto zichtbaar is deel uitmaakt van het lichtnet. Bij verlichting wordt gebruik gemaakt van zwarte en blauwe draden. Op de foto zijn, naar [adviseur] heeft verklaard, de kleuren bruin en blauw te zien. Het is [adviseur] dan ook niet duidelijk of het hier verlichting betreft van hallogeen lampen, waarbij geen sprake is van een gevaarlijke situatie, omdat het dan slechts gaat om 12 volt. Indien op de draden spanning stond en er komt vocht bij, dan kan dit volgens [adviseur] echter wel gevaar opleveren, maar dit gevaar kan dan worden weggenomen door een aardlekschakelaar. [adviseur] kan echter niet beoordelen of dit deel van de installatie met een aardlekschakelaar is beveiligd. Gezien de tegenstrijdige verklaringen acht de rechtbank niet overtuigend bewezen, dat hetgeen op foto 16 zichtbaar is een gevaarlijke situatie oplevert. Gesteld noch gebleken is dat door de medewerkers van [bedrijf 1] op meer plekken onbeschermde snoeren en draden zijn aan getroffen. Gezien de inhoud van de verklaring van Bomhoff en het door hem opgestelde rapport acht de rechtbank evenmin bewezen dat er sprake is geweest van een brandgevaarlijke elektrische installatie. Door de getuigen is het algemene gevaar van beschadiging van de mantelisolatie door mechanische werking en vocht toegelicht, maar naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staandat deze gevaren zich ook hier daadwerkelijk voordeden.
2.6.
Op de foto’s 17 en 18 zijn lasdozen zonder deksel te zien. De getuigen [naam 3] en [medewerker 2] hebben hierover verklaard, dat deze situatie niet is toegestaan. Volgens [medewerker 2] levert dat een onveilige situatie op. [adviseur] heeft als getuige echter verklaard, dat op een lasdoos inderdaad een deksel moet zitten, maar dat hij niet uitsluit dat de deksel bij de breekwerkzaamheden eraf is gegaan. Het levert volgens [adviseur] in ieder geval geen gevaarlijke situatie op. De rechtbank acht niet bewezen dat de open lasdozen ook – in dit concrete geval – onveilig waren.
2.7.
Gezien het vorenstaande is niet bewezen dat er wat betreft de weggewerkte draden in de muren en het plafond en de lasdozen sprake is geweest van een onveilige situatie. Zodoende is het overgrote deel van de gevorderde schadevergoeding, namelijk de kosten in verband met het geheel vernieuwen van de elektrische installatie door [bedrijf 1] en de kosten van het opnieuw stuccen van de muren door [bouwbedrijf], niet toewijsbaar.
aardlekschakelaar
2.8.
[medewerker 2] en [medewerker 1] verklaren als getuige dat de tester van de aardlekschakelaar niet werkte en dat ook de aardlekschakelaar zelf niet werkte. Naar aanleiding van een opmerking van [adviseur], dat een aardlekschakelaar uitsluitend reageert als er sluiting is naar de aarde, heeft [eisers gezamenlijk] bij conclusie na enquête en contra-enquête als productie 22 een schriftelijke verklaring van [medewerker 1] overgelegd waarin deze toelicht op welke wijze hij de aardlekschakelaar heeft getest. In de eerste plaats is de aardlekschakelaar getest met een Duspol (meetinstrument). Door de testknop op de Duspol in te drukken zou de aardlekschakelaar uit moeten schakelen, maar dit gebeurde niet. Daarna is sluiting gemaakt over aarde waardoor de aardlekschakelaar uit zou moeten vallen. Dit gebeurde echter ook niet, aldus [medewerker 1]. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven het antwoord op de vraag of de werking van een aardlekschakelaar met een Duspoltester, dan wel met een door [adviseur] genoemde installatietester dient te worden getest. [adviseur] en [medewerker 1] zijn het er immers over eens dat een aardlekschakelaar uitsluitend reageert indien er sluiting is naar de aarde. De rechtbank acht de aanvullende verklaring van [medewerker 1] betrouwbaar. Anders dan [gedaagden gezamenlijk] betoogt wijkt de aanvullende verklaring niet wezenlijk af van zijn eerder als getuige afgelegde verklaring, maar is het een verduidelijking van een punt dat [medewerker 1] in zijn verklaring slechts kort had aangestipt en naar aanleiding waarvan de getuige in contra-enquête een opmerking had gemaakt.
2.9.
Zodoende komt de rechtbank tot het oordeel dat zowel de aardlekschakelaar als de tester ervan niet hebben gewerkt. Hoewel dit op zichzelf niet onveilig is, betekent dit wel dat bij de beoordeling van de veiligheid van de elektrische installatie als geheel dient te worden betrokken dat deze beveiliging ontbreekt. Een aardlekschakelaar kan immers de gevaren van een ondeugdelijke elektrische installatie (gedeeltelijk) ondervangen. Derhalve acht de rechtbank dit een onveilige situatie.
badkamer
2.10.
Met betrekking tot de badkamer verklaren [naam], [medewerker 1] en [medewerker 2] uitdrukkelijk en zonder voorbehoud dat een aardvoorziening in de badkamer ontbrak. De getuige [naam 3] verklaart dat hij uit de foto niet kan opmaken of misschien elders in de badkamer een aardvoorziening is aangebracht. [adviseur] verklaart (en schreef in zijn rapport) dat uit de overgelegde foto’s niet blijkt dat aardvoorzieningen ook daadwerkelijk afwezig waren. De rechtbank weegt bij de beoordeling van deze verklaringen mee dat [gedaagden gezamenlijk] in deze procedure niet feitelijk en concreet heeft gesteld dat er wel een aardvoorziening in de badkamer was. Derhalve staat de aanwezigheid daarvan niet vast. Door de getuigen aan de zijde van zowel [eisers gezamenlijk] als [gedaagden gezamenlijk] is toegelicht dat dat – bij een kortsluiting – een gevaarlijke situatie vormt. Weliswaar hebben zowel [naam 3] als [adviseur] verklaard dat dit gevaar kan worden ondervangen door een goed werkende aardlekschakelaar, maar zoals hierboven reeds is overwogen dient ervan uit te worden gegaan dat deze niet functioneerde. De rechtbank acht derhalve op dit punt bewezen dat de elektrische installatie van de woning onveilig was.
wasdroger en wasmachine
2.11.
De medewerkers van [bedrijf 1] verklaren gemotiveerd dat zowel de wasmachine als de droger op de krachtstroominstallatie waren aangesloten, hetgeen levensgevaarlijk is. [adviseur] verklaart dat de situatie zoals beschreven weliswaar niet aan de normen zal hebben voldaan, maar niet – zonder meer – onveilig is. Over die conclusie verklaart [naam 3] dat de situatie niet gevaarlijk was, indien de randaarde aan de norm voldeed. Voor [naam 3] was echter niet duidelijk of de randaarde aan de norm voldeed, omdat er geen metingen waren uitgevoerd. Door [eisers gezamenlijk] is niet onderbouwd gesteld dat deze verklaring van [naam 3] onjuist zou zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet bewezen is dat de randaarde niet aan de norm voldeed, zodat niet bewezen is dat de wijze waarop de wasdroger en de wasmachine aangesloten waren, een onveilige situatie opleverde.
conclusie
2.12.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de, door [gedaagden gezamenlijk] betwiste, stelling van [eisers gezamenlijk] dat de door [bedrijf 1] en [bouwbedrijf] in rekening gebrachte kosten (voor zover daarvan betaling wordt gevorderd) uitsluitend zien op het herstel van de (gestelde) gebreken van belang is bij het begroten van de schade. [eisers gezamenlijk] is vervolgens toegelaten te bewijzen dat de hem door [bedrijf 1] en [bouwbedrijf] in rekening gebrachte kosten (voor zover daarvan betaling wordt gevorderd) uitsluitend zien op het herstel van de gebreken van de elektrische installatie en de gevolgschade daarvan. Hiervoor is geoordeeld dat de elektrische installatie van de woning op twee punten onveilig was: de badkamer op de derde verdieping was niet geaard en de aardlekschakelaar werkte niet. Deze gebreken dienden hersteld te worden en de kosten die hiermee gemoeid zijn, is schade die [eisers gezamenlijk] lijdt door een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst van de woning. Ten aanzien van de vraag of [eisers gezamenlijk] in zoverre in de bewijslevering is geslaagd overweegt de rechtbank het volgende. In dat verband heeft [naam 2] als getuige slechts verklaard dat de prijzen marktconform zijn en dat hij geen “rare dingen” is tegengekomen. Deze verklaring acht de rechtbank onvoldoende concreet om tot bewijs te kunnen bijdragen. [eisers gezamenlijk] heeft voorts in zijn akte houdende nadere bewijslevering genomen ter rolle van 15 oktober 2013 aangevoerd dat de kosten voor herstel van de gebreken aan de elektrische installatie zijn weergegeven in de offerte van [bedrijf 1] d.d. 27 juli 2011 (productie 7 bij dagvaarding), de factuur van [bedrijf 1] d.d. 1 november 2011 (productie 8 bij dagvaarding), het overzicht van werkzaamheden van [bouwbedrijf] d.d. 11 oktober 2011 (productie 9 bij dagvaarding) en de factuur van [bouwbedrijf] d.d. 25 oktober 2011 (productie 10 bij dagvaarding). Wat betreft de onderbouwing van deze kosten verwijst [eisers gezamenlijk] naar de punten 5 en 9 van de dagvaarding d.d. 11 mei 2012 en punt 9 tot en met 12 van de akte d.d. 9 januari 2013. Omdat de door [eisers gezamenlijk] overgelegde offerte van [bedrijf 1] en de factuur van [bedrijf 1] waarop [eisers gezamenlijk] zijn schadebegroting baseert niet zijn gespecificeerd, is onduidelijk welke kosten door [bedrijf 1] in rekening zijn gebracht voor het herstel van de aardlekschakelaar en het aanbrengen van een aardingsvoorziening in de badkamer op de derde verdieping. Het had dan ook op de weg van [eisers gezamenlijk] gelegen ter voldoening aan de bij het tussenvonnis gegeven bewijsopdracht gespecificeerde overzichten van de verrichte werkzaamheden en de daarmee samenhangende kosten in het geding te brengen. Daaraan heeft [eisers gezamenlijk] niet voldaan. De enkele verwijzing naar reeds voorafgaand aan het tussenvonnis ingenomen stellingen en overgelegde producties is daartoe in ieder geval onvoldoende om de schade vanwege het herstel van de aardlekschakelaar en het aanbrengen van een aardingsvoorziening in de badkamer op de derde verdieping te kunnen begroten. Daaruit volgt dat de ten aanzien van de elektrische installatie gevorderde schadevergoeding voor afwijzing gereed ligt.
2.13.
Gezien de aard van de gebreken aan de elektrische installatie die thans in rechte zijn komen vast te staan zal de rechtbank voorts de als schade gevorderde hotelkosten afwijzen. Niet aannemelijk is immers dat herstel van deze gebreken het bewonen van de woning in de weg stond.
2.14.
Gezien hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.16 van het tussenvonnis wordt, nu niet voldoende is komen vast te staan dat de bedrading gevaarlijk was, het subsidiaire op dit gebrek gestoelde beroep op dwaling verworpen.
2.15.
[eisers gezamenlijk] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden gezamenlijk] worden begroot op:
- griffierecht € 821,00
- kosten getuigen € 250,00
- salaris advocaat €
4.470,00(5 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 5.541,00
2.16.
De rechter, ten overstaan van wie de comparitie van partijen en de getuigenverhoren zijn gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen, aangezien zij niet langer bij de rechtbank werkzaam is.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eisers gezamenlijk] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden gezamenlijk] tot op heden begroot op € 5.541,00,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.E. van der Pol, rechter, bijgestaan door mr. E.J. van Veelen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2014. [1]

Voetnoten

1.*